ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.679-11 RK nummer: 11/4945
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 juli 2011, en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie. De opgeëiste persoon, geboren in Italië en thans gedetineerd in Nederland, heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht tijdens de zitting op 3 oktober 2011. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2011 en de behandeling is aangehouden tot 3 oktober 2011.

De officier van justitie heeft betoogd dat de omschrijving van de verdenking voldoende is, terwijl de raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de omschrijving in het EAB en de aanvullende informatie onvoldoende is om aan de eisen van de Overleveringswet te voldoen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de organisatie waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, concreet is aangeduid en dat de criminele activiteiten, de pleegperiode en de locaties van deze activiteiten voldoende zijn beschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon een belangrijke rol heeft gespeeld binnen de organisatie en dat de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie voldoende feitelijk is omschreven.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegewezen, waarbij is opgemerkt dat de Italiaanse autoriteiten de kans hebben gehad om het EAB aan te vullen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat de overlevering kan plaatsvinden. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.679-11
RK nummer: 11/4945
Datum uitspraak: 17 oktober 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juli 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 16 mei 2011 door de Pre-Trial Investigation Judge van de rechtbank van Napels (Italië).
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [1974],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere” in Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 september 2011. De behandeling van de zaak is toen aangehouden en voortgezet op 3 oktober 2011.
Daarbij zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon,
mr. Th. O.M. Dieben, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon heeft bij verklaring van 3 oktober 2011 afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Op de zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid, van de OLW, verlengd met dertig dagen. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een beslissing tot order of custody in prison van 16 mei 2011 met nummers 21944/09 R.G.N.R, 21697/09 R.G.G.I P. en 312/11 Reg. O.C.C.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Italië strafbaar feit.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft naar aanleiding van vragen van het IRC van 16 september 2011 bij fax van 24 september 2011 nadere informatie over het feit verstrekt.
Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van zowel onderdeel e) van het EAB als de in de brief van 24 september 2011 neergelegde informatie zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat de opgeëiste persoon niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
4. Genoegzaamheid van de stukken
4.1
De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de omschrijving van de verdenking zowel in het EAB als in de aanvullende informatie volstrekt onvoldoende is om de toets van artikel 2 OLW te doorstaan.
Na de aanvullende informatie van 24 september 2011 is duidelijk dat bedoeld is het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie aan te kruisen. Dat neemt niet weg dat er een omschrijving moet worden gegeven van het feit waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. De specifieke rol van de opgeëiste persoon wordt niet duidelijk gemeld. De pleegperiode is langer dan tien jaar, terwijl de pleegplaatsen Spanje en grote delen van Italië betreffen. Er is bovendien door het IRC met uitgebreide en gedetailleerde vragen om nadere informatie gevraagd, zonder dat daarop genoegzaam antwoord is gegeven. Ook wordt nergens een concreet drugstransport benoemd, iets dat in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken een belangrijke rol speelt. Nu de Italiaanse autoriteiten hun kans hebben gehad het EAB aan te vullen, is het niet passend de zaak opnieuw aan te houden, maar dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsman.
4.2
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de omschrijving van het feit voldoende is en dat de stukken aldus genoegzaam zijn.
4.3
Uitgaande van het EAB en de aanvullende informatie van 24 september 2011, overweegt de rechtbank als volgt.
De organisatie waar de opgeëiste persoon verdacht wordt deel van uit te maken, wordt concreet aangeduid (clan [leider]) terwijl ook de criminele activiteiten die deze organisatie verricht, worden benoemd (onder andere witwassen, afpersing en drugshandel) inclusief de locaties van deze activiteiten (rondom Marano di Napoli, Villaricca, Qualiano, Quarto, Pozzuoli (Italië) en op het Iberisch schiereiland) en de pleegperiode (januari 2001 tot 16 mei 2011).
Met betrekking tot de rol van de opgeëiste persoon geldt dat hij blijkens de aanvullende brief van 24 september 2011 van ervan wordt verdacht in de genoemde clan [leider] als leading affiliate een belangrijke rol te hebben gespeeld en tevens de vertrouweling van [leider], de leider van de clan, te zijn. Tevens is vermeld dat de opgeëiste persoon in Spanje woonde en van daaruit een belangrijke rol speelde bij het drugsverkeer vanuit Spanje naar Italië.
Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval sprake van verdenking van het feit dat de opgeëiste persoon onderdeel uitmaakt van een concreet aangeduide organisatie, waarvan – zoals hiervoor is vermeld – de activiteiten, de pleegperiode en de plaatsaanduiding zijn beschreven. Uit de omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon blijkt dat hij als een leidinggevend figuur binnen de organisatie wordt gezien en tevens een belangrijke rol speelde bij het drugsverkeer vanuit Spanje naar Italië. De rechtbank overweegt daarbij dat naarmate iemand een hogere positie heeft binnen de organisatie, het moeilijker wordt om betrokkenheid bij concrete strafbare feiten zoals drugstransporten aan te duiden en daarom kan worden volstaan met de aanduiding dat de opgeëiste persoon een leidinggevende rol heeft. Wanneer aldus de verdenking luidt dat iemand lid is van een criminele organisatie terwijl deze persoon binnen de organisatie een belangrijke en/of leidinggevende rol vervult, is het voor de genoegzaamheid van de feitsomschrijving niet noodzakelijkerwijs vereist dat specifieke handelingen - zoals bijvoorbeeld een concreet geval van afpersing of een specifiek drugstransport - worden beschreven.
De slotsom is dat de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie voldoende feitelijk omschreven, ook met betrekking tot de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwerpt het verweer.
5. Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummers 1 en 4 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelname aan een criminele organisatie
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op de feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Pre-Trial Investigation Judge van de rechtbank van Napels (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzit¬ter,
mrs. L. Biller en N.K. Rozemond, rech¬ters,
en in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.