Beschikking op het op 23 september 2011 ingekomen en onder zaaknummer 500928 / HA RK 11-308 ingeschreven ver¬zoek van:
Het verzoek strekt tot verschoning van mr. [ ], in haar hoedanigheid van rechter bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoek tot verschoning van 22 september 2011;
? een proces-verbaal van de zitting van 23 augustus 2011in de zaak met nummer [ ];
? een uitspraak van 8 september 2011 in de zaak met nummer [ ];
? een schriftelijke reactie van de rechter van 10 oktober 2011.
De rechter heeft meegedeeld het verzoek tot verschoning aan te merken als een verzoek tot wraking, en daarin niet te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting op 12 oktober 2011, waar de wrakingskamer verzoeker heeft gehoord. Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd.
De rechter is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op een nader aan verzoeker en de rechter mee te delen tijdstip.
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is eiser in een procedure bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangig onder nummer [ ]. In deze procedure heeft een behandeling ter zitting plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Bij beslissing van 8 september 2011 heeft de rechter op het door verzoeker ingestelde beroep beslist.
b) Op 18 oktober 2011 is de behandeling bepaald van een andere door verzoeker bij de rechtbank aanhangig gemaakte zaak. De behandeling zal plaatsvinden ten overstaan van de rechter.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Verzoeker stelt dat de rechter in een niet bestaande beroepsprocedure uitspraak heeft gedaan in de voorprocedure van de mondelinge behandeling van de procedure die op 18 oktober 2011 is bepaald. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker aangevoerd dat in deze grond moet worden gelezen dat de rechter niet meer onpartij-dig kan oordelen op het nog op 18 oktober 2011 te behandelen beroep nu zij al heeft geoordeeld over een rechtsgeschil dat identiek is aan dat van 18 oktober 2011.
2.2 Voorts stelt verzoeker dat tijdens de op 23 augustus 2011 gehouden behandeling de rechter het pleidooi van verzoeker zonder wettelijke grond twee keer heeft onderbroken, terwijl verweerder in de gelegenheid werd gesteld zich uitgebreid uit te laten zonder dat hij werd onderbroken. De rechter heeft vervolgens geweigerd een door verzoeker op 15 september 2011 ingediend verzoek tot ambtshalve vervallenverklaring van haar uitspraak van 9 september 2011 in behandeling te nemen.
2.3 Door de wijze waarop de rechter zich jegens verzoeker heeft opgesteld is bij ver-zoeker de vrees ontstaan dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert en ter zitting van 18 oktober a.s. niet onpartijdig zal zijn.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is omdat het enerzijds pas na de bekendmaking van de uitspraak van 8 september 2011 is gedaan, en anderzijds ruim voor de start van de behandeling van de zaak die op 18 oktober a.s. dient. In die zaak heeft de rechter nog geen enkele handeling verricht. Het verzoek is dus gedaan op een moment dat de rechter geen zaak van verzoeker onderhanden heeft. De rechter merkt op dat de twee zaken los staan van elkaar en anders dan verzoeker stelt is er geen sprake van een "voorprocedure", maar gewoon van een beroep tegen een ander besluit. De rechter ziet in het verzoek als gronden vermeld dat zij verzoeker twee maal zou hebben onderbroken op de zitting, hem opzettelijk zou hebben beïnvloed en verweerder meer dan 10 minuten aan het woord zou hebben gelaten. De rechter voert in reactie daarop aan dat verzoeker op de zitting van 23 augustus jl. een pleitnota had van, in haar herinnering, circa 9 bladzijden, en dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn pleitnota voor te dragen. Vervolgens heeft de rechter verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren. Daarna heeft zij enkele vragen gesteld en vervolgens heeft de rechter beide partijen een tweede termijn gegeven. De rechter kan zich niet meer herinneren of zij verzoeker heeft onderbroken. Als dat het geval was, dan heeft dat er in ieder geval niet toe geleid dat verzoeker zijn standpunt niet op de door hem gekozen wijze naar voren heeft kunnen brengen. In haar herinnering is verzoeker op de zitting langer aan het woord geweest dan verweerder. Verzoeker kan nog steeds in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van 8 september 2011, in het geval die in zijn ogen onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Verzoeker kan in zijn verzoek worden ontvangen. De zaak van verzoeker die op 18 oktober 2011 dient, zal immers worden behandeld door de rechter.
4.2 De wrakingskamer zal het verzoek opvatten als een verzoek tot wraking. Verzoeker komt niet het recht toe te verzoeken om verschoning van de rechter. Dit is voorbehouden aan de rechter.
4.3 Het derde lid van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Feiten en omstandigheden die eerder hadden kunnen worden aangevoerd en die desondanks eerst tijdens de behandeling van het verzoek om wraking worden aangevoerd kunnen niet leiden tot inwilliging van het verzoek om wraking (vgl. ABRS 10 juni 1997, JB 1997, 187).
4.4 Anders dan door verzoeker eerst ter zitting is gesteld, kan in 2.1 van zijn verzoek niet worden gelezen dat de rechter niet meer onpartijdig kan oordelen op het nog op 18 oktober 2011 te behandelen beroep omdat zij reeds heeft geoordeeld over een rechtsgeschil dat identiek is aan dat van 18 oktober 2011. Deze grond is eerst ter zitting van de wrakingskamer aangevoerd en kan daarom niet leiden tot inwilliging van het verzoek om wraking.
4.4 Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.5 Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden, op zichzelf beschouwd noch in onderling verband bezien een grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker zijn standpunt tijdens de eerdere zitting onvoldoende heeft kunnen toelichten. Zelfs al zou de rechter verzoeker tweemaal hebben onderbroken tijdens zijn pleidooi, dan levert dat geen gerechtvaardigde grond voor wraking op. In elk geval kan daaruit niet worden afgeleid dat de rechter ter zitting van 18 oktober 2011 niet onpartijdig zal zijn. Evenmin kan verzoeker daaruit de vrees van vooringenomenheid afleiden.
4.7 Op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat er geen gronden zijn om het verzoek toe te wijzen.
5. Beslist wordt daarom als volgt.
? wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mr. C.L.J.M. de Waal en mr. M.M. van der Nat, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van vrijdag 13 oktober 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.