ECLI:NL:RBAMS:2011:BU6594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/651504-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens schending van het recht op rechtsbijstand en bewijsuitsluiting in strafzaak met betrekking tot cocaïne en wapens

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 22 november 2011 vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, waaronder vrijheidsberoving en diefstal van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan zijn verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. Dit vormverzuim leidde tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van verdachte, die zijn afgelegd zonder rechtsbijstand. De rechtbank benadrukte dat verdachte niet ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht op consultatie van een advocaat, en dat de omstandigheden waaronder hij was aangehouden en verhoord, zijn rechten op een eerlijk proces hebben geschonden. De overige bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waren onvoldoende om de tenlastegelegde feiten te bewijzen. De rechtbank sprak verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, maar verklaarde wel bewezen dat hij opzettelijk cocaïne en munitie voorhanden had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/651504-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 november 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te onbekend (Marokko) op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Almere Binnen" te Almere.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en de raadsvrouw van verdachte, mr. N.W.A. Dekens, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een tot nu toe onbekende persoon wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en / of (een of meer) van zijn mededader(s) die onbekende persoon
- geboeid en/of handboeien omgedaan en/of
- geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en/of
- die onbekende persoon in het toilet opgesloten en/of
- de deurklink van de voordeur van het appartement (perceel [A-straat nr]) afgebroken;
Artikel 282 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een onbekende hoeveelheid cocaïne (ongeveer een kilogram), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een tot nu toe onbekende persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die onbekende persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- heeft/hebben geroepen "Pak hem pak hem we nemen hem te grazen" en/of
- die onbekende persoon heeft/hebben geboeid en/of
- heeft/hebben geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en/of
- die onbekende persoon in de houdgreep heeft/hebben genomen en/of
- een (nep)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen die onbekende persoon heeft/hebben gezegd "Ik maak je af", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Artikel 312 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere onbekende perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een (gas)pistool (merk Reck, model Goliath, kaliber 9 mm), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal of meermalen heeft/hebben geschoten in de richting van die onbekende perso(o)n(en);
Artikel 47, 285 Wetboek van Strafrecht
4. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,01 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Artikel 2 onder C Opiumwet
5. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een gaspistool (merk Reck, model Goliath, kaliber 9 mm), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of munitie van categorie III, te weten (7) gaspatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 26 Wet Wapens en Munitie
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij verklaart dat hij in de woning aan de [A-straat] verbleef. Medeverdachte [medeverdachte] zou hebben voorgesteld om de drugs af te pakken van de Colombiaan. De Colombiaan kwam langs met 4 schijven van 250 gram cocaïne. Toen de Colombiaan kwam, lag er tape en een neppistool klaar. Verdachte heeft de Colombiaan geboeid en geprobeerd om zijn mond af te plakken. Vervolgens is de Colombiaan opgesloten in het toilet. Verdachte heeft de deurklink van het appartement afgebroken.
De verklaring van [verdachte] kan voor het bewijs worden gebruikt. Weliswaar is aan dit eerste verhoor van verdachte geen piketbezoek door een advocaat voorafgegaan, maar dat betekent niet dat sprake is van een vormverzuim. Uit het proces-verbaal volgt dat de melding aan de piketcentrale naar een verkeerd faxnummer is verzonden. Ten gevolge van deze onjuiste verzending is pas op een laat moment een piketadvocaat geïnformeerd en heeft verdachte pas op 14 oktober 2010 voor het eerst een advocaat gesproken. Verdachte is in casu niet in zijn belangen geschaad omdat hij voor aanvang van het eerste politie verhoor is verzocht of hij afstand wilde doen van het consultatierecht. Hij heeft inderdaad afstand gedaan van dit recht. Zijn verklaring kan dus ook in zijn eigen zaak bijdragen aan het bewijs.
Uit het rapport van het NFI volgt dat het DNA dat is aangetroffen op het pakket cocaïne en het shirt die in de auto van de verdachten lagen, overeenkomt met de bemonstering van het bloed in de slaapkamer van de woning in de [A-straat]. Het aangetroffen DNA is in al deze drie gevallen van dezelfde onbekende man.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij die middag rond 13.30 uur werd opgewacht door een man, die vertelde dat zijn vriend opgesloten zat in de woning van [getuige 1]. In de woning trof [getuige 1] een geboeide man met bebloede kleding aan. Ook op andere plekken in de woning zijn bloedsporen gevonden. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn woning heeft verhuurd aan ene [naam], die hij later aan de hand van een foto herkent als verdachte.
De uitkomsten van het forensisch onderzoek, in combinatie met deze verklaring van [getuige 1], rechtvaardigen de conclusie dat het pakket cocaïne afkomstig is uit die woning.
Er is geen andere verklaring door verdachten gegeven over hoe het bloed van de onbekende man op het pakket terecht zou moeten zijn gekomen. Uit de bloedsporen volgt dat er geweld is gebruikt in de woning en uit de omstandigheden waaronder de onbekende man door [getuige 1] is aangetroffen, volgt dat deze man van zijn vrijheid was beroofd. Dat er geweld is gebruikt, volgt ook uit het gegeven dat de verdachten rennend en met een wapen schietend de woning hebben verlaten. Er zijn meerdere getuigen die hierover verklaren. Uit die verklaringen blijkt ook met welke auto de verdachten zijn gevlucht. Daar komt nog bij dat in de auto van de verdachten een wapen is aangetroffen. Op grond hiervan kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
Er zijn verschillende getuigen die het schieten hebben gezien en gehoord. Voor de bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat bij het slachtoffers een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat het feit waarmee is gedreigd zou kunnen worden gepleegd. Daar is bij schieten op straat zonder meer sprake van. De verdachten hebben ook bedoeld om willekeurige personen op straat vrees aan te jagen om op die manier eventuele achtervolgers van zich af te schudden. Daarom kan ook het onder 3 ten laste gelegde worden bewezen.
In de auto van de verdachten zijn cocaïne en een gaspistool aangetroffen. Beide verdachten zijn in de woning in de [A-straat] geweest. Daarbij is de cocaïne weggenomen. Tijdens de vlucht uit de woning is geschoten. Beide verdachten hadden dus wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en het wapen in de auto. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte en de getuigen die de verdachten schietend hebben zien wegrennen. Ook de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten kunnen dus bewezen worden verklaard.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verdachte is op 12 oktober 2010 om 11:55 uur aangehouden, terwijl de piketmelding pas naar de piketcentrale is gefaxt op 14 oktober 2010 om 10:28 uur. Verdachte had dus in ieder geval tot 14 oktober geen 'access to a lawyer' als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Uit het proces verbaal van verhoor van verdachte blijkt niet dat verdachte is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand voorafgaande aan zijn verhoor. Uit het proces-verbaal blijkt uitsluitend dat verdachte heeft gezegd dat hij nog geen advocaat heeft gesproken en er geen probleem mee heeft om toch gehoord te gaan worden. Nergens blijkt dat verdachte op zijn recht is gewezen en daarvan op de hoogte was.
Dat de politie hem is gaan horen zonder dat een advocaat bij hem is geweest en de politie daarvan op de hoogte was, terwijl cliënt verdachte was van een vrij ernstig feitencomplex dat behoorlijke media-aandacht heeft gehad en welk feitencomplex bij de politie ook als heftig is ervaren omdat er door collega's is geschoten ter aanhouding van [medeverdachte], maakt het des te erger dat de politie niet heeft geïnformeerd naar de komst, of beter gezegd het uitblijven van de komst, van de piketadvocaat bij de piketcentrale. Dit temeer daar verdachte ook al in verzekering was gesteld op het moment dat zij hem gingen verhoren. De inverzekeringstelling is in principe een tweede moment waarop rechtsbijstand door de piketadvocaat dient te
worden verleend. Als de politie zich de moeite had betracht, was men er op dat moment ook achter gekomen dat er met het versturen van de piketmelding iets verkeerd was gegaan. De politie heeft dit nagelaten.
Daar komt ook nog bij dat de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden ook voor hem heftig zijn geweest. De opsporingsambtenaren die hem hebben aangehouden, verklaren in het onderzoek van de Rijksrecherche dat verdachte een versufte indruk maakte en kennelijk nog beduusd was van de aanrijding met de reclamezuil. Tot slot is het de eerste keer dat verdachte met justitie in aanraking komt.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 30 juni 2009 bepaald dat, indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dit in beginsel een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert.
De vraag is of de uitleg van de Salduz-jurisprudentie ook betekent dat de autoriteiten actief duidelijk moeten maken aan een verdachte dat hij recht heeft op consultatie van een advocaat voorafgaand aan zijn eerste verhoor en bovendien ook actief ervoor moeten zorgen dat een advocaat beschikbaar komt voor een aangehouden verdachte. Die vraag moet, gelet op de bestaande jurisprudentie, bevestigend beantwoord worden.
In deze zaak is duidelijk dat verdachte bij zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie niet is verhoord, omdat hij nog geen advocaat had gezien. Dat betekent dat het uitgangspunt was dat verdachte eerst een advocaat moest spreken en pas daarna verhoord kon worden. Vervolgens is hij op 13 oktober 2010 toch verhoord, ondanks het feit dat hij geen advocaat heeft gesproken. Waarschijnlijk ging de politie er van uit dat er wel een advocaat is benaderd, maar dat deze nog steeds niet is gekomen. De verklaring vermeldt dan dat verdachte 'er geen problemen mee heeft' toch verhoord te worden. Die verklaring heeft echter drie gebreken.
1. Er blijkt niet uit dat verdachte is gewezen op zijn consultatierecht, er is hem geen gelegenheid geboden te overleggen;
2. Het verbaliseren dat verdachte er geen problemen mee heeft om toch gehoord te worden, is geen expliciete afstandverklaring van verdachte van zijn recht een advocaat te raadplegen voorafgaand aan zijn verhoor;
3. Op de autoriteiten rustte de plicht om actief te zorgen voor bijstand van een advocaat. De politie had dus op 13 oktober 2010, alvorens verdachte te gaan horen, moeten onderzoeken waarom hij nog altijd geen bezoek had gehad van een advocaat. Toen bleek immers al dat hij nog geen advocaat had gesproken.
Door verdachte toch te gaan horen en geen verder onderzoek te doen naar de afwezigheid van een advocaat zijn de rechten van verdachte op bijstand van een advocaat en een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM dus geschonden, wat bewijsuitsluiting van de afgelegde verklaring tot gevolg moet hebben.
De resterende bewijsmiddelen zijn vervolgens onvoldoende.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] kan worden afgeleid dat ene [naam] iets met de mannen in zijn huis te maken heeft. Wat de rol van [naam] is geweest kan echter niet worden vastgesteld, anders dan dat [getuige 1] beweert dat de man zei met [naam] te hebben gevochten, wat nog geen bewijs oplevert voor vrijheidsberoving. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte [naam] is. Aan [getuige 1] is tijdens zijn tweede verhoor één foto getoond, de foto van verdachte. Aan hem werd gevraagd of dit de [naam] is waarover hij in zijn eerste verklaring heeft gesproken, op welke vraag [getuige 1] bevestigend zou hebben geantwoord. Het tonen van een dergelijke foto is echter geen bewijsconfrontatie maar een opsporingsconfrontatie. Een opsporingsconfrontatie heeft beperkte bewijswaarde. Het resultaat van de herkenning van verdachte door [getuige 1] kan dus enkel voor het bewijs worden gebruikt in samenhang met andere bewijsmiddelen. Nu de verklaring van verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten is er echter geen 'link' meer tussen de [naam] die [getuige 1] noemt en verdachte. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de [naam] waarover [getuige 1] spreekt, dezelfde persoon is als verdachte en moet verdachte vrijgesproken worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Daarnaast geldt dat, zelfs als wel bewijsbaar is dat verdachte [naam] is, nog volstrekt onduidelijk is wat die [naam] dan zou hebben gedaan en wat er überhaupt gebeurd is in de woning van [getuige 1]. [getuige 1] zegt immers niet meer dan dat er een geboeide en bebloede man op de bank zat en dat die man gevochten had met [naam].
Er zijn door de politie, bij de doorzoeking die in de avond van 12 oktober 2010 plaatsvond, bloedsporen gevonden. Van wie dat bloed is, is niet duidelijk geworden in het onderzoek.
Meer is er niet. Er is geen aangifte. Er zijn geen getuigen. De naam van de geboeide man is niet eens bekend. Op grond van de verklaring van [getuige 1] in combinatie met die bloedsporen kan niet worden bewezen dat verdachte, al dan niet in vereniging, die onbekende man van de vrijheid heeft beroofd en een hoeveelheid cocaïne heeft weggenomen. Bovendien betwist de verdediging dat [getuige 1] een geboeide man in zijn woning heeft aangetroffen en dat verdachte [naam] is. [getuige 1] is door de verdediging om die reden opgegeven om te worden gehoord als getuige, om het ondervragingsrecht ex artikel 6 lid 1 van het EVRM te effectueren. Dit verzoek is gehonoreerd. [getuige 1] is tot op heden niet gehoord. De verdediging heeft geen afstand gedaan van deze getuige. Tot op heden is de verdediging niet in de gelegenheid gesteld om het ondervragingsrecht te effectueren. Daarom kunnen de verklaringen van [getuige 1] niet worden toegelaten tot het bewijs. Er is namelijk niet voldoende steun voor die verklaring.
Ook is er iets vreemds aan de hand met betrekking tot het aangetroffen bloed. De politie is namelijk twee keer in de woning van [getuige 1] geweest. Tijdens het eerste bezoek aan de woning werden er geen personen aangetroffen en werden er geen sporen aangetroffen die leken op een schermutseling of iets dergelijks. Hoe laat de politie in de woning was, blijkt niet uit het dossier. Wel blijkt uit dit proces-verbaal dat de toegangsdeur van de woning van [getuige 1] op een kier stond, zodat de politie naar binnen kon. En ook blijkt dat dit was na de schietpartij. Verdachte was toen waarschijnlijk al aangehouden, dan wel was de achtervolging op dat moment gaande. Uit het dossier blijkt verder dat er forensisch onderzoek in de woning
van [getuige 1] heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010, van 20.00 tot 22.05. Bij dat onderzoek zijn wel bloedsporen in beslag genomen en gefotografeerd. Kennelijk waren die bloedsporen er eerst niet en later wel. Niet valt uit te sluiten dat het bloed betreft van [getuige 1] zelf. Zijn DNA is niet bekend. Niet is gebleken van wie het bloed in de woning afkomstig is.
Al met moet geconstateerd worden dat volstrekt niet blijkt uit het dossier of er iets in de woning van [getuige 1] is gebeurd en zo ja, wat er dan in de woning van [getuige 1] is gebeurd. Niet uitgesloten kan worden dat [getuige 1], net zoals op een later moment, psychotisch was toen hij zijn verklaring aflegde.
Ook gelet op het voorgaande moet verdachte vrijgesproken worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Getuige [getuige 2] heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verklaard dat er door een van twee mannen is geschoten op twee andere mannen en dat de mannen die geschoten hebben in een donkerblauwe BMW met een Belgisch kenteken beginnend met [000] zijn wegereden. Ook heeft hij verklaard dat de bestuurder heeft geschoten. [medeverdachte] was de bestuurder van de auto, verdachte de passagier. Kennelijk heeft [medeverdachte] dus geschoten.
Ten aanzien van verdachte kan het onder 3 ten laste gelegde dus alleen bewezen worden verklaard via een constructie van medeplegen. Dus moet er sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. Ten aanzien van de samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte is echter niets vast te stellen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is er één man die schiet, en dus één man die bedreigt. Er is ook maar één wapen aangetroffen in de BMW. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan dus geen medeplegen worden aangenomen. Het feit dat verdachte kennelijk in de auto stapt op het moment dat [medeverdachte] een schot lost levert in elk geval geen nauwe en bewuste samenwerking op. Er moet dan meer bekend zijn over afspraken of een plan. Die informatie is er echter niet. Het enkele niet distantiëren van het schieten is niet voldoende om medeplegen te kunnen bewijzen. Verdachte moet dus van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De cocaïne lag in de kofferbak van de auto. De cocaïne zat in pakketten in een koffer. Verdachte zat als bijrijder in de auto. Zonder de verklaring van verdachte kan niet bewezen worden dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Vanaf de plek waar hij in de auto zat was de cocaïne namelijk niet te zien. Ook kan niet worden bewezen dat hij de cocaïne in zijn handen heeft gehad. Ook voor het onder 4 ten laste gelegde feit dient dus vrijspraak te volgen.
Ten slotte dient verdachte ook van het onder 5 ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden. Volgens de verklaring van de getuigen op straat is verdachte ingestapt bij een man met een wapen in zijn hand. Hij heeft het wapen dus gezien. Daarmee heeft hij het echter nog niet voorhanden gehad. Hetgeen is opgemerkt ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne, geldt dus onverkort ook ten aanzien van het wapen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
De rechtbank acht, met de raadsvrouw, niet bewezen wat onder 1 t/m 3 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het belangrijkste bewijsmiddel in de zaak tegen verdachte is zijn eigen verklaring. Deze verklaring is echter afgelegd terwijl verdachte daaraan voorafgaand geen raadsman of raadsvrouw heeft geraadpleegd. Als een aangehouden verdachte zoals in dit geval niet, of niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden overleg te plegen met een advocaat, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit is anders als een verdachte voorafgaand aan het politieverhoor ondubbelzinnig afstand doet van deze rechten, namelijk als hij voldoende duidelijk is ingelicht over zijn verdedigingsrechten en hij in expliciete en onmiskenbare woorden afstand heeft gedaan. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte is geverbaliseerd dat verdachte heeft gezegd dat hij nog geen advocaat gesproken had, maar dat hij er geen problemen mee had om toch gehoord te gaan worden. Daarmee heeft verdachte niet ondubbelzinnig afstand gedaan. Uit de aangehaalde passage in het proces-verbaal van verhoor kan niet worden afgeleid dat verdachte expliciet is gewezen op zijn recht, noch dat hij daarvan ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. De rechtbank heeft hierbij bijzondere aandacht besteed aan de persoon van verdachte, te weten een - volgens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie - first offender en bovendien een buitenlander, waarvan dus niet gezegd kon worden dat hij zijn rechten zeker kende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in strijd met de Salduz-jurisprudentie gehoord is. Er is dus sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is door dit vormverzuim in zijn belangen geschaad. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient dit vormverzuim te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. De rechtbank zal in de zaak van verdachte zijn zichzelf belastende verklaring dus van het bewijs uitsluiten.
De overige bewijsmiddelen in het dossier, te weten de verklaring van getuige [getuige 1], de verklaringen van de getuigen over het schieten op straat, het aantreffen van cocaïne en een wapen in de auto waarin verdachte zat en de resultaten van het technisch onderzoek door de politie en het NFI leveren onvoldoende bewijs op voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Uit deze bewijsmiddelen volgt namelijk niet dat er sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving of diefstal van cocaïne waar verdachte bij betrokken was. Getuige [getuige 1] heeft van de persoon in de woning namelijk alleen gehoord dat die persoon met [naam], waarmee kennelijk [verdachte] wordt bedoeld, heeft gevochten, niet dat [naam] hem van diens vrijheid heeft beroofd of cocaïne van hem heeft gestolen. Ook de overige bewijsmiddelen kunnen die kwalificatie niet dragen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde. Uit de verklaringen van de getuigen op straat kan worden afgeleid dat de bestuurder van de BMW met op het kenteken de cijfers [000] de persoon is geweest die heeft geschoten. De rechtbank begrijpt dat hiermee [medeverdachte] zou worden bedoeld. Uit de verklaringen van de getuigen kan echter niet worden afgeleid dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de bestuurder en zijn bijrijder, te weten [verdachte]. De enkele omstandigheid dat verdachte in de auto is gestapt en zich daar enige tijd later, na de achtervolging, nog steeds in bevond, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake was van medeplegen van de ten laste gelegde bedreiging door te schieten.
4.3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van onder 4 en 5 ten laste gelegde:
Na een achtervolging van een BMW met een Belgisch kenteken met de cijfers [000], is die auto gecrasht op het grasveld bij de Henk Sneevlietweg te Amsterdami. Hierbij is verdachte aangehoudenii.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Getuige [getuige 1] is de bewoner van de [A-straat nr]-2 hoog te Amsterdam. Toen hij op 12 oktober 2010 thuis kwam, zag hij op de trap een negroïde man. Die man zei dat zijn vriend in de woning van [getuige 1] opgesloten zat. [getuige 1] probeerde de deur te openen met zijn sleutel, maar dat lukte niet. Hij heeft vervolgens de deur ingetrapt. Op de bank in de huiskamer zat een man. Deze man had handboeien om en zijn kleding was bebloed. De geboeide man zei dat hij had gevochten met [naam]. [getuige 1] had [naam] de sleutel van zijn woning gegeveniii. Toen aan [getuige 1] een foto van [verdachte] werd getoond, herkende hij deze als de [naam] waar hij over had gesprokeniv.
In een koffer in de kofferbak van de BMW met het Belgische kenteken [000AAA] zaten twee discusvormige plakken van een wit geperste stof in de koffer. In deze koffer zat ook een zwart pistool. Ook in een tweede koffer zaten twee discusvormige plakken met wit geperste stofv. De vier schijven bevatten 1,01 kilogram wit poeder, bevattende cocaïnevi.
Op verschillende plaatsen in de woning is bloed aangetroffenvii. Het bloed dat in de woning is aangetroffen, het bloed dat op het shirt in de vluchtauto is aangetroffen en het bloed dat op de verpakking cocaïne is aangetroffen matcht met elkaar, wat kan betekenen dat deze bemonsteringen afkomstig zijn van dezelfde manviii.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Getuige [getuige 3] zag twee mannen met glimmende jassen de [B-straat] in rennen. Toen hoorde hij direct een schot, waarop één van de mannen weer terug kwam lopen in de richting van de [A-straat]ix. Getuige [getuige 2] zag op 12 oktober 2010 op de [C-straat] te Amsterdam twee mannen naar een donkerblauwe BMW, met een Belgisch kenteken beginnend met [000], rennen. Vlak voor de bestuurder instapte, draaide hij zich om en schoot hij met een klein zwartkleurig vuurwapen in de richting van de [A-straat]x.
Op het trottoir van de [B-straat] is een huls aangetroffenxi.
In een koffer in de kofferbak van de BMW met het Belgische kenteken [000AAA] zat een plastic tasje met daarin een zwart pistool en een plastic houder met munitiexii.
De munitie betreft 7 gaspatronen van het Merk Umarex, kaliber 9mm P.A. CS-Reizstoff. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitiexiii.
4.3.3. Nadere bewijsoverwegingen
Opzettelijk aanwezig hebben cocaïne
In de auto, waarin verdachte als bijrijder zat, is ruim een kilo cocaïne aangetroffen. Hierop is bloed aangetroffen dat matcht met bloed in de woning. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte in de woning is geweest en heeft gevochten met de onbekende man. Deze verklaring wordt ondersteund door het bloed dat gevonden is op de sweater in de auto. De rechtbank concludeert dat het bloed tijdens dit gevecht is vrijgekomen en daarbij op verdachtes kleding is terechtgekomen. Het bloed op de verpakking van de cocaïne levert dus een directe link met verdachte op, op grond waarvan de rechtbank concludeert dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Nu verdachte geen verklaring heeft willen afleggen over de aanwezigheid van deze cocaïne en hij zich er niet van heeft gedistantieerd, kan bewezen worden dat hij het opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voorhanden hebben munitie
Uit het dossier blijkt dat de bestuurder van de BMW met kentekencijfers [000], [medeverdachte], vlak voor hij in de auto instapte, met een vuurwapen heeft geschoten. Op dat moment wist verdachte als bijrijder dus dat er een wapen in de auto aanwezig was. Hij heeft zich echter niet gedistantieerd van [medeverdachte] door uit te stappen, want enige tijd later zat hij nog steeds in de auto toen de BMW, na een achtervolging door de politie, op de Henk Sneevlietweg tot stilstand kwam. Onder die omstandigheden kan bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde munitie voorhanden heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee ook vast dat verdachte een gaspistool voorhanden heeft gehad. Desondanks zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie. Het in de auto aangetroffen wapen is namelijk een wapen van categorie III, waardoor het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen
* Het onder 4 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,01 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
* Het onder 5 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, munitie van categorie III, te weten 7 gaspatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 (vierenveertig) maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het gaat in deze zaak om ernstige feiten, te weten vrijheidsberoving en diefstal met geweld van cocaïne, waarbij is gedreigd met een wapen en waarbij tape en handboeien zijn gebruikt. Er is duidelijk het nodige overleg en voorbereiding aan voorafgegaan. Door het schieten op straat na het verlaten van de woning is daarnaast voor verschillende omstanders een dreigende situatie ontstaan.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte hooguit dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte zonder strafvermindering zijn straf al heeft ondergaan indien de bewezenverklaring zich beperkt tot de feiten 4 en 5. Er dient dus een straf gelijk aan het voorarrest te worden opgelegd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte had op 12 oktober 2010 munitie voor een vuurwapen in zijn bezit. Vuurwapens kunnen dodelijk letsel veroorzaken, waardoor het bezit ervan een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid in de samenleving. Munitie is onontbeerlijk voor het dodelijke gevaar en het feit dat het wapen geladen was, kan verdachte worden verweten.
Daarnaast had verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit. Harddrugs zoals cocaïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit hiervan dient dan ook krachtig te worden bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat om in bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd nu zij, anders dan de officier van justitie, het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen acht. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook aanzienlijk matigen. Hoewel verdachte, onder de bij de rechtbank bekende naam, niet eerder is veroordeeld, is de rechtbank wel van oordeel dat slechts kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en zijn medeverdachte, toen bleek dat zij door de politie werden achterna gezeten, hebben geprobeerd zich met gevaar voor eigen leven en dat van anderen te onttrekken aan aanhouding. De gevangenisstraf behoeft echter niet veel langer te zijn dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
* Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
* Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2011.
i Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251106-55 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 191 t/m 193).
ii Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2010251152-2 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 123 en 124).
iii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251152-66 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], inhoudende de verklaring van [getuige 1] (p. 129 t/m 132).
iv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251152-123 van 27 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], inhoudende de verklaring van [getuige 1] (p. 218 t/m 220).
v Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-83 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 194).
vi Een verslag, te weten een rapport van 27 oktober 2010, laboratoriumnummer 1425N10, van politiedeskundige drs. R. Jellema, opgemaakt in de zaak met BVH nummer 2010251152 tegen verdachte, inhoudende de verklaring van voornoemde politiedeskundige (p. 213).
vii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-128 van 29 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 246 t/m 248).
viii Een verslag, te weten een DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 12 oktober 2010 van het NFI van 17 december 2010, opgemaakt door ing. V. van Marion.
ix Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251106-39 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11], inhoudende de verklaring van [getuige 3] (p. 38 en 39).
x Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251106-22 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12], inhoudende de verklaring van [getuige 2] (p. 16 en 17).
xi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-127 van 29 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13], [verbalisant 14] en [verbalisant 15], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 249 t/m 254).
xii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-83 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 194).
xiii Een proces-verbaal wapenonderzoek met nummer 2010251106/ 2010251152 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 16], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 222 t/m 225).