ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
498154 - FA RK 11-7071 en 498195 - KG ZA 11-1335
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.P.J. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en voorlopige voorziening in geval van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een tijdelijk huisverbod. De man, verzoeker, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Uithoorn, die op 20 augustus 2011 een tijdelijk huisverbod had opgelegd. Dit besluit volgde op een ernstig incident in de huiselijke sfeer, waarbij de man de vrouw had bedreigd met een mes en eerder geweld had gebruikt. De vrouw had op 20 augustus 2011 de politie gebeld, waarna de situatie door de verbalisanten werd beoordeeld. De hulpofficier van justitie concludeerde dat de man een ernstig en onmiddellijk gevaar vormde voor de vrouw, wat leidde tot het huisverbod. Tijdens de zitting heeft de rechter de feiten en omstandigheden van de zaak gewogen, waaronder de verklaringen van de man en de vrouw, en de waarnemingen van de verbalisanten. De rechter oordeelde dat de burgemeester op goede gronden het huisverbod had opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. Het verzoek om de proceskosten te vergoeden werd eveneens afgewezen. De rechter concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en het beroep ongegrond was.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 498154 / FA RK 11-7071 en 498195 / KG ZA 11-1335
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 25 augustus 2011 betreffende tijdelijk huisverbod
Zitting hebben:
mr. T.P.J. de Graaf, als voorzieningenrechter,
mr. E.M.M. Zuidwijk, als griffier.
in de zaak tussen
[man], verzoeker (hierna: de man)
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. S. Ben Tarraf,
en
de burgemeester van de gemeente Uithoorn, verweerder.
zetelende te Uithoorn,
hierna: verweerder
in welke zaak belanghebbende is:
[vrouw],
wonende te [woonplaats]
(hierna: de vrouw)
1. Het procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2011 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de man bij brief van 22 augustus 2011 beroep ingesteld.
Tevens heeft de man bij brief van 22 augustus 2011 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De advocaat van de man mr. S. Ben Tarraf is daar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C.A.K. Denneboom. De man en de vrouw zijn niet ter zitting verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 25 augustus 2011 heeft de rechter on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Awb) af;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om de verweerder in de proceskosten te veroordelen af.
3. De overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.1 De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de vrouw wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning) en zijn daar beiden ingeschreven.
Op 20 augustus 2011 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. Naar aanleiding hiervan heeft op die dag om 3.00 uur de vrouw 112 gebeld. Vervolgens zijn twee verbalisanten ter plaatse gegaan. Er werd opengedaan door de man. Een van de verbalisanten heeft met de man gesproken. De man verklaarde dat hij ruzie had gehad met zijn vrouw. Hij verklaarde op een gegeven moment een T-shirt naar zijn vrouw gegooid te hebben en daarbij gezegd te hebben dat het volgende keer een mes zou zijn. De andere verbalisant heeft met de vrouw gesproken. De vrouw stond in de badkamer op de eerste verdieping. De verbalisant zag dat de vrouw erg geëmotioneerd was, zij huilde en dat zij stond te trillen. De vrouw verklaarde dat haar man haar bedreigd had met een mes. Zij verklaarde dat de man de laatste tijd vaak boos en agressief is en dat hij haar de laatste tijd regelmatig geknepen, gekrabd, geduwd en geslagen heeft. De vrouw vertelde de verbalisant dat de man haar nu ook in haar armen had geknepen en gekrabd. De verbalisant heeft op de linkerarm van de vrouw ter hoogte van haar pols een aantal wondjes zien zitten. De vrouw verklaarde dat de man toen zij in bed lag een T-shirt naar haar heeft gegooid en dat hij heeft gezegd dat hij een mes beneden zou pakken en dat naar haar toe zou gooien. Vervolgens heeft de vrouw zich in de badkamer opgesloten en 112 gebeld. De vrouw verklaarde heel bang te zijn voor de man en aangifte te willen doen.
De hulpofficier van justitie heeft hierop 20 augustus 2011 de situatie beoordeeld in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna Wth). Hij heeft hiertoe het Risico-taxatieinstrument Huiselijk geweld ingevuld (hierna RiHG) en hierop namens de verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 20 augustus 2011, houdt in dat de man de woning vanaf 20 augustus 15:29 uur tot 30 augustus 15:29 uur niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod met de vrouw. Deze beschikking is de man hierop uitgereikt.
Ter motivering van het huisverbod heeft verweerder gesteld dat aan de hand van de bevindingen van de politie ter plekke, het relaas van de vrouw en het bij haar geconstateerde letsel is beoordeeld dat deze zaak voor een mogelijk huisverbod in aanmerking zou komen, waarbij de man als pleger werd gekwalificeerd. Volgens de verweerder leverde het ingevulde RiHG een hoog risico op bij het “verloop van het geweldsincident”. Een hoog risico is volgens verweerder reden om een huisverbod op te leggen. De belangrijkste signalen die tot het huisverbod hebben geleid zijn:
- het toegenomen alcoholgebruik van de man de laatste twee jaar waardoor veel ruzies ontstaan;
- het geweld ontstaat willekeurig en volstrekt zonder aanleiding;
- plotselinge extreme uitbarsting van geweld;
- het slachtoffer is niet weerbaar;
- de frequentie en de zwaarte van het geweld zijn de laatste jaren toegenomen;
- in de belangenafweging is in deze taxatie meegenomen dat de vrouw even rust wil en vreest voor toekomstig geweld.
Indachtig de beoordelingen uit het risico-taxatieformulier in relatie tot de gememoreerde bevindingen van de politie, het relaas van de vrouw en het bij haar geconstateerde letsel heeft de hulpofficier geconcludeerd dat uit de feiten en omstandigheden genoegzaam is gebleken dat de aanwezigheid van de man in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw. De verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de man en de vrouw relatietherapie gaan volgen en dat de man wat aan zijn alcoholprobleem wil gaan doen.
De man heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de enige motivering van het huisverbod het feit is dat hij is aangehouden op verdenking van artikel 300 Sr. en na verhoor zonder dagvaarding is heengezonden. Hiermee is volgens de man het motiveringsbeginsel geschonden. De man geeft aan dat hij niet weet waartegen hij zich moet verweren en evenmin kan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel worden getoetst. Daarnaast is volgens de man het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Bij een zorgvuldige afweging van alle feiten en omstandigheden is naar de mening van de man onvoldoende grond voor de verstrekkende beslissing tot uithuisplaatsing. De man is van mening dat een goed gesprek geïndiceerd was maar dat een huisverbod niet gerechtvaardigd was aangezien het gevaar niet dusdanig was. De man ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan mishandeling. De man geeft aan dat op het meldingsformulier consultatiebijstand ter ondersteuning van dit standpunt wordt vermeld dat het een bedreiging met enig misdrijf zou betreffen. Daarnaast ontkent de man dat hij de vrouw geknepen en gekrast heeft. Ook zit er volgens de man geen letselverklaring in het dossier waaruit dit blijkt. De gemachtigde van de man heeft ter zitting nog aangevoerd dat nergens uit blijkt dat er al eerder dreigingen van de man jegens de vrouw zijn geweest.
3.2 De beoordeling
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 20 augustus 2011 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De rechter is van oordeel dat uit de verklaringen van de man en de vrouw, alsmede de waarnemingen van de verbalisant [verbalisant 1] in voldoende mate blijkt dat er zich in de nacht van 20 augustus 2011 een ernstig geweldsincident tussen de man en de vrouw heeft voorgedaan, en dat er een groot risico is dat een dergelijk incident zich in de toekomst opnieuw zal voordoen. Er is sprake geweest van een heftige ruzie, waarbij de man de vrouw hardhandig heeft vastgegrepen, hetgeen ook blijkt uit de wondjes die de verbalisant aan de pols van de vrouw heeft waargenomen. Daarnaast heeft de man gedreigd de vrouw met een mes te verwonden. Hoewel de man en de vrouw van mening verschillen wat de man precies gezegd heeft, staat in ieder geval vast dat hij het woord “mes” in de mond heeft genomen, en dat de vrouw zich daardoor ernstig bedreigd heeft gevoeld. Dit laatste leidt de rechter met name af uit het feit dat de verbalisant de vrouw zeer geëmotioneerd en trillend aantrof in de badkamer waarin zij zich eerder had opgesloten.
Verder blijkt uit de gedingstukken dat er vaker sprake is geweest van incidenten, waaronder het gooien van een koffiemok door de vrouw in de richting van het hoofd van de man. De man heeft verder verklaard dat hij als gevolg van het stoppen met medicatie erg uit zijn slof kan schieten. De vrouw heeft verklaard dat zij vreest voor toekomstig geweld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden bevoegd heeft geacht om het tijdelijk huisverbod, inclusief het contactverbod ten aanzien van de vrouw, op te leggen.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen.
Deze vraag beantwoorde de rechter bevestigend nu de man geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot gebruikmaking van zijn bevoegdheid had kunnen overgaan
Met betrekking tot de in het beroepschrift neergelegde klacht over de motivering van het bestreden besluit merkt de rechter op dat, anders dan de man heeft aangegeven, in het bestreden besluit niet staat vermeld dat hij is aangehouden op verdenking van art. 300 Sr.
Wel heeft de rechter geconstateerd dat in de motivering van het bestreden besluit enkele feiten en omstandigheden zijn vermeld die niet zijn terug te voeren op de processen-verbaal die zijn opgemaakt, zodat niet valt te controleren waarop verweerder een en ander heeft gebaseerd. Nu de man hiertegen geen grieven heeft gericht, en verweerder ter zitting heeft onderbouwd dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke motivering, ziet de rechter geen aanleiding om aan het hiervoor geconstateerde gebrek ten aanzien van de kenbaarheid van de motivering gevolgen te verbinden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechter tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Nu op het beroep tegen het bestreden besluit aldus wordt beslist ziet de rechter voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
Waarvan proces-verbaal
De griffier.. De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: