ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11.161
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2011 uitspraak gedaan op een schriftelijk verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door verzoekster op 11 mei 2011. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich partijdig had getoond door niet in te gaan op drie door verzoekster gestelde vragen en haar het woord te ontnemen tijdens de zitting. Verzoekster voerde aan dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om al haar vragen te stellen en dat de rechter niet duidelijk had gemaakt waarom hij zijn nevenfunctie als lid van de bezwaarschriftcommissie niet had geregistreerd.

De wrakingskamer heeft de omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen grond opleveren voor de vrees dat de rechter partijdig zou zijn. De rechter had vastgesteld dat verzoekster de beschikking had over het volledige dossier en dat er geen nieuwe stukken waren toegevoegd. Bovendien was verzoekster in de gelegenheid geweest om haar dossier voorafgaand aan de zitting in te zien. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden van verzoekster dat er meer stukken in het dossier zaten, niet voldoende was om tot wraking over te gaan.

De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor partijdigheid. De omissie van de rechter met betrekking tot zijn nevenfunctie en de registratie daarvan vormden geen grond voor wraking, vooral omdat het stadsdeel Watergraafsmeer geen rol speelde in de beroepsprocedures van verzoekster. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen, en de rechtbank besloot dat de zaken met de nummers 10/2429 WOB, 10/2431 WBP en 10/3042 WOB hervat zouden worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 11 mei 2011 ingekomen en onder rekestnummer 11.161 ingeschreven ver¬zoek tot wra¬king van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek van 11 mei 2011 met bijlagen ingediend in de zaken AWB 10/2429 WOB, 10/2431 WBP en 10/3042 WOB,
? het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2011 in de zaak met het zaaknummer AWB 10/2429 WOB.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter open¬bare te¬recht¬zit¬ting van 26 mei 2011 waar de rechtbank verzoekster en de rechter heeft gehoord.
Klaagster heeft op de zitting een klacht gericht tegen de rechter overgelegd. De rechter heeft desgevraagd verklaard dat hij in toga is verschenen, omdat hij bij de behandeling van het wrakingsverzoek in functie is. De uitspraak is bepaald op uiterlijk 9 juni 2011.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam zijn zaken van verzoekster aanhangig tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam met de nummers AWB 10/2429 WOB, 10/2431 WBP en 10/3042 WOB.
b) Op 11 mei 2011 heeft een mondelinge behandeling plaatsgehad.
c) Volgens het proces-verbaal heeft verzoekster verklaard: “Ik vraag de rechtbank deze zitting te schorsen en de gemeente op te dragen alle relevante stukken te verzamelen. Het dossier is niet compleet. Ik heb de laatste jaren ook nog andere verzoeken om informatie gedaan en ik zie daar niets van. De gemeente heeft mij gezegd stukken te sturen, maar dat is nooit gebeurd. De DMO-instructie heb ik ontvangen. Ik wil dat de rechtbank een beslissing neemt over mijn verzoeken om informatie en over de beslissing van de gemeente”. De rechter heeft verklaard: “De vraag op welke informatie u recht hebt zal de rechtbank doen in de uitspraak op uw beroep. Als ik uw vragen nu beantwoord zou ik nu al uitspraak doen. Uw zaken vallen onder de Awb en onder de Wet openbaarheid bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens. Maar dat betekent op zich nog niet dat uw verzoeken daarom kunnen worden gehonoreerd”. Verzoekster heeft verklaard: “Ik vertrouw u niet. U bent partijdig omdat u mijn voorvragen nu niet wilt beantwoorden. Het dossier is niet compleet. En u bent toch ook lid van de bezwaarschriftcommissie van het stadsdeel Watergraafsmeer en dat is niet vermeld in de registratie. Ik wraak u”. Daarop heeft de rechter verklaard: “Na de zitting van de rechtbank op 29 september 2010 zijn er geen nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd. Ik ben nooit actief geweest voor die bezwaarschriftcommissie. Dus u wraakt de rechtbank omdat u de rechtbank partijdig acht. Geldt uw wrakingsverzoek ook voor de andere twee zaken die vandaag ook behandeld worden?”. Vervolgens heeft verzoekster verklaard: “Nee. Maar ik ga nu weg om mijn wrakingsverzoek in te dienen”. De rechter heeft tot slot verklaard: “De rechtbank gaat uw andere twee zaken straks wel behandelen, dus u wordt verzocht tijdig aanwezig te zijn”.
d) Verzoekster heeft vervolgens haar van te voren op schrift gestelde wrakingsverzoek bij de centrale balie ingediend.
e) Volgens het proces-verbaal heeft verzoekster om ongeveer 15.25 uur de zittingszaal verlaten. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij om 15.50 uur wel is teruggekeerd, maar niet meer naar binnen kon in de zittingszaal. De rechter heeft ter zitting verklaard dat hij tot ongeveer 15.45 uur op verzoekster heeft gewacht en toen is doorgegaan met de behandeling van de twee andere zaken.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoekster nader toegelicht en aangevuld, is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden, die volgens verzoekster in samenhang moeten worden bezien.
2.2 De rechter heeft zich partijdig getoond doordat hij heeft geweigerd om op een drietal door klaagster aan de orde gestelde (voor)vragen in te gaan dan wel daar tijdens de zitting een beslissing over te nemen. Met de voorvraag met betrekking tot de ondertekeningsblokken en het onderliggende dossier bedoelt verzoekster dat zij geen compleet dossier heeft gekregen en door de gemeente niet goed dan wel volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft op de zitting gevraagd om het dossier van de rechter te mogen kopiëren, maar dat wilde hij niet. De rechter wilde slechts voorlezen welke stukken zich in zijn dossier bevonden. Met de voorvraag van hoor en wederhoor bedoelt verzoekster dat zij door de rechter niet in de gelegenheid is gesteld om al haar vragen aan de orde te stellen. De rechter heeft haar dus het woord ontnomen.
2.3 De rechter heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij zijn nevenfunctie, het lidmaatschap van de bezwaarschriftcommissie, niet heeft geregistreerd. Volgens verzoekster heeft de rechter tegen haar gelogen, door hier niets over te melden.
3. Het verweer van de rechter
3.1 De rechter heeft aangevoerd dat de aangevoerde gronden niet tot wraking kunnen leiden. Hij heeft niet de schijn van partijdigheid gewekt.
3.2 De rechter heeft ter zitting vastgesteld dat aan het dossier geen nieuwe stukken zijn toegevoegd na de eerdere zitting. Verzoekster had voor de zitting het dossier kunnen inzien.
3.3 De procedure tussen verzoekster en verweerder gaat juist over de vraag op welke verzoeken om informatie de gemeente moet ingaan. Daarover kon dus op de zitting nog geen beslissing worden genomen.
3.4 Aan het eind van de zitting stelde verzoekster zijn lidmaatschap van de bezwaarschriftcommissie aan de orde. De rechter heeft deze vraag van verzoekster beantwoord. De rechter heeft desgevraagd toegegeven dat hij aan verzoekster heeft meegedeeld dat hij zijn nevenfuncties heeft geregistreerd. Hij heeft daarbij niet gedacht aan zijn lidmaatschap van de bezwaarschriftcommissie, omdat hij nooit feitelijke werkzaamheden voor de commissie heeft verricht. De rechter heeft aangevoerd dat hij tot lid van de commissie is benoemd toen hij nog werkzaam was bij de rechtbank Den Haag. Omdat hij voor het begin van zijn werk bij de commissie rechter is geworden bij de rechtbank Amsterdam heeft hij geen feitelijke werkzaamheden verricht ten behoeve van het stadsdeel Watergraafsmeer. Ten onrechte komt zijn naam echter wel voor in een document dat op internet staat, aldus de rechter. In de zaak van verzoekster waarin het wrakingsverzoek is gedaan, speelt het stadsdeel Watergraafsmeer overigens geen enkele rol. De rechter heeft geen ontslag genomen bij de commissie zodat niet uitgesloten kan worden dat hij formeel nog lid van de commissie is.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekster genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd noch in onderling verband bezien een grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid.
4.4 De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster de beschikking over het gehele dossier heeft gekregen en dat daar geen nieuwe stukken aan toegevoegd zijn. Verzoekster was desgewenst in de gelegenheid voorafgaand aan de zitting haar dossier in te zien. Het vermoeden van verzoekster dat er nog meer stukken in het dossier zaten dan wel daaraan hadden moeten worden toegevoegd levert geen grond op voor wraking. Ook het niet ter zitting beantwoorden van “voorvragen” van verzoekster levert een grond op voor wraking, nu het hier gaat om vragen die de rechter diende te beantwoorden in zijn uitspraak en het niet de taak van de rechter is om in het kader van de behandeling van een geschil ter zitting vragen van een van partijen die de inhoud van dat geschil betreffen te beantwoorden.
4.5 De rechter heeft zijn lidmaatschap van de bezwaarschriftcommissie niet aangemeld bij het register voor nevenfuncties zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Deze omissie en de vraag of nevenfuncties al dan niet juist zijn geregistreerd vormen echter geen grond voor wraking, te meer waar het stadsdeel Watergraafsmeer geen partij was in de beroepsprocedures van verzoekster met de bovengenoemde registratienummers.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaken met de nummers 10/2429 WOB, 10/2431 WBP en 10/3042 WOB worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, T.P.J. de Graaf en J.A.A.G. de Vries, leden van genoemde kamer, en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 9 juni 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.