ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3482 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en de noodzaak voor verdergaand onderzoek naar beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de WIA-uitkering van eiser, die zich op 27 september 2005 ziek meldde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onafhankelijke deskundige geen beperkingen kon vaststellen, maar ook geen reden had om te twijfelen aan de diagnose van de behandelend psychiater. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om een klinische opname te gelasten, zoals de deskundige had geadviseerd. De rechtbank concludeerde dat nader onderzoek noodzakelijk was naar de noodzaak voor verdergaande beperkingen en dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was.

Eiser, die als fastfood-medewerker en schoonmaker werkte, had psychische klachten ontwikkeld naast zijn lichamelijke klachten. De rechtbank heeft de verklaringen van de behandelend psychiater en de bezwaarverzekeringsarts tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van eiser en dat de FML niet adequaat was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er mogelijk sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en heeft zij het onderzoek heropend voor een verzoek tot schadevergoeding. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3482 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. E. Swart,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Tevens heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen:
CSU Nederland, (ex-)werkgever.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ongewijzigd zal worden voortgezet.
Bij besluit van 3 juni 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de
(ex-)werkgever van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiser ingetrokken met ingang van zes weken na verzending van dat besluit.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen. Namens de werkgever is verschenen de heer [arts-gemachtigde], arts-gemachtigde.
De rechtbank heeft het vooronderzoek heropend teneinde onafhankelijk deskundigenonderzoek te laten verrichten. Nadat partijen over en weer schriftelijk hun standpunten op het deskundigenonderzoek hebben toegelicht, hebben zij toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om in deze zaak zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser was werkzaam als fastfood-medewerker bij McDonalds voor 30 uur per week en als schoonmaker voor de (ex-)werkgever voor 12,5 uur per week toen hij zich op 27 september 2005 ziek meldde vanwege pijnklachten aan de schouders. Later heeft eiser ook psychische klachten ontwikkeld. Verweerder heeft aan eiser per einde wachttijd 25 september 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van
80-100% arbeidsongeschiktheid.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is eisers arbeidsongeschiktheid opnieuw onderzocht en heeft verweerder eiser met het primaire besluit meegedeeld dat hij nog steeds 80-100% arbeidsongeschikt is.
1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2009 en de bezwaararbeidsdeskundige van 20 april 2009, overwogen dat eiser geschikt is voor gangbare arbeid, waarmee hij ten minste zijn maatmanloon kan verdienen. Verweerder meent dat eiser per 19 augustus 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft eisers uitkering zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit ingetrokken.
1.4. In beroep heeft eiser, kort gezegd, aangevoerd dat het bestreden besluit niet aan hem bekend is gemaakt, zodat hem niet verweten kan worden niet tijdig beroep te hebben ingesteld. Eiser heeft verder aangevoerd dat de (ex-)werkgever geen belang heeft bij het primaire besluit. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de bezwaar-verzekeringsarts zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat en ten onrechte niet de informatie van zijn behandelend psychiater heeft meegenomen in zijn beoordeling. De geduide functies zijn volgens eiser daarom niet passend.
2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 3 juni 2009 op die dag door verweerder bekend is gemaakt door verzending daarvan aan eiser en de (ex-)werkgever. De beroepstermijn liep daarom ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb, tot 15 juli 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift pas op 30 juli 2009 per fax van de gemachtigde van eiser ontvangen, zodat sprake is van overschrijding van de beroepstermijn.
2.2. Met betrekking tot de vraag of deze overschrijding verschoonbaar is, overweegt de rechtbank dat verweerder het bestreden besluit niet aangetekend heeft verzonden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt het risico van het niet aangetekend verzenden voor rekening van de verzender, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2004, LJ-nummer AP1559. Eiser is eerst na 15 juli 2009 bekend geworden met het bestreden besluit, omdat verweerder daar op die datum in een terugvorderingsbesluit naar heeft verwezen. Eiser heeft vervolgens het bestreden besluit bij verweerder opgevraagd en zo spoedig mogelijk, binnen twee weken na ontvangst daarvan, beroep ingesteld. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat eiser niet in verzuim is geweest en zal daarom niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege laten.
3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar
3.1. Namens eiser is aangevoerd dat de (ex-)werkgever geen belanghebbende is bij het primaire besluit, omdat hij op dat moment al geruime tijd niet meer in dienst was. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de (ex-)werkgever vijf jaar lang als belanghebbende bij een besluit over eisers arbeidsongeschiktheid kan worden aangemerkt.
3.2. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB een ex-werkgever categoraal als belanghebbende bij een besluit van een werknemer over arbeidsongeschiktheid worden aangemerkt, onder voorwaarde dat er processueel belang van die werkgever is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 april 2007, LJ-nummer BA3524 en 28 januari 2011, LJ-nummer BP2422). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, nu de arbeidsongeschiktheid tijdens het dienstverband tussen eiser en zijn (ex-)werkgever is ontstaan, die (ex-)werkgever wel als belanghebbende bij het primaire besluit kan worden aangemerkt. Deze grond van eiser faalt.
4. Beoordeling van het beroep
Ten aanzien van de lichamelijke klachten
4.1. Namens eiser is in beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn schouderproblemen.
4.1.1. Voorafgaand aan de toekenning van de WIA-uitkering heeft verzekeringsarts [verzekeringsarts] in de rapportage van 14 augustus 2007 ten aanzien van de schouders overwogen dat bij eigen lichamelijk onderzoek abductie tot maximale schouderhoogte mogelijk was (zowel passief als actief), de extensie was enigszins beperkt. Volgens informatie van orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg] van 15 maart 2006 bleek uit een MRI van beide schouders dat er duidelijk een impingement beeld te zien is, met degeneratieve veranderingen van een dunne supraspinatus pees. Hier zit ook vocht om. Mogelijk bestaat er een partiële ruptuur. Er werd een mogelijke behandeling voorgesteld. [verzekeringsarts] heeft op 15 augustus 2007 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij eiser ten aanzien van de schouders beperkt heeft geacht op een aantal onderdelen van de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen.
4.1.2. Verzekeringsarts [verzekeringsarts] stelt in de rapportage van 18 augustus 2008 ten aanzien van de lichamelijke klachten dat geen lichamelijk onderzoek is verricht, omdat het klachten-patroon psychisch was. Uit de anamnese blijkt dat eiser nog steeds pijnklachten aan de schouders heeft, maar daar geen behandeling meer voor krijgt omdat het toch niets hielp. Ten aanzien van de schouderklachten heeft [verzekeringsarts] de FML op 18 augustus 2008 niet gewijzigd ten opzichte van een jaar eerder.
4.1.3. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft in de rapportage van 4 maart 2009 ten aanzien van de schouderklachten bij lichamelijk onderzoek geconstateerd dat onder meer sprake is van forse pijnaangifte aan de schouders. [bezwaarverzekeringsarts] heeft op 4 maart 2009 een FML opgesteld waarbij hij eiser nog slechts beperkt acht in verband met zijn schouderklachten op één onderdeel van de rubriek statische houdingen.
4.1.4. In beroep heeft bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] gemotiveerd dat er wel voldoende beperkingen in de FML van 4 maart 2009 zijn opgenomen ten aanzien van de schouderproblemen, nu hij beperkt wordt geacht op het werken boven schouderhoogte.
4.2. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stelling dat de bezwaarverzekeringsarts zijn lichamelijke schouderklachten heeft onderschat niet met enig medisch stuk onderbouwd heeft. De rechtbank ziet ook overigens niet in dat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de lichamelijke beperkingen van eiser onjuist zouden zijn.
Ten aanzien van de psychische klachten
4.3. Namens eiser is in beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts zijn psychische beperkingen heeft onderschat.
4.3.1. Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft in de rapportage van 14 augustus 2007 ten aanzien van de psychische klachten van eiser overwogen dat hij momenteel niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Eiser heeft dermate grote moeite met het structureren van de dag en vanwege de klachten functioneert hij dermate onvoldoende, dat de criteria van de standaard “geen benutbare mogelijkheden” van toepassing zijn. Als diagnose wordt gesteld Depressie (reactief) en ‘Overige aandoeningen van weke delen door druk en (over)belasting’. In de FML van 15 augustus 2007 wordt eiser beperkt geacht op diverse onderdelen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren.
4.3.2. Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft in de rapportage van 18 augustus 2008 overwogen dat het klachtenpatroon ten opzichte van een jaar eerder niet is gewijzigd en dat nog onverminderd sprake is van concentratie- en geheugenproblemen, slapeloosheid, wisselende stemmingen en weinig contact maken met de omgeving. Informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, maar niet ontvangen. Eiser komt nog steeds over als iemand met fors beperkte psychische spankracht. Eiser beschikt volgens [verzekeringsarts] nog steeds niet over benutbare mogelijkheden. Als diagnose wordt nu gesteld Depressieve episode en Posttraumatische stressstoornis. De FML van 15 augustus 2008 werd ten aanzien van de psychische klachten niet gewijzigd ten opzichte van een jaar eerder.
4.3.3. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft in de rapportage van 4 maart 2009 ten aanzien van de psychische klachten als diagnose gesteld Depressie en DD aanpassingsstoornis. De lichamelijke afwijkingen zijn volgens [bezwaarverzekeringsarts] niet zodanig dat de psychische klachten daaruit zouden kunnen worden verklaard. Er zijn veel psychische klachten, waaronder stemmen en geesten die hem opdrachten gaven, maar eiser bleef daar erg vaag over. Tijdens het medisch onderzoek gedroeg eiser zich uiterst passief, maar dat gedrag was niet consistent. Er is een duidelijk verstoord circadiaan ritme, maar het is volgens [bezwaarverzekeringsarts] zeer de vraag of dat (geheel) is toe te schrijven aan een psychiatrische stoornis. Er werden geen overtuigende tekenen van een depressie gezien. Er is volgens [bezwaarverzekeringsarts] niet gebleken van een evidente verslechtering, maar alleen van stagnatie in herstel. Mogelijk bestaat een stemmingsstoornis, maar deze lijkt aanzienlijk lichter dan gepresenteerd. Een belangrijk deel van de in de FML aangegeven beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren is volgens [bezwaarverzekeringsarts] dan ook niet te herleiden tot een psychiatrische aandoening en daarom heeft hij de FML op 4 maart 2009 in die rubrieken aangepast.
4.4. Namens eiser is in beroep de verklaring van zijn behandelend psychiater [behandelend psychiater] van 19 januari 2009 aan verzekeringsarts [verzekeringsarts] ingebracht. Volgens [behandelend psychiater] is eiser sinds februari 2007 bij hem in behandeling vanwege een posttraumatische stressstoornis en een depressie. Cognitieve gedragstherapie leidde niet tot verbetering en is gestopt. Eiser wordt behandeld met medicatie. Er is over langere termijn geen duidelijke verbetering geweest.
4.5. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft in de aanvullende rapportage van 27 april 2010 gereageerd op de verklaring van [behandelend psychiater] van 19 januari 2009. Uit de brief blijkt volgens [bezwaarverzekeringsarts] niet van een zodanig ernstige psychiatrische aandoening dat belanghebbende niet met arbeid zou zijn te belasten. [bezwaarverzekeringsarts] meent dat het bij gebreke aan informatie van de behandelend psychiater niet onredelijk om af te gaan op de eigen bevindingen.
4.6. Namens eiser is in beroep vervolgens nog een verklaring van psychiater [behandelend psychiater] van 3 juni 2010 overgelegd. [behandelend psychiater] deelt daarin mee dat eisers behandeling van de posttraumatische stressstoornis en depressie met medicatie en cognitieve gedragstherapie niet tot duidelijke verbetering heeft geleid. Sinds een jaar is het beeld veranderd, dat wordt geduid als een psychose, waarvan de achtergrond niet duidelijk is. In overleg met de afdeling psychotische stoornissen wordt de behandeling momenteel vormgegeven. Eiser gebruikt onder meer een antipsychoticum en een antidepressivum. De mogelijkheid van opname in een psychiatrisch ziekenhuis wordt overwogen.
4.7. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft in de aanvullende rapportage van 22 juli 2010 gereageerd op de verklaring van [behandelend psychiater] van 3 juni 2010 en heeft overwogen dat in bezwaar veel klachten werden weergegeven, maar dat deze vaag en inconsistent waren. De anamnese leek op het eerste gezicht verdacht voor een psychose, maar betrokkene bleef te vaag over de symptomatologie. Zo sprak hij wel van opdrachten, maar bij doorvragen bleef elke vorm van concretisering uit. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] zijn er dan ook te weinig argumenten om een psychose vast te stellen. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] worden dergelijke klachten vaak verward met klachten als die bij Djinn. [bezwaarverzekeringsarts] verwijst naar een publicatie daarover. Ongeacht welke diagnose nu is gesteld of overwogen, werden bij eigen onderzoek in bezwaar onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor een zodanig ernstige aandoening dat belanghebbende daardoor niet tot loonvormende arbeid in staat zou zijn, aldus [bezwaarverzekeringsarts]. Eisers functionele mogelijkheden werden met de FML van 4 maart 2009 niet kennelijk overschat.
4.8. Gelet op de verklaringen van de behandelend psychiater [behandelend psychiater] enerzijds en de stellige verklaringen van bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] anderzijds, heeft de rechtbank psychiater [psychiater] benoemd om eiser te onderzoeken vanwege de gestelde psychische klachten. [psychiater] heeft, blijkens zijn rapportage van 8 april 2010, eiser op 25 januari 2011
onderzocht en kennis genomen van het medische dossier dat omtrent eiser voorhanden is. [psychiater] heeft verder informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater.
[psychiater] heeft overwogen dat in eiser een man werd gezien die niet in staat of bereid was vragen te beantwoorden. Dit gedrag is kennelijk conform het gedrag dat hij bij zijn behandelend psychiater vertoont, die dit als voortkomend uit een psychose interpreteert. [psychiater] heeft geen reden om deze conclusie in twijfel te trekken, maar heeft deze niet zelf kunnen toetsen. Evenmin was het mogelijk om de beperkingen die eiser ondervond op de datum in geding te onderzoeken. [psychiater] heeft aangegeven dat het dan ook onmogelijk was om, met de middelen die ter beschikking stonden, de vragen van de rechtbank te beantwoorden. Wel geeft hij mee dat antwoorden wellicht zijn te verkrijgen door eiser gedurende enige weken klinisch te observeren.
4.9. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft in de aanvullende rapportage van 11 juli 2011 gereageerd op de expertise van [psychiater]. [bezwaarverzekeringsarts] geeft daarin aan dat een opname wel voor de hand ligt. Zoals immers in bezwaar is betoogd dat er voldoende inconsistenties zijn om zonder meer van een (ernstige) psychiatrische aandoening uit te gaan, aldus [bezwaarverzekeringsarts].
4.10. De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van [psychiater] om eiser ter observatie op te laten nemen. De rechtbank acht zich evenwel niet bevoegd om een al dan niet gedwongen opname van eiser ter observatie te gelasten, nu in het kader van de voorliggende beroepsprocedure voor een dermate verstrekkende maatregel geen grondslag in de wet gevonden kan worden.
4.11. De rechtbank stelt evenwel vast dat [psychiater] de door eisers behandelaar gestelde diagnose psychose vanaf juni 2009 niet kan bevestigen, maar deze ook niet betwijfelt. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarin geen aanleiding gezien tot verdergaande beperkingen op de datum in geding, hoewel hij er voldoende grond aanwezig acht voor nader onderzoek middels een opname. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bevindingen van [psychiater] worden geconcludeerd dat nader onderzoek is vereist naar de noodzaak voor verdergaande beperkingen. De rechtbank ziet hierin voldoende grond voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist moet worden gehouden.
4.12. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen vanwege strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank zal verweerder opdragen opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. De rechtbank overweegt daarbij dat het in de rede ligt dat verweerder eiser desgewenst uitnodigt om bijvoorbeeld door middel van een vrijwillige opname mee te werken aan verder onderzoek, dan wel vast te stellen dat, met inachtneming van hetgeen door de deskundige is bepaald, niet is vast te stellen in welke mate eiser tot arbeid geschikt is. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de inconsistenties tijdens de onderzoeken in dit geval niet zonder meer voor rekening van eiser dienen te komen. De rechtbank wijst verweerder er verder op dat, mocht de nieuwe beslissing opnieuw tot intrekking van de WIA-uitkering leiden, de intrekkings-datum zal moeten worden heroverwogen, nu het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt.
4.13. Namens eiser is de rechtbank verzocht een beslissing te geven over schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en om hem een schadevergoeding toe te kennen.
4.14. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB bedraagt de redelijke termijn voor de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsfase in beginsel vier jaar, waarvan twee jaar voor de fase in eerste aanleg. Het materiële geschil tussen partijen heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn aanvang genomen met het bezwaarschrift van de (ex-)werkgever van 23 september 2008 tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat ruim drie jaar zijn verstreken tussen dat bezwaarschrift en de datum van deze uitspraak. Het bestuurlijk aandeel van dit tijdsverloop bedraagt ruim acht maanden. De procedure bij de rechtbank heeft tot dusver twee jaar en ruim twee maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
4.15. Gelet op de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn dient op het verzoek van eiser tot schadevergoeding met een verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden beslist. De rechtbank zal daartoe het onderzoek heropenen onder twee nieuwe procedurenummers. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) als partij aanmerking in die procedures.
4.16. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de kosten van rechtsbijstand in beroep. Deze wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644 (2 punten à € 322). Verder dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41 (zegge: éénenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 644 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiser;
- bepaalt dat het onderzoek onder twee nieuwe registratienummers wordt heropend ter voorbereiding van nadere uitspraken over het verzoek van eiser tot schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedures.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.
de griffier, de rechter,
is buiten staat te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB