RECHTBANK AMSTERDAM
Warkingskamer
Beschikking op het op 18 juni 2011 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 199.2011 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoek tot wraking van 18 juni 2011 met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 21 juni 2011;
- een schriftelijke reactie van verzoeker van 28 juni 2011 op de reactie van de rechter.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te kunnen verschijnen om zijn reactie nader toe te lichten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 juni 2011 in aanwezigheid van verzoeker. Ter zitting was tevens aanwezig de heer [gemachtigde], gemachtigde van de eisende partij in de hoofdzaak.
De uitspraak is (nader) bepaald op 14 juli 2011.
a) Verzoeker is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer 1232991 CV EXPL 11-8520 (Stichting woningstichting Eigen Haard tegen verzoeker).
b) De rechter heeft op 28 maart 2011 tussenvonnis gewezen.
c) Op 4 april 2011 heeft verzoek een verzoek tot wraking van de rechter gedaan.
d) Bij beslissing van 1 juni 2011 is dit verzoek door de wrakingskamer afgewezen.
e) Bij brief van 7 juni 2011 heeft de griffier van de rechtbank verzoeker medegedeeld dat de zaak weer zal dienen ter terechtzitting van 4 juli 2011 om 11.00 uur. In de brief staat verder vermeld dat de wederpartij op die zitting in de gelegenheid wordt gesteld de conclusie van repliek over te leggen.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking berust gelet op wat in het verzoekschrift staat vermeld en de ter zitting nader gegeven toelichting op het navolgende.
- In het tussenvonnis van 28 maart 2011 heeft de rechter geen rekening gehouden met het feit dat de vordering inmiddels was verminderd met een bedrag van € 265,00;
- Op 17 mei 2011 heeft een kortgeding plaatsgevonden. In dat kortgeding zijn een aantal onderwerpen aan de orde geweest waaronder ook de conclusie van repliek van 2 mei 2011. Het kan volgens verzoeker niet zo zijn dat de bodemprocedure verder gaat met het indienen van een conclusie van repliek die in het kortgeding al is afgedaan. In de brief waarin wordt medegedeeld dat de zitting wordt voortgezet op 4 juli 2011 staat de zittingsdatum van 2 mei 2011 vermeld. Op dat moment was de rechter gewraakt. Hiermee is volgens verzoeker de belangenverstrengeling en het tegenstrijdig belang van de rechtbank bevestigd;
- Kennelijk is de rechter niet op de hoogte van het gehouden kortgeding. Een rechter die de feiten niet kent, kan geen juiste beslissing nemen, aldus verzoeker.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft aangevoerd dat zijn betrokkenheid bij bovenbedoelde procedure en bij verzoeker tot op heden beperkt is gebleven tot twee momenten:
1. Een instructievonnis van 28 maart 2011 waarin de rechter heeft beslist dat na conclusie van antwoord schriftelijk voort zal worden geprocedeerd. Dit vormde de aanleiding tot het wrakingsverzoek van verzoeker van 4 april 2011. Daarop is beslist in de beschikking van de wrakingskamer van 1 juni 2011. Aanvankelijk was de zaak verwezen naar de rol van 2 mei 2011. Op die datum is er in deze zaak niets gebeurd omdat de procedure toen was geschorst wegens het wrakingsverzoek.
2. Nadat het wrakingsverzoek was afgewezen diende bovenbedoelde procedure te worden voortgezet. Om die reden heeft de rechter de griffie verzocht aan partijen te laten weten dat de zaak werd verwezen naar de rol van 4 juli 2011 voor het indienen van een conclusie van repliek door Woningstichting Eigen Haard. Dit is gebeurd bij brief van 7 juni 2011 (bijlage bij het wrakingsverzoek). Deze brief is verzonden na de beslissing op het eerste wrakingsverzoek, maar vermeldt als datum van de vorige rolzitting 2 mei 2011.
Op grond hiervan is de rechter van mening is er geen sprake van enige aanwijzing voor (gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid dan wel partijdigheid mijnerzijds. Hij berust niet in de wraking.
4. De gronden van de beslissing
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij voorin¬genomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerecht¬vaardigd is. Het standpunt van een verzoeker te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3 Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4 De bezwaren van verzoeker tegen het door de rechter gewezen tussenvonnis van 18 maart 2011 kunnen in deze procedure niet opnieuw aan de orde worden gesteld. Die bezwaren zijn al onderwerp van beoordeling geweest in het eerder door klager gedane verzoek tot wraking van 4 april 2011 tegen de rechter. De bezwaren worden daarom buiten beoordeling gelaten.
4.5 Wat er ook zij van hetgeen door verzoeker is aangevoerd omtrent de onbekendheid van de rechter met het vonnis in kort geding, voor de beslissing van de rechter om de zaak naar de rol te verwijzen was dat niet relevant, althans daaruit volgt geen vooringenomenheid van de rechter. Na de afwijzing van het eerder door verzoeker tegen de rechter ingediende wrakingsverzoek, was de rechter immers gehouden de zaak te hervatten in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek, te weten een verwijzing naar de rol voor het nemen van een conclusie van repliek.
4.6 Zelfs indien hetgeen door verzoeker is aangevoerd van belang zou zijn geweest, volgt daaruit nog niet dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is. Het betrof hier een (proces)beslissing van de rechter die in deze procedure niet ter beoordeling kan staan.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. De wrakingskamer acht termen aanwezig te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker gericht tegen de rechter in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen. De reden daarvoor is dat het hier het tweede verzoek in dezelfde zaak betreft en een eventueel derde verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik van het middel van wraking oplevert.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de zaak met nummer 1232991 CV EXPL 11-8520 wordt hervat in de stand waarin de zaak zich op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek bevond;
? bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mr. M.W. van der Veen en mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.