ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/720.349-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Leerplichtwet in verband met vrijstelling op grond van levensovertuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet inschrijven van haar dochter op school, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De officier van justitie eiste een geldboete van € 500, waarvan € 250 voorwaardelijk, en vervangende hechtenis bij niet-betaling. De verdachte, die zich had belast met de feitelijke verzorging van de jongere, had haar dochter van 5 september 2011 tot en met 7 oktober 2011 niet ingeschreven op een school binnen redelijke afstand van haar woning. De verdachte deed een beroep op vrijstelling van de leerplicht op basis van haar levensovertuiging, namelijk de Islam, en stelde dat er geen scholen in de buurt waren die onderwijs gaven volgens de grondslagen van de Islam.

De kantonrechter oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet, omdat zij niet had aangetoond welke specifieke bedenkingen zij had tegen het onderwijs op de beschikbare scholen. De rechter benadrukte dat de wetgever niet had gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt, maar dat de verdachte duidelijk moest maken welke bedenkingen zij had. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte niet op goede gronden een beroep had gedaan op de vrijstelling en dat zij derhalve strafbaar was.

Bij de strafoplegging hield de kantonrechter rekening met de ernst van het feit, het feit dat dit de eerste keer was dat de verdachte werd vervolgd, en de pogingen van de verdachte om thuisonderwijs te geven. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, waarvan een deel voorwaardelijk, en werd vervangende hechtenis opgelegd bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON
LOCATIE AMSTERDAM
29 november 2011
VONNIS
In de strafzaak met parketnummer 13/720.349-11 tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1969] te Amsterdam,
wonende: [adres] te [woonplaats]
1. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2011. De verdachte is niet verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan de uitspraak is bepaald op 29 november 2011.
2. Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat zij in of omstreeks de periode van 05 september 2011 tot en met 07 oktober 2011 te Amsterdam als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] geboren op [1994] althans terwijl zij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school was ingeschreven.
3. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte wegens overtreding van artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet) te veroordelen tot betaling van
€ 500,00 bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk € 250,00, te vervangen door 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
Het verweer
4. Verdachte heeft aangevoerd dat haar dochter [jongere] niet naar school gaat omdat zij het niet eens is met de richting van de school waar haar dochter sedert enige weken is ingeschreven. Voorts heeft zij overwogen om haar dochter [jongere] lessen toe doen volgen op een Islamitische school in Rotterdam, maar daar is van afgezien. Aan [jongere] wordt volgens verdachte thuisonderwijs gegeven. Verdachte doet daarmee een beroep op grond van haar overwegend geworden bedenkingen tegen de richting van alle scholen binnen redelijke afstand van haar woonplaats
De beoordeling
5. Indien ouders een beroep doen op de vrijstelling, als verwoord in artikel 5 aanhef en sub b Leerplichtwet, dienen zij ingevolge artikel 8 Leerplichtwet dit te doen door middel van een kennisgeving, die een verklaring bevat waaruit de overwegende bedenkingen bestaan tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen. Indien de leerplichtambtenaar uit de desbetreffende verklaring concludeert dat er geen of (overwegende) bedenkingen zijn, kan een pv worden opgemaakt. Vervolgens kan het OM op grond van het aldus opgemaakte pv besluiten tot vervolging over te gaan.
Bewijs
6. De kantonrechter heeft uit de bewijsmiddelen het volgende afgeleid.
- de jongere, [jongere], waarvan verdachte zich met de feitelijke verzorging had belast,
heeft vanaf 05 september 2011 tot en met 07 oktober 2011 niet ingeschreven gestaan op een
school binnen een redelijke afstand van verdachtes woning.
- verdachte heeft - gelet op artikel 6 lid 2 Leerplichtwet - bij brief van 21 juli 2010
kennisgeving gedaan van een beroep op vrijstelling. Uit de daarop volgende
correspondentie hebben de ouders gesteld dat zij leven volgens de godsdienst Islam.
Binnen een redelijke afstand van hun woning is geen school, die les geeft volgens de
grondslagen van de Islam
7. Nu vaststaat dat verdachte de binnen de leeftijdsgrenzen van de leerplicht vallende jongere [jongere] in de periode van 05 september 2011 tot en met 07 oktober 2011 niet als leerling op een school heeft ingeschreven, acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen:
dat verdachte in de periode van 05 september 2011 tot en met 07 oktober 2011 te Amsterdam als degene die zich had belast met de feitelijke verzorging van de jongere [jongere] geboren op [1994], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school was ingeschreven.
Strafbaarheid
8. Het bewezene levert op de overtreding:
als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere heeft belast, niet te zorgen dat deze als leerling van een school staat ingeschreven.
9. Verdachte meent dat zij hiervoor niet strafbaar is, dan wel dat zij dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Feitelijk ligt daarbij ter beoordeling voor de vraag of verdachte zich terecht op de vrijstelling van artikel 5 sub b Leerplichtwet heeft beroepen.
10. Daartoe wordt overwogen:
(i) indien een beroep is gedaan op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet dient de rechter te onderzoeken of de bedenkingen de richting van het onderwijs betreffen; blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt (vgl. HR 19 februari 1980, NJ 1980, 190);
(ii) onder overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet zijn niet begrepen bedenkingen tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs (vgl. HR 3 oktober 2000, LJN ZD1985, NJ 2000, 703);
(iii) degene die zich op de vrijstelling beroept, dient - gelet op het voorgaande - duidelijk aan te geven welke zijn bedenkingen zijn tegen het onderwijs op de scholen of instellingen die zich binnen redelijke afstand van zijn woning bevinden en waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, opdat de rechter kan beoordelen of die bedenkingen de richting van het op die scholen of instellingen gegeven onderwijs betreffen (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF0453).
11. Overwogen wordt dat onder de richting van het op de scholen of instellingen gegeven onderwijs in de zin van artikel 5 sub b Leerplichtwet wordt verstaan een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.
12. De bedenkingen van verdachte zijn, zo is uit de genoemde correspondentie, de verklaringen zoals vastgelegd in het eerderbedoelde pv en de toelichting van verdachte ter terechtzitting gebleken, in zoverre gericht tegen de grondslag van het onderwijs op alle scholen die binnen redelijke afstand van de woning van verdachte zijn gelegen, dat verdachte als bezwaar aanvoert dat de scholen de grondbeginselen van de Islam - zoals verdachte voorstaat - niet voldoende tot uitdrukking brengen.
13. Geoordeeld wordt dat die - overigens juiste - vaststelling geen bedenking tegen de richting van het onderwijs oplevert en verdachte derhalve niet kan ontslaan van de plicht om te zorgen voor een inschrijving van [jongere] op een school. Verdachte heeft immers niet weergegeven wat concreet haar bezwaren zijn tegen de scholen binnen een redelijke afstand van haar woning. Daarmee is het voor de kantonrechter niet te onderkennen welke (overwegende) bedenkingen verdachte tegen de richting van het beschikbare onderwijs nu precies koestert en hoewel het gewicht van die bedenkingen buiten het te deze te hanteren toetsingskader valt, kan derhalve niet geoordeeld worden dat verdachte zich op goede gronden heeft beroepen op de vrijstelling van artikel 5 sub b Leerplichtwet. Verdachte heeft aldus niet van rechtswege een vrijstelling verkregen.
14. Waar vaststaat dat de Leerplichtwet is overtreden en verdachte geen beroep op de vrijstelling van artikel 5 aanhef en sub b Leerplichtwet toekomt, terwijl ook overigens niet is gebleken dat sprake is van een ontbreken van strafbaarheid, verklaart de kantonrechter verdachte strafbaar.
Oplegging van straf of maatregel
15. Bij de strafoplegging neemt de kantonrechter de ernst van het bewezen geachte feit in aanmerking. Daarbij weegt met name mee dat het de eerste keer is dat verdachte voor een strafbaar feit als het onderhavige vervolgd wordt, terwijl verdachte heeft getracht door het geven van thuisonderwijs de gevolgen van haar keuze om de jongere niet op een school in te schrijven, weg te nemen. Ook weegt mee dat er bij verdachte mogelijk onduidelijkheid bestond omtrent haar verplichtingen uit hoofde van de Leerplichtwet in combinatie met het beroep op vrijstelling uit hoofde van artikel 5 van die wet.
16. De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 9, 14a, 14b en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
17. De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De kantonrechter
- het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor in aangegeven en levert het strafbare feit op zoals hiervoor vermeld, terwijl het meer of anders ten laste gelegde niet is bewezen en verdachte daarvan wordt vrijgesproken;
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00;
- beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien
noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
- beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van € 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis, niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat
veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van één jaar aan een strafbaar feit heeft
schuldig gemaakt;
Gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.