ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
501257 / 11-2726
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een minderjarige na beoordeling van de instemmingsverklaring

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2011 een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdzorg afgewezen. Het verzoek was ingediend door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) voor een minderjarige, die eerder onder toezicht was gesteld. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van het BJAA aanwezig waren. De minderjarige had eerder een poging tot zelfdoding gedaan, wat aanleiding gaf tot het verzoek voor gesloten jeugdzorg.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minderjarige niet wilde worden opgenomen in een gesloten instelling en dat hij zich beter voelde na een wijziging in zijn medicatie. De moeder en de tante van de minderjarige gaven aan dat een gesloten setting niet de juiste oplossing was voor zijn problemen. De kinderrechter oordeelde dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat deze niet onafhankelijk was van het verzoek tot gesloten jeugdzorg.

De kinderrechter benadrukte dat uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg een ernstige maatregel is die onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens valt. De kinderrechter concludeerde dat de gedragswetenschapper niet voldoende afstand had gehouden van de behandeling van de minderjarige en dat de verklaring niet deugdelijk was gemotiveerd. Daarom werd het verzoek tot machtiging afgewezen, hoewel de voorlopige machtiging tot 20 oktober 2011 werd gehandhaafd. De kinderrechter besloot dat de minderjarige de zorg die hij nodig had, niet zou ontvluchten en dat gesloten jeugdzorg niet noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
BESCHIKKING
Zaak- en rekestnummer:
501257 / 11-2726
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het verzoek van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1995].
[moeder], wonende te [woonplaats], is de moeder.
[vader], wonende te [woonplaats], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de minderjarige en de ouders.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kinderrechter houdt rekening met de beschikking van 6 oktober 2011, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het BJAA heeft op 19 oktober 2011 een indicatiebesluit overgelegd d.d. 18 oktober 2011, alsmede een verklaring van instemming van een gedragswetenschapper.
Op 19 oktober 2011 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren wederom behandeld. De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige (ook afzonderlijk gehoord), met bijstand van mr. L. Jansen;
- de moeder, met bijstand van mr. F. van der Meij (waarnemend voor mr. M.R.P. Hoppenbrouwers)
- een tante (v.z.) van de minderjarige;
- mevrouw [vertegenwoordigster BJAA], namens het BJAA.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vader niet verschenen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 27 augustus 2008 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot
27 februari 2012.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [vertegenwoordigster BJAA], namens het BJAA, gepersisteerd bij het verzoek en dit mondeling toegelicht. Na zijn poging tot zelfdoding is in september voor [minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg aangevraagd. Deze is afgegeven, maar nadat geen GGZ-plaatsing kon worden gerealiseerd en [minderjarige] aangaf alsnog te willen meewerken met de afspraken bij BMT, is daar geen gebruik van gemaakt. Tijdens zijn verblijf bij BMT is sprake geweest van agressie en verzuim. BMT heeft aangegeven niet verder te willen met de begeleiding van [minderjarige]. Na een gesprek met de GGZ is onderhavig spoedverzoek tot gesloten jeugdzorg ingediend. Van belang is dat [minderjarige] de komende maanden wordt behandeld op een GGZ afdeling binnen De Koppeling. Dit is van belang voor de veiligheid van [minderjarige] en zijn groepsgenoten. Het feit dat [minderjarige] thans andere medicatie krijgt en hij hier kennelijk goed op reageert, is bij het indienen van het verzoek meegenomen. Zijn agressie dient gereguleerd te worden en aan zijn gedragsproblemen moet worden gewerkt. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat hij zijn impulsiviteit onder controle wil krijgen. De Koppeling geeft aan dat [minderjarige] rustiger is. In De Koppeling kan men [minderjarige] de komende periode observeren en evalueren. [minderjarige] heeft een indicatie voor 16+. Hoe de instemmingsverklaring tot stand is gekomen is moeilijk te zeggen, aldus mevrouw [vertegenwoordigster BJAA]. De instemmingsverklaring is opgesteld door een gedragswetenschapper die is verbonden aan het BJAA. Volgens de richtlijnen van het BJAA kan zij een onafhankelijke verklaring afgeven. Deze gedragswetenschapper zit bij het casusoverleg en beslist ten aanzien van alle minderjarigen mee. In september 2011 heeft [minderjarige] overigens niet met deze gedragswetenschapper gesproken.
De minderjarige heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat een gesloten instelling, zoals De Koppeling, niet de juiste plek voor hem is. Een andere vorm van hulpverlening is beter. De poging tot zelfdoding werd ingegeven door een verkeerde uitwerking van de antidepressiva. Hij vindt het moeilijk om zich na de vele gesprekken nog te motiveren voor gesprekstherapieën. Het gaat nu redelijk goed met hem. Hij gaat verder met 3 HAVO. Nadat de medicatie is veranderd voelt hij zich rustiger. De gedragswetenschapper die de instemmingsverklaring heeft opgesteld kent hij van eerdere gesprekken. Hij weet dat haar voornaam [voornaam gedragswetenschapper] is.
Ter terechtzitting heeft mr. Jansen zich namens de minderjarige – overeenkomstig haar overgelegde pleitnotitie – op de navolgende standpunten gesteld. Primair dient het BJAA niet-ontvankelijk te worden verklaard. De instemmingsverklaring voldoet niet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Deze is opgemaakt door een gedragswetenschapper die samen met de gezinsvoogd de koers richting onderhavig verzoek heeft ingezet. Geen sprake is van een onafhankelijke toetsing van de gedragswetenschapper (zoals ook geformuleerd in Rb Zwolle 8 december 2008, LJN: BG8871). Subsidiair dient het verzoek ook op inhoudelijke gronden te worden afgewezen. Niet wordt voldaan aan het wettelijk criterium dat gesloten jeugdzorg noodzakelijk maakt. De poging tot zelfdoding op 21 september 2011 werd ingegeven door een verkeerde uitwerking van nieuwe antidepressiva. GGZ In Geest heeft vervolgens beoordeeld dat gesloten jeugdzorg een contra-indicatie is. Tijdens zijn verblijf bij BMT is [minderjarige] ingesteld op nieuwe medicatie. Deze heeft een goede werking en maakt [minderjarige] rustiger.
Desalniettemin is [minderjarige] in De Koppeling geplaatst, hetgeen mogelijk voortvloeit uit een gebrek aan andere plaatsingsmogelijkheden. [minderjarige] is bereid vrijwillig mee te werken aan een GGZ-opname, zodat aan het wettelijk criterium voor gesloten jeugdzorg niet is voldaan. [minderjarige] wil laten zien dat hij het bij BMT kan volhouden. Hij wil werken aan zijn toekomst en toewerken naar 16+.
De moeder heeft ter terechtzitting aangegeven dat [minderjarige] uiteraard hulp nodig heeft, maar dat de gesloten setting van De Koppeling niet geschikt voor hem is. Het is een heftige plek. [minderjarige] moet leren om controle te krijgen over zijn agressie. In het verleden is veel gebeurd in het leven van [minderjarige], onder andere ten aanzien van de relatie met zijn vader. Hopelijk worden op korte termijn stappen gezet in de hulpverlening voor [minderjarige]. De nieuwe medicatie blijkt te werken en hij was al rustiger geworden voordat hij vanuit BMT werd overgeplaatst naar De Koppeling.
Ter terechtzitting heeft de tante aangegeven dat een kort verblijf van [minderjarige] in gesloten jeugdzorg – hoe moeilijk het ook is – goed kan zijn voor zijn ontwikkeling.
OVERWEGINGEN
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de voorlopige machtiging dient te worden gehandhaafd tot 20 oktober 2011.
Naar het oordeel van de kinderrechter geldt voorts als uitgangspunt dat uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een vrijheidsontneming is die onder het bereik van het EVRM valt. Een dergelijke uithuisplaatsing grijpt diep in, in de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige en is dan ook de meest vergaande kinderbeschermingsmaatregel. De Wjz bevat voor het afgeven van de daartoe strekkende machtiging kwaliteitswaarborgen, die naar het oordeel van de kinderrechter, strikt dienen te worden toegepast. Met name is in deze zaak artikel 29b, vijfde lid, van die wet van belang, waarin wordt voorgeschreven dat een gedragswetenschapper de zogenaamde instemmingsverklaring afgeeft. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper is een hulpmiddel bij de rechterlijke toetsing ter beantwoording van de vraag of aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is voldaan.
Uit vorenstaande vloeien enkele toetsingspunten voort waaraan de verklaring als bedoeld in artikel 29b Wjz dient te voldoen. Zo kan de gedragswetenschapper zich niet beperken tot een herformulering van het wettelijk criterium voor plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De verklaring dient deugdelijk en controleerbaar te zijn gemotiveerd.
De gedragswetenschapper mag niet betrokken zijn bij de opstelling van het verzoekschrift en indicatiebesluit tot het verkrijgen van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg op straffe van schending op zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de totstandkoming van het verzoek en het indicatiebesluit. Ook een zekere distantie ten opzichte van de eventuele behandeling van de minderjarige is vereist.
Het BJAA heeft per faxbericht van 19 oktober 2011 een indicatiebesluit ingediend, hetwelk is afgeven door [gedragswetenschapper], GZ-psycholoog.
Voorts heeft het BJAA heeft een verklaring van instemming van een gedragswetenschapper ingediend. Deze is opgemaakt door drs. [gedragswetenschapper], verbonden aan het BJAA.
De minderjarige heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij deze gedragswetenschapper in een eerdere fase van zijn behandeling heeft ontmoet en haar ook bij de voornaam kent.
Mevrouw [vertegenwoordigster BJAA] heeft ter terechtzitting aangegeven dat deze gedragswetenschapper aanwezig is geweest bij het casusoverleg. Verder heeft zij ter terechtzitting geen inzicht kunnen geven in de verdere totstandkoming van de instemmingsverklaring.
Gelet op het vorenstaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat onvoldoende is vast te stellen dat de overgelegde verklaring als bedoeld in artikel 29b, vijfde lid, Wjz voldoet aan de daaraan te stellen vereisten. Daarbij komt dat de gedragswetenschapper ook het indicatiebesluit dient te toetsen. Nu uit de stukken blijkt dat deze stukken door dezelfde persoon, tevens al betrokken bij de minderjarige, zijn opgesteld, staat onvoldoende vast dat deze gedragswetenschapper tot een onafhankelijk oordeel, zoals vereist, kon komen. Reeds om die reden zal de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging om de minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven afwijzen.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat zich thans ook geen geval voordoet als bedoeld in artikel 29b Wjz. De kinderrechter overweegt daarbij dat de minderjarige weliswaar ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, maar die niet maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING:
De kinderrechter:
- handhaaft de bij beschikking van 6 oktober 2011.verleende voorlopige machtiging om voornoemde minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 6 oktober 2011 tot 20 oktober 2011;
- wijst het verzoek tot het aansluitend verlenen van machtiging om voornoemde minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven AF.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2011, in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier..