RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2011 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. B.K.M. Fritz),
het bestuur van de Stichting Waternet, als rechtsopvolger van de Stichting Dienst Waterbeheer en Riolering Amsterdam en Amstel, Gooi en Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. H.A.E. van Soest).
Bij besluit van 25 februari 201(het primaire besluit) heeft verweerder eiser ontslagen wegens ongeschiktheid voor de door hem vervulde functie Leidingmonteur D. Bij besluit van 31 mei 201 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 9 juli 2010 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift gedateerd 6 december 2010 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] en zijn gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1.1. Eiser is sinds 1 januari 1993 in dienst van (de rechtsvoorgangster van) verweerder in de functie van technisch medewerker. Eiser is in 1999 voor het eerst aangesproken op zijn gedrag en werkhouding. Van september 2001 tot januari 2003 is eiser arbeidsongeschikt geweest. Per 1 augustus 2003 is eiser tijdelijk op een andere locatie tewerkgesteld.
In november 2004 is eiser wederom aangesproken op zijn functioneren, met name op zijn werkhouding en gedrag. Nadat eiser tijdelijk buiten dienst is gesteld heeft er een psychiatrisch en psychologisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis daarvan is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis. Vanaf oktober 2005 is eiser tijdelijk aangesteld bij de afdeling Technisch Onderhoud. Deze werkzaamheden zijn vervolgens wegens samenwerkings-problemen beëindigd waarna eiser is begeleid door het Loopbaanadviescentrum in welke periode hij tijdelijke werkzaamheden bij de afdeling Post en Archiefzaken heeft verricht.
1.2. Eiser is per 1 oktober 2007 geplaatst in de functie leidingmonteur D, belast met het uitvoeren van kleinschalig onderhoud en beheerswerkzaamheden aan het leidingnet. Daarbij heeft hij gewerkt onder begeleiding van een gekwalificeerd monteur. Op 27 februari 2009 is een planningsgesprek gehouden waarbij afspraken zijn gemaakt over de gewenste houding en gedrag van eiser. In een voortgangsgesprek op 15 juni 2009 is vastgesteld dat de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. Ook is het eiser aangerekend dat hij niet verschenen is op een afspraak voor een praktijkexamen. Op 9 oktober 2009 is gesproken met eiser over zijn functioneren. Daarbij is eiser een laatste kans gegeven om het diploma van leidingmonteur te halen en om zijn gedrag te verbeteren. In het evaluatiegesprek van 7 december 2009 is geconstateerd dat verschillende aspecten van houding en gedrag niet in orde zijn, ondanks de duidelijke afspraken over verbetering van deze aspecten, is vastgesteld dat eiser wederom niet is verschenen op een belangrijke afspraak, ditmaal de medische keuring, dat hij opdrachten negeert, dat het hem ontbreekt aan de kennis om taken naar behoren uit te voeren en dat eiser onvoldoende collegialiteit ten aanzien van zijn collega’s toont.
1.3. Op 13 januari 2010 is eiser geschorst in het belang van de dienst. Bij brief van 15 januari 2010 is het voornemen kenbaar gemaakt om het dienstverband met ingang van 1 maart 2010 ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.6. van de Sociale Arbeidsvoorwaarden-regeling Waterschapspersoneel (SAW) te beëindigen op grond van ongeschiktheid voor de door hem vervulde functie leidingmonteur D . Ten slotte is eiser bij besluit van 25 februari 2010 op die grond ontslag verleend
2. Ingevolge artikel 8.1.6, eerste lid, van de SAW kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel heeft betrokkene, in geval van ontslag op grond van dit artikel, indien er recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in paragraaf 9.1. In uitzonderlijke gevallen, gelegen binnen de werksfeer, kan besloten worden tot het verlenen van een aansluitende uitkering als bedoeld in paragraaf 9.1.
3. Verweerder heeft het aan eiser verleende ontslag gebaseerd op eisers functioneren in de laatstelijk door hem vervulde functie van leidingmonteur D, dit alles evenwel ook in het licht van het functioneren van eiser in de door hem daaraan voorafgaand vervulde functies. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat de overplaatsing van eiser in de functie van leidingmonteur D niet los kon worden gezien van de functionerings- en gedragsproblemen die eiser in het verleden heeft gehad. De overplaatsing moest, aldus verweerder, dan ook als een laatste kans voor eiser worden beschouwd. Ten einde eiser een echt nieuwe kans te geven is zijn leidinggevende aanvankelijk niet geïnformeerd over de voorgeschiedenis, doch de kritiek op het functioneren van eiser bleek zich ook in de nieuwe functie te herhalen en in zoverre is er dan ook sprake van doorgaand gedrag. Ook in zijn nieuwe functie is gebleken, aldus verweerder, dat eiser regelmatig te laat komt, werktijden niet in acht neemt, weinig “werk”-initiatief neemt, zich niet als teamspeler profileert, onvoldoende communiceert, zich niet aan de afspraken houdt en dat collega’s wegens zijn houding en gedrag niet meer met hem willen samenwerken. Verweerder is van mening dat aan eiser voldoende gelegenheid is geboden om zich qua functioneren te verbeteren. Zo zijn er vele corrigerende gesprekken met hem gevoerd en is hij tevens vele malen gewaarschuwd dat indien het functioneren geen verbetering zou laten zien, dit consequenties zou hebben voor zijn dienstverband. Aan eiser is voorts een praktijkopleiding aangeboden, maar eiser heeft deze opleiding niet afgerond omdat hij bij examens niet is komen opdagen. Ook is eiser tenslotte op zorgvuldige wijze begeleid in de uitvoering van zijn werkzaamheden en heeft hij sturing gekregen van zijn hiërarchisch leidinggevende, een en ander evenwel zonder voldoende bevredigend resultaat.
4. Eiser kan zich met het aan hem verleende ontslag niet verenigen. Daartoe heeft hij – kort en zakelijk samengevat – het volgende naar voren gebracht. Eiser is in de eerste plaats van mening dat de voorgeschiedenis, in de stukken aangeduid als de periode 1999 tot 2007, niet mag meewegen bij de thans in geding zijnde beoordeling. Het functioneren in die periode is weliswaar steeds een punt van aandacht geweest, maar de toen lopende procedure is uiteindelijk in die zin beëindigd dat hij een nieuwe functie heeft geaccepteerd met nieuwe functie-eisen. Om die reden is er volgens eiser een streep gezet onder zijn verleden en kon hij in zijn nieuwe functie een nieuwe start maken. Gelet hierop kan verweerder, aldus eiser, uitsluitend nog acht slaan op zijn functioneren in de functie van leidingmonteur D. Naar de mening van eiser heeft verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende oog gehad voor het feit dat hij in die functie in een geheel nieuwe werkkring terechtkwam met voor hem geheel andere werkzaamheden. Eiser is van mening dat hem daarbij geen reële kans is geboden om zich in zijn nieuwe functie te bekwamen. Zo moest hij een opleiding volgen waarvoor hij volgens de examinator onvoldoende kennis van zaken had en is begeleiding slechts in de beginfase even aan de orde geweest. Eiser staat ten slotte op het standpunt dat de verwijten die in de diverse evaluatiegesprekken aan zijn adres zijn geuit niet worden gedragen door de feiten. Het ontslag ontbeert dan ook een voldoende feitelijke grondslag, dit klemt te meer nu verweerder alle verwijten als het ware heeft opgestapeld en direct heeft besloten tot een ontslag wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid zonder dat eiser middels het nemen van disciplinaire maatregelen als bedoeld in artikel 7.1.1 van de SAW tussentijds de mogelijkheid is geboden zijn functioneren te corrigeren.
5.1 De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Een dergelijk ontslag is in het algemeen niet toelaatbaar (CRvB 6 januari 2005, LJN AS2575) als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is slechts anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. Van zo’n uitzonderlijke situatie is evenwel hier geen sprake.
5.2. De rechtbank overweegt dat daar waar, zoals in het onderhavige geval, formele beoordelingen ontbreken, het disfunctioneren ook uit andere feiten en omstandigheden kan blijken dan uit een vastgestelde beoordeling. Beoordeeld moet worden het functioneren van eiser in de door hem sinds 1 oktober 2007 vervulde functie Leidingmonteur D. Het functioneren in eerder door eiser, van 1999 tot 1 oktober 2007 vervulde werkzaamheden speelt bij de beoordeling in beginsel – bijzondere omstandigheden daargelaten - geen doorslaggevende rol.
5.3. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen en mede in aanmerking genomen hetgeen uit het verhandelde ter zitting is gebleken neemt de rechtbank als vaststaand aan dat het functioneren van eiser ook na overplaatsing in de functie van leidingmonteur D grote tekortkomingen is blijven vertonen en dat hij niet is staat is gebleken te kunnen voldoen aan de in redelijkheid aan die functie te stellen functie-eisen. Dat de oorzaak daarvan zou moeten worden gezocht in een onvoldoende begeleiding acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Voor het standpunt van eiser dat hij geen reële kans zou hebben gekregen ziet de rechtbank daarom onvoldoende aanleiding. Mede gelet op de door verweerder overgelegde schriftelijke verklaringen van collega’s van eiser acht de rechtbank ook de conclusie van verweerder dat eiser op verschillende aspecten van zijn beroepshouding wezenlijk tekort is geschoten voldoende onderbouwd.
5.4. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser – ook los van zijn functioneren voorafgaand aan zijn overplaatsing - terecht en op goede gronden ongeschikt heeft geacht voor het uitoefenen van zijn functie. Verweerder was dan ook bevoegd hem op die grond ontslag te verlenen. Niet is gebleken dat verweerder die bevoegdheid heeft uitgeoefend in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.5 Anders dan eiser heeft betoogd was verweerder niet gehouden om alvorens tot dit ontslag te besluiten, jegens eiser disciplinaire maatregelen te nemen. Dat verweerder hiertoe niet is overgegaan acht de rechtbank geen beletsel voor het inzetten van het onderhavige ontslagtraject.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. M. Zijp en
mr. A.E. van Montfrans-Wolters, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.