ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.1172
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2011 uitspraak gedaan over een mondeling verzoek tot wraking van een kantonrechter, ingediend door verzoekster op 10 november 2010. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich tijdens de comparitie vooringenomen had getoond door steeds de redenering van de tegenpartij te volgen en niet serieus naar de feiten van de vordering te kijken. Verzoekster vreesde dat dit zou leiden tot een nadelige beslissing, omdat essentieel bewijsmateriaal buiten beschouwing werd gelaten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter tijdens een mondelinge behandeling zijn voorlopige inzichten kan delen om partijen de gelegenheid te geven hun standpunt nader uiteen te zetten. Het enkele feit dat een partij zich niet gelukkig voelt bij de vragen of opmerkingen van de rechter, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de vrees van verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was, ook niet omdat de rechter zich mogelijk in enkele feiten had vergist.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de procedure onder rolnummer [rolnummer] voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 10 november 2010 gedane en onder rekestnummer HA RK 10.1172 ingeschreven ver¬zoek tot wra¬king van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter] , kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek van 10 november 2010,
? de schriftelijke reactie van de rechter van 11 november 2010.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter open¬bare te¬recht¬zit¬ting van 23 december 2010 alwaar de rechtbank verzoekster en de rechter heeft gehoord. De uitspraak is bepaald op 6 januari 2011.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekster is eisende partij in een bij de rechtbank onder rolnummer [rolnummer] aanhangige zaak. Zij heeft vernietiging gevorderd van een bindend advies van de Geschillencommissie Wonen.
b) Op 18 oktober 2010 heeft in die zaak een comparitie plaatsgevonden. De uitspraak is bepaald op 15 november 2010.
c) Op 10 november 2010 heeft verzoekster een tot de rechter gericht verzoek tot wraking gedaan.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - verkort - zakelijk weergegeven gronden:
2.1 Volgens verzoekster ontbreekt het de rechter aan de noodzakelijke onpartijdigheid, omdat hij
zich op de comparitie vooringenomen heeft getoond door steeds mee te gaan met de redenering van haar tegenpartij. De rechter was niet bereid om serieus naar de aan de vordering ten grondslag liggende feiten te kijken en gaf blijk van onvoldoende kennis van het dossier. Klaagster vreest daardoor een voor haar nadelige beslissing van de rechter, omdat zeer essentieel bewijsmateriaal buiten beschouwing wordt gelaten en het haar onmogelijk wordt gemaakt haar vordering nader te onderbouwen.
2.2 Op de comparitie hebben zich bovendien ook een aantal onregelmatigheden voorgedaan. De rechter is begonnen mee te delen dat hoge eisen worden gesteld aan het aantasten van een bindend advies. De rechter werd tijdens de zitting meerdere malen iets toegefluisterd door zijn griffier op momenten waarop hij zich in de feiten bleek te vergissen. Dat leidde tot vooringenomen standpunten en kwam tot uiting in de wijze waarop hij vragen stelde en reageerde op de verschillende standpunten. Zo kreeg verzoekster niet de gelegenheid een vraag van de rechter met feitenmateriaal toe te lichten. Toen de tegenpartij even later twijfelde aan de juistheid van feitenmateriaal afkomstig van een in Nederland erkende onafhankelijke onderzoeksinstelling, was de rechter het direct met de tegenpartij eens, terwijl die geen enkel bewijs had om deze twijfel te onderbouwen. De rechter heeft aldus laten blijken dat hij het eens is met de tegenpartij.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter acht het verzoek ongegrond. De rechter heeft aangevoerd dat er bij hem geen sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid. Hij wilde met zijn uitlatingen op de zitting bereiken dat verzoekster besefte dat alleen zwaarwegende argumenten haar gebondenheid aan het bindend advies zouden kunnen aantasten. In het dossier bevinden zich een groot aantal gedingstukken. De daarin genoemde tijdstippen en data zijn niet altijd precies geformuleerd. De rechter sluit niet uit dat hij zich in sommige data heeft vergist en daarin is gecorrigeerd door de griffier. Hij heeft niet getwijfeld aan de juistheid van het van verzoekster afkomstige feitenmateriaal, maar heeft mogelijk wel een enkele maal aan de orde gesteld of verzoekster wel de juiste conclusie had getrokken op basis van de dossierstukken. Dit diende echter om verzoekster de gelegenheid te geven om haar conclusies toe te lichten, zodat de rechter een juist beeld zou krijgen van haar visie.
3.2 De rechter heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat hij inderdaad aan verzoekster kritische vragen heeft gesteld. Dat diende juist om haar belangen te dienen. Volgens de rechter had hij wellicht duidelijker te kennen moeten geven waarom hij die kritische vragen wel moest stellen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Uit artikel 37, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een verzoek
tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster had derhalve het verzoek moeten indienen tijdens of hooguit kort na de comparitie van 18 oktober 2010. De rechtbank acht het verzoek in dit geval toch tijdig gedaan, omdat voldoende aannemelijk is dat verzoekster, die hierbij niet wordt bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman, enige tijd nodig heeft gehad om zich te beraden na de comparitie wegens onbekendheid met de wrakingsprocedure. Aangenomen wordt dat zij het verzoek vervolgens heeft ingediend zodra zij zich bewust was van de mogelijkheden daartoe op basis van de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd.
4.2 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij
dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal
de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekster genoemde feiten en omstandigheden geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, dan wel dat het hem aan onpartijdigheid ontbreekt. Niet enkel de visie van verzoekster is beslissend; de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.4 Het staat een rechter vrij tijdens een mondelinge behandeling zijn voorlopige inzichten naar aanleiding van hetgeen ter zitting blijkt kenbaar te maken, zeker wanneer hij, zoals door de rechter in deze zaak is toegelicht, dat mede doet om een partij de gelegenheid te geven haar standpunt nader uiteen te zetten. Ook het stellen van kritische vragen is een middel om de waarheid te vinden. Het enkele feit dat een partij zich daar niet gelukkig bij voelt is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de vrees objectie gerechtvaardigd is dat de rechter een vooringenomenheid tegenover een partij koestert. Die vrees kan evenmin objectief gerechtvaardigd zijn doordat een rechter zich – mogelijk – in één of meer feiten heeft vergist tijdens die mondelinge behandeling.
5. Nu andere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken en evenmin gebleken is dat verzoekster haar zaak niet voldoende voor het voetlicht heeft kunnen brengen, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaak met het rolnummer [rolnummer] wordt voortgezet in de
stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, M.V. Ulrici en C.W.M. Giesen leden van
genoemde kamer, en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 6 januari 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.