ECLI:NL:RBAMS:2011:BU6268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
497364 - HA ZA 11-2339
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot inzage in bescheiden op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, hebben de eiseressen, IFN International Fishing Necessaries B.V., LF Euro Betriebs Buro Center GmbH, Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation, een incidentele vordering ingediend tegen ABN AMRO N.V. De eiseressen vorderden op basis van artikel 223 jo. 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat ABN AMRO hen kopieën van het volledige dossier zou verstrekken, waarin gegevens over hen zijn opgenomen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 223 Rv. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde voorziening niet samenhangt met de hoofdvordering en dat de vordering een voorlopig karakter ontbeert. De rechtbank benadrukte dat de eiseressen geen rechtmatig belang hadden bij de gevraagde inzage en dat de gevraagde bescheiden niet voldoende bepaald waren, wat in strijd is met artikel 843a Rv. De rechtbank concludeerde dat de vordering niet toewijsbaar was en wees deze af. De kosten van het incident werden aan de eiseressen opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd. De zaak zal op 7 december 2011 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 497364 / HA ZA 11-2339
Vonnis in incident van 26 oktober 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IFN INTERNATIONAL FISHING NECESSARIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar Duits recht
LF EURO BETRIEBS BURO CENTER GMBH,
gevestigd te Selfkant, Duitsland,
3. de stichting
STICHTING EUROSTRATION,
gevestigd te Heerlen,
4. de stichting
STICHTING TRUST FOUNDATION,
gevestigd te Heerlen,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. L.P.H. Hameleers te Roermond,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna IFN c.s. en ABN Amro genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 jo. 843a Rv, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering in het incident
2.1. IFN c.s. vorderen bij wijze van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 jo. 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
a. ABN Amro te veroordelen kopieën van het volledige dossier, althans delen van het dossier, te verstrekken waarin zij, ABN Amro, gegevens over IFN, LF Buro Center, Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation heeft opgenomen en op grond waarvan ABN Amro tot de conclusie is gekomen:
- de bankrelatie met IFN en LF Buro Center te beëindigen en ongevraagd bedragen van de bankrekeningen van IFN en LF Buro Center te halen,
- de bankrelatie met Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation te beëindigen en ongevraagd bedragen van de rekeningen van Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation te halen,
- IFN, LF Buro Center, Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation in het incidentenregister op te nemen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat ABN Amro twee dagen na betekening van het vonnis daarmee in gebreke blijft.
b. Met veroordeling van ABN Amro in de kosten van deze voorlopige voorzieningen.
2.2. ABN Amro voert verweer. Samengevat voert zij aan dat het verzoek niet aan de in artikel 223 Rv gestelde eisen, noch aan de in artikel 843a Rv gestelde (cumulatieve) vereisten voldoet en dat het daarom moet worden afgewezen.
3. De beoordeling in het incident
3.1. De rechtbank stelt ten aanzien van de door IFN c.s. gevorderde voorlopige voorziening voorop dat artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter voor de duur van het geding een voorlopige voorziening zal treffen. Daarbij bepaalt het tweede lid van dit artikel dat deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. In beginsel kan iedere voorziening door ieder der partijen gevorderd worden, mits deze samenhangt met de hoofdvordering en zich leent om als voorlopige voorziening gegeven te worden. Daaraan is in het onderhavige geval evenwel niet voldaan. Ten eerste geldt dat de gevraagde voorziening niet samenhangt met de hoofdvordering, maar veeleer ertoe strekt om van de wederpartij informatie te verkrijgen teneinde deze hoofdvordering te kunnen onderbouwen. Aldus wordt geen met de hoofdvordering samenhangende voorziening gevraagd, maar wordt een verzoek gedaan om ten behoeve van het in dit geding te voeren debat de ene partij toegang te verschaffen tot de gegevens waarover haar wederpartij (wellicht) beschikt. Verder geldt dat de gevorderde voorziening een voorlopig karakter ontbeert. Toewijzing leidt immers ertoe dat IFN c.s. de beschikking krijgen over gegevens die (wellicht) in het bezit zijn van ABN Amro, en dat zij vervolgens met behulp van deze gegevens hun vordering nader zullen inkleden. Dit heeft niet een voorlopig maar een definitief karakter en kan bij het einde van de hoofdzaak niet weer ongedaan gemaakt worden. Daarmee voldoet de vordering niet aan de voor toepassing van artikel 223 Rv geldende voorwaarden en dient deze reeds daarom te worden afgewezen.
3.2. Voorts overweegt de rechtbank dat artikel 843a Rv partijen recht geeft op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, indien is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden: (1) eisers dienen een rechtmatig belang te hebben bij inzage, afschrift of uittreksel van de gevraagde bescheiden, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eisers of hun rechtsvoorganger(s) partij zijn.
Ook na toetsing aan artikel 843a Rv acht de rechtbank het gevorderde niet toewijsbaar omdat niet is voldaan aan het tweede vereiste als hiervoor genoemd, te weten dat het moet gaan om voldoende “bepaalde bescheiden”. IFN c.s. vorderen dat ABN Amro wordt veroordeeld “kopieën van het volledige dossier, althans delen van het dossier, te verstrekken waarin zij, ABN Amro, gegevens over IFN, LF Buro Center, Stichting Eurostration en Stichting Trust Foundation heeft opgenomen en op grond waarvan ABN Amro tot de conclusie is gekomen (…)”. Uit deze omschrijving kan niet worden afgeleid in welke documenten en bescheiden IFN c.s. concreet inzage wensen en IFN c.s. hebben dit in de dagvaarding ook niet nader gespecificeerd. Inzage in de stukken leidt gelet hierop tot een zogenaamde fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.
3.3. Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 223 jo 843a Rv worden afgewezen. Hetgeen verder nog naar voren is gebracht, behoeft geen bespreking. IFN c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 452,- (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat. De nakosten, waarvan ABN Amro betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de proces- en de nakosten zal als volgt worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt IFN c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van Abn Amro tot op heden begroot op € 452,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met ingang van de vijftiende dag na de datum waarop dit vonnis is uitgesproken indien de proceskosten niet voor deze dag zijn voldaan tot de dag van volledige betaling,
4.3. veroordeelt IFN c.s., indien niet binnen veertien dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien dat de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving door ABN Amro aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
4.4. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 december 2011 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Ju en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.(