Parketnummer: 13/660807-11
Datum uitspraak: 21 november 2011 (PROMIS)
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat de raadsvrouw van verdachte mr. H.L.D. van Holland, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2011 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [getuige 1] (bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur) en/of [getuige 2] (bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde (personen) auto één of meermalen (met hoge snelheid en/of met gierende banden) op, althans in de richting van die [getuige 1] en/of [getuige 2] is (in)gereden (waarbij die [getuige 1] en/of [getuige 2] moest(en) wegrennen en/of springen om een aanrijding te voorkomen);
(Artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 10 augustus 2011 te Hilversum, in elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto met het kenteken [kenteken 1]),
-deze parkeerde op een laad en los plek gelegen aan de Langestraat (ter hoogte van de kruising met de Kapelstraat) en/of
-(na voor deze overtreding een bekeuring te hebben gekregen) met hoge snelheid en/of met gierende banden achteruit en vervolgens vooruit rechtsaf (over de stoep) richting de Kapelstraat reed en/of hierbij een bord met een geslotenverklaring negeerde (bord C2) en/of
-vervolgens (linksaf) de parkeerplaats gelegen op de hoek van de Langestraat en de Kapelstraat op reed en/of
-op de parkeerplaats moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen met een hem tegemoetkomend voertuig welke richting de uitgang van de parkeerplaats reed en/of
-hierdoor in botsing is gekomen met (de achterzijde van) een voertuig (personenauto met het kenteken [kenteken 2]) welke aan de rechterzijde geparkeerd stond en/of
-hierna met hoge snelheid en/of gierende banden achteruit en vervolgens vooruit reed en/of
-in botsing is gekomen met (de zijkant van) een voertuig (personenauto met het kenteken [kenteken 3]) welke aan de rechterzijde (links van het eerder geraakte voertuig) geparkeerd stond en/of
-hierna (opnieuw) met hoge snelheid en/of gierende banden achteruit en vervolgens vooruit reed en/of
-naar links stuurde en/of (met hoge snelheid) richting een bijzonder opsporingambtenaar/parkeercontroleur reed en/of waardoor deze opsporingsambtenaar/parkeercontroleur opzij moest springen om een aanrijding met hem, verdachte, te voorkomen en/of
-vervolgens in botsing is gekomen met (de voorzijde van) een voertuig (personen auto met het kenteken [kenteken 4]) welke aan de linkerzijde geparkeerd stond;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
hij op of omstreeks 10 augustus 2011 te Hilversum [getuige 1] (bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur) en/of [getuige 2] (bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [getuige 1] en/of [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Wat denken jullie wel niet, ik zal jullie dood rijden" en/of "ik rij ze dood, ik rij ze dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(Artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 10 augustus 2011 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere (personen)auto(s) met a) kenteken [kenteken 2] en/of b) kenteken [kenteken 4] en/of c) kenteken [kenteken 3], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ad a) [auto-eigenaar 1] en/of ad b) Happy Marketing b.v. en/of ad c) [auto-eigenaar 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een door hem bestuurde (personen)auto (met hoge snelheid) op voornoemde (personen)auto(s) in te rijden;
(Artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
Bij het beoordelen van deze zaak zal de rechtbank beginnen met het uiteenzetten van de feiten, zoals die naar voren komen uit het dossier.
3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i
In de avond van 10 augustus 2011 rijden verdachte en zijn 78-jarige moeder met de auto van Lage Vuursche naar Hilversum. Sedert een aantal maanden leven zij een zwervend bestaan en wonen min of meer in de auto van verdachte. Aangekomen in Hilversum rijden verdachte en zijn moeder naar de Albert Heijn aan de Langestraat om aldaar een kopje koffie en thee te halen. Verdachte parkeert zijn auto op een laad- en losplaats aan de rechterkant van de weg en zet zijn knipperlichten aan. Verdachte stapt uit en gaat naar de Albert Heijn; moeder blijft in de auto zitten.ii Die avond zijn de parkeercontroleurs [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) belast met het parkeertoezicht in de gemeente Hilversum. Rond 20:30 uur fietsen zij over de Langestraat en zien de auto van verdachte ter hoogte van de Albert Heijn op de laad- en losplaats staan. Daarop schrijft [getuige 2] een proces-verbaal uit en overhandigt dit aan de moeder van verdachte.iii Als verdachte bij zijn auto terugkomt en instapt, constateert hij dat hij een proces-verbaal heeft gekregen. Daarop stapt hij de auto uit en loopt richting het zeer nabij gelegen parkeerterrein alwaar [getuige 1] en [getuige 2] de aldaar geparkeerde auto's aan het controleren zijn. Verdachte loopt op [getuige 1] af en vraagt of [getuige 1] het proces-verbaal heeft uitgeschreven, waarop laatstbedoelde antwoordt dat zijn collega [getuige 2] dat heeft gedaan. [getuige 2] legt uit dat hij dat gedaan heeft omdat verdachte op een laden en lossen plaats stond, terwijl hij aan het winkelen was.iv Daarop reageert verdachte zeer opgewonden en loopt schreeuwend en stampvoetend naar zijn auto terug en stapt in.v Verdachte start de auto en rijdt met gierende banden eerst vooruit en dan achteruit vanuit de parkeerstand vanaf de parkeerhaven weg.vi Hij geeft vol gas en rijdt schuin rechtdoor over het trottoirvii en dan naar rechts tegen de rijrichting in - via een eenrichtingsstraat - naar het parkeerterrein alwaar nog steeds [getuige 1] en [getuige 2] geparkeerde auto's aan het controleren zijn.viii Een auto die via die straat vanaf het parkeerterrein wil wegrijden, kan nog net uitwijken om een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen.ix Verdachte rijdt op het parkeerterrein tegen geparkeerde auto's aan, waaronder een Opel Vectra met kenteken [kenteken 2]. De Opel Vectra is aan de voor- en achterzijde zwaar beschadigd.x Op dat moment staat [getuige 1] achter een geparkeerde grijze Volvo met kenteken [kenteken 3] en [getuige 2] staat ongeveer vijf stappen bij hem vandaan vlakbij de parkeerautomaat. Verdachte rijdt met veel gas weg van de Vectra en boort zich in de rechter flank van de grijze Volvo.xi De Volvo heeft lak- en deukschade.xii Nadat verdachte tegen de flank van de grijze Volvo is gebotst, rijdt hij iets achteruit en daarna weer met veel gas vooruit tegen de grijze Volvo aan en komt tot stilstand. [getuige 2] rent op dat moment richting de betaalautomaat.xiii [getuige 1] rent de andere kant op en verdachte rijdt iets achteruit en geeft weer gas vooruit en maakt een beweging naar links, in de richting van de rennende [getuige 1]. [getuige 1] springt aan de kant, waarna verdachte zich in een geparkeerde Audi met kenteken [kenteken 4] boort en tot stilstand komt.xiv De Audi wordt door de klap een aantal meters naar achteren verplaatst.xv Verdachte stapt uit en rent weg richting de Albert Heijn.xvi Even later wordt hij bij het centraal station van Hilversum aangehouden.xvii
3.3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde - kort gezegd de poging doodslag - kan worden bewezen. Bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte betwist dat er sprake was van opzet; hij wilde zijn auto parkeren op het parkeerterrein, zijn koffie viel van het dashboard en toen verloor hij de macht over het stuur en is hij tegen de geparkeerde auto's aangebotst. Met andere woorden: het is verdachte overkomen en hem treft geen verwijt. De verklaring van verdachte is echter niet geloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen is zijn opzet immers gebleken. De getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 1] verklaren dat verdachte met hoge snelheid en met piepende banden is weggereden van de laad- en losplaats. Ook blijkt uit die verklaringen dat op het moment dat verdachte daar wegreed, het portier van zijn auto nog openstond. Dit gegeven klopt dus niet met de verklaring van verdachte dat zijn koffie was omgevallen en hij daardoor de macht over het stuur verloor. Zijn opzet blijkt voorts uit zijn eigen verklaring voorzover die inhoudt dat hij boos was. Dat verdachte moeite zou hebben om de drempel dan wel de uitritconstructie over te komen en daarom meer gas gaf, wordt door de getuigen [getuige 3] en [getuige 1] weersproken. Daar komt bij dat de foto's van de plaats delict laten zien dat de drempel/uitritconstructie een stuk van de ingang van het parkeerterrein vandaan ligt. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat nadat verdachte de eerste auto heeft geraakt, hij achteruit rijdt om vervolgens weer met gierende banden vooruit te rijden. Uit deze feiten volgt dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte dan op het parkeerterrein de macht over het stuur zou zijn verloren. Daarnaast verklaren [getuige 2] en [getuige 5] dat verdachte steeds weer vaart maakte. Verdachte heeft dus steeds handelingen moeten verrichten die niet passen bij het scenario dat hij de macht over het stuur verloor. Voorts gaf verdachte op het parkeerterrein blijkens de verklaring van getuige [getuige 3] steeds vol gas. Een en ander blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 71 van het strafdossier en de foto op pagina 65 van het strafdossier; verdachte heeft met zijn auto een zware Audi, type A6, 2,5 meter vooruitgeschoven. Verder kan worden gewezen op de acceleratiesporen die de foto's in het strafdossier tonen.
In de visie van de officier van justitie wordt de stelling van verdachte weersproken door de feiten en omstandigheden die uit het strafdossier blijken. Ook naar uiterlijke verschijningsvormen heeft verdachte opzettelijk gehandeld. Voorafgaand aan de poging doodslag heeft verdachte bedreigende teksten naar [getuige 1] en [getuige 2] geuit en na de poging doodslag heeft hij de plek van het ongeval verlaten. Dit zijn volgens de officier van justitie omstandigheden die het bewijs van opzet op de dood steunen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van [getuige 1] en [getuige 2] en de vernieling van drie auto's. Dat verdachte de bedreigingen niet jegens [getuige 1] en [getuige 2] maar jegens zijn moeder heeft geuit, wordt weerlegd door de verklaring van [getuige 1]. Gevoegd bij de verklaring van verdachte dat hij boos was, levert dit voldoende bewijs op van het onder 2 tenlastegelegde. Het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde volgt uit de aangiftes, de getuigenverklaringen en de foto's.
3.4. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de drie ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Het opzet van verdachte is door de officier van justitie gebaseerd op suggesties. Verdachte heeft geenszins de dood of het toebrengen van letsel beoogd. Zijn gedragingen kunnen die conclusie ook niet rechtvaardigen. Verdachte kreeg een boete en werd daar nerveus van. Hij is die dag met zijn moeder naar de Albert Heijn gegaan om thee voor zijn moeder te halen. De irritaties van verdachte naar zijn moeder liepen die dag hoog op. Hij leidt al wekenlang met zijn moeder een zwervend bestaan en brengt de meeste tijd in de auto door. Verdachte krijgt dan ook nog een boete wegens fout parkeren en meldt zich bij de parkeerwachters. Verdachte wordt door hen niet gehoord. [getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij niet onder de indruk was van verdachte omdat dat nu eenmaal bij het werk hoort. Op het moment dat verdachte zich bij de parkeerwachters meldde, was hij rustig. Zijn boosheid daarna richtte zich voornamelijk op zijn moeder. Verdachte verloor de macht over het stuur en heeft onder die omstandigheid gehandeld. Voorts is het onaannemelijk dat verdachte het risico zou nemen zijn auto, die feitelijk zijn huis is, in elkaar te rijden en letsel van zichzelf en zijn moeder op de koop toe te nemen. Dat de getuigenverklaringen een ander beeld laten zien, valt te verklaren door het feit dat de getuigen, nadat zij van omstanders hebben vernomen dat verdachte op parkeerwachters is ingereden, denken dat het op een bepaalde wijze is geschied. Angst in de ogen van de parkeerwachter kan door de getuigen nimmer zijn waargenomen wegens de afstand tussen hen.
Verder is er geen letsel ontstaan en de kans daarop was nihil. Verdachte reed immers op geparkeerde auto's af en de aanwezige parkeerwachters werden door de auto's beschermd. Verdachte reed met lage snelheid, zodat aanwezige personen goed zouden kunnen wegkomen. Op het parkeerterrein kan er bovendien niet volgas worden gereden. Het ontstaan van dood of letsel was dus onmogelijk. Gelet hierop dient verdachte van het onder 1 tenlastegelegde het worden vrijgesproken.
In de visie van de raadsvrouw kan ook het onder 2 tenlastegelegde niet worden bewezen. De getuigenverklaringen verschillen wat de inhoud van de geuite bewoordingen betreft. Wat wel vaststaat, is dat verdachte die dag enorm is tekeergegaan tegen zijn moeder. Voorts komen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet overeen. De overige getuigen verklaren niet te weten wat er precies door verdachte is geroepen. Daar komt bij dat [getuige 1] zelf heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde. Bovendien gaf de situatie bij de parkeerwachters, op het moment dat verdachte terug naar zijn auto liep, kennelijk geen aanleiding om de politie te bellen. De ten laste gelegde bedreigingen zijn voorts ongeloofwaardig daar de parkeerwachters - ter zitting aanwezig - geen angstige types zijn. Dit in tegenstelling tot verdachte.
Het onder 3 tenlastegelegde dient ook tot vrijspraak te leiden. Verdachte had geen opzet op de vernieling van de auto's. Ook niet in voorwaardelijke zin. Dat blijkt met name uit het feit dat door zulk opzet zijn eigen auto ook zou zijn vernield. Verdachte heeft geen geld voor reparatie of een nieuwe auto en bovendien gebruikt hij zijn auto als woning.
3.5. Het oordeel van de rechtbank
Door de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden met betrekking tot het verloop van de opeenvolgende en in een relatief kort tijdsbestek gepleegde handelingen heeft de rechtbank - één en ander in onderling verband en samenhang beschouwd - de overtuiging dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de - kort gezegd - poging tot zware mishandeling en de vernieling van de auto's.
De verklaring die verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd is voor een deel in overeenstemming met de feiten, die ook uit andere bronnen blijken. Hij is samen met zijn moeder met de auto naar de Albert Heijn in Hilversum gereden en heeft daar in verband met fout parkeren een boete gekregen. Hij is vervolgens verhaal gaan halen bij de parkeerwachters, is boos geworden, is zijn auto ingestapt en richting het parkeerterrein gereden, alwaar hij een ravage heeft aangericht. Genoemde onderdelen van zijn verklaring volgt de rechtbank dan ook.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte ook kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij - samengevat - de macht over het stuur is verloren en tegen geparkeerde auto's is gebotst en niet de intentie had om op de parkeerwachters in te rijden en de auto's te beschadigen.
Dit is ongeloofwaardig en niet aannemelijk.
Vaststaat dat verdachte met zijn auto richting het parkeerterrein is gereden alwaar de parkeerwachters [getuige 1] en [getuige 2] - van wie de laatste verdachte kort daarvoor een parkeerboete had gegeven - zich bevonden. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren dat verdachte met piepende banden en met hoge snelheid vanuit parkeerstand van de parkeerhaven wegreed richting het parkeerterrein.xviii Om op het nabij gelegen parkeerterrein te komen, heeft hij blijkens de situatie ter plaatse een uitritconstructie/drempel over moeten gaan. Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat verdachte die uitritconstructie niet op de gebruikelijke wijze (door rechtsaf slaan vanaf de rijbaan, zo begrijpt de rechtbank) heeft benaderd, maar die schuin rechtdoor met een lichte afwijking naar rechts heeft aangereden en daarbij voorts vol gas heeft gegeven, wat blijkt uit het feit dat de motor loeide.xix Als verdachte - nog steeds met hoge snelheid - de straat naar het parkeerterrein inrijdt, blijft zijn motor, volgens de verklaring van [getuige 1], op hoge toeren draaien en bij het ontwijken van een uitrijdende auto rijdt hij in een geparkeerde auto. Dan rijdt verdachte naar achteren, om vervolgens weer vol gas vooruit te rijden.xx Getuige [getuige 3] omschrijft het als een 'dollemansrit'.xxi [getuige 1] en [getuige 2] staan op dat moment op het parkeerterrein in de buurt van de grijze Volvo.xxii Verdachte geeft gas en rijdt op de Volvo in. [getuige 2] verklaart daarover dat als de auto van verdachte niet tegen die auto was gebotst, hij en [getuige 1] zeker zouden zijn geraakt, welke verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] inhoudende dat 'die parkeerwachter gevaar liep en moest vluchten'. [getuige 2] rent richting het parkeerhek van Gooiland en [getuige 1] rent richting de Langestraat.xxiii Verdachte rijdt dan achter [getuige 1] aan, zoals blijkt uit de verklaring van [getuige 2] en die van getuige [getuige 3].xxiv [getuige 3] verklaart dat hij een wegrennende parkeerwachter ziet die moest rennen voor zijn leven.xxv Getuige [getuige 5] verklaart dat zij een parkeerwachter zag rennen en de angst in zijn ogen zag.xxvi Het volgende moment rijdt verdachte met zijn auto tegen de voorzijde van een Audi.xxvii
Het met hoge snelheid vanuit parkeerstand wegrijden, de uitritconstructie afsnijdend in de richting van de parkeerwachters en het vervolgens vol gas meermalen inrijden op auto's alwaar de parkeerwachters stonden - waartoe verdachte steeds weer heeft moeten optrekken en dus actief handelingen heeft verricht - zijn slechts te verklaren in de vaststelling van de rechtbank dat verdachte heeft gepoogd op de parkeerwachters in te rijden.
De rechtbank verwerpt dan ook de lezing van de verdediging zoals weergegeven onder 3.4.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair als poging doodslag is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het strafdossier is niet gebleken dat verdachte het opzet had om de parkeerwachters [getuige 1] en [getuige 2] van het leven te beroven. Verdachte was weliswaar boos en zeer opgewonden, maar niet is gebleken dat hij de parkeerwachters wilde doden. De rechtbank zal, zoals hierna zal blijken, verdachte van de ten laste gelegde bedreigingen vrijspreken, zodat ook uit die bedreigingen het opzet op de dood van de parkeerwachters niet kan worden afgeleid. Daarnaast zijn er evenmin voldoende aanknopingspunten aanwezig om vast te kunnen stellen dat verdachte door zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood van de parkeerwachters [getuige 1] en [getuige 2]. Het op een parkeerterrein met geparkeerde auto's en paaltjes vanuit parkeerstand, zelfs met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur - welke snelheid in casu niet is vastgesteld - inrijden op een auto waar in de buurt personen staan en het onder die omstandigheden inrijden op een persoon is weliswaar uiterst gevaarzettend, maar brengt in zijn algemeenheid geen aanmerkelijke kans met zich mee dat die personen tengevolge daarvan dodelijk zouden worden verwond en zouden komen te overlijden.
Poging zware mishandeling
Uit bovenstaande komt naar voren dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel van zijn handelen het gevolg zou zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de omstandigheden dat verdachte met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur achter [getuige 1] en [getuige 2] is aangereden en inrijdt op een auto die bij hen in de buurt stond. Vervolgens heeft hij nog een keer getracht op [getuige 1] in te rijden. Naar algemene ervaringsregels is hiermee een als aanmerkelijk te beschouwen kans op een ernstige aanrijding en daardoor op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Verondersteld mag worden dat ook bij verdachte ten tijde van het wegrijden wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat zo een gevolg kon intreden. Door desondanks aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen.
Ingevolge de aangifte van [getuige 1] en zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft verdachte naar hem en [getuige 2] geroepen - samengevat - "Ik rij ze dood" of woorden van gelijke strekking. [getuige 2] verklaart tegenover de rechter-commissaris dat verdachte iets schreeuwde in de trant van: "als ze mijn auto hier op de parkeerplaats willen hebben, dan zullen ze hem daar op de parkeerplaats krijgen". [getuige 2] voegt daaraan toe dat hij niet het gevoel had te worden bedreigd. Vervolgens ziet hij verdachte bij zijn auto met zijn vuist op het dak slaan en hoort hem zeggen: "ga uit mijn auto, ga uit mijn auto, ga binnen twee minuten uit mijn auto" en voorts "ik rijd je dood". Getuige [getuige 3] verklaart tegenover de rechter-commissaris dat verdachte naast zijn auto stond en drie keer heeft geroepen "eruit, eruit, eruit". De rechtbank acht onvoldoende wettig (steun-) bewijs aanwezig voor de ten laste gelegde bedreigingen. De verklaring van [getuige 1] wordt niet door ander bewijs ondersteund. De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] vormen bovendien een contra-indicatie. Uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] zou immers juist geconcludeerd kunnen worden dat verdachte iets heeft geroepen tegen zijn moeder, die tijdens het roepen bij hem in de auto zat en op wie verdachte, volgens zijn verklaring, op dat moment ook boos was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 10 augustus 2011 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [getuige 1], bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur, en [getuige 2], bijzonder opsporingsambtenaar/parkeercontroleur, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto met hoge snelheid en met gierende banden op die [getuige 1] en [getuige 2] is ingereden, waarbij die [getuige 1] en [getuige 2] moesten wegrennen om een aanrijding te voorkomen;
op 10 augustus 2011 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk meerdere personenauto's met a) kenteken [kenteken 2] en b) kenteken [kenteken 4] en c) kenteken [kenteken 3], toebehorende aan ad a) [auto-eigenaar 1] en ad b) Happy Marketing B.V. en ad c) [auto-eigenaar 2], heeft beschadigd en vernield door met een door hem bestuurde personenauto met hoge snelheid op voornoemde personenauto's in te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straffen
6.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 bewezen geachte poging tot doodslag, onder 2 bewezen geachte bedreiging en onder 3 bewezen geachte vernieling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft zij gevorderd dat verdachte gedurende een periode van 5 jaren de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte gewezen op de persoonlijke omstandigheden betreffende verdachte, waaronder de onmisbare zorg voor zijn moeder. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte geen justitiële documentatie heeft. De raadsvrouw heeft bepleit dat - als de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen - een voorwaardelijke straf het meest passend is. De maatschappij is daar meer bij gebaat dan bij opsluiting.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als een bezetene, kwaad en getergd, met zijn auto in de richting van twee parkeerwachters gereden, met de kennelijke bedoeling aldus zijn woede op hen af te reageren. Daarbij is hij zo niets ontziend te werk gegaan dat hij aan tenminste vier auto's schade heeft berokkend. Aannemelijk is dat de parkeerwachters de schrik van hun leven hebben gehad, zoals ook blijkt uit de namens [getuige 1] voorgelezen slachtofferverklaring. Een ieder mag van geluk spreken dat verdachte uiteindelijk niemand letsel heeft toegebracht.
De rechtbank beschouwt bovengenoemd gedrag als zeer laakbaar. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de risico's van zijn handelen. Voorts weegt de rechtbank mee dat parkeerwachters hun werk moeten kunnen doen, zonder te worden belaagd door boze autobezitters die een bekeuring hebben gekregen.
Wat de persoon van verdachte betreft, heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 6 september 2011. In die rapportage stelt de psychiater dat - zakelijk weergegeven - verdachte zijn woede op de dag van het bewezengeachte niet richtte op zijn moeder, naar wie hij zich subassertief opstelt. Zijn opgebouwde woede verplaatste hij, na een betrekkelijk geringe aanleiding, naar de parkeerwachters. Dat hij dit maal tot een uitbarsting kwam, lijkt het gevolg van de spanning die hij ervoer als gevolg van zijn verslechterde maatschappelijke positie, die hij toeschreef aan de besluiten die zijn moeder had genomen. Er werden bij verdachte geen aanwijzingen gevonden voor grensoverschrijdende tendensen in zijn persoonlijkheid, woedeproblemen of een gebrekkige impulscontrole. Het tenlastegelegde lijkt, aldus de psychiater, een gevolg van een situatie gebonden uitbarsting.
De rechtbank ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is geëist, nu die eis mede gebaseerd is op bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank heeft die feiten immers niet bewezen geacht. Daar komt bij dat geen sprake is van recidive en het handelen van verdachte blijkens bovenstaand Pro Justitia rapport een situatie gebonden uitbarsting lijkt te zijn. De rechtbank acht een forse werkstraf en een ten dele voorwaardelijke gevangenisstraf een meer gepaste reactie op de door verdachte gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen.
7. De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van [getuige 1]:
De benadeelde partij [getuige 1] heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot immateriële schadevergoeding van € 535,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [getuige 1] toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft gelet op de door haar bepleite vrijspraak gevraagd [getuige 1] in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren. Bovendien is de vordering noch de hoogte daarvan onderbouwd, bijvoorbeeld door een verklaring van een psycholoog of psychiater. Ook staat niet vast dat [getuige 1] door de gebeurtenissen zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en zich heeft ziek gemeld. Tot slot kan men zich afvragen wat de toegevoegde waarde voor de benadeelde partij is bij toewijzing van zijn vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [getuige 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat er, ook zonder verklaring van een psychiater of psycholoog, sprake is van immateriële schade, mede gelet op de slachtofferverklaring, zoals die ter terechtzitting namens [getuige 1] is voorgelezen.
De rechtbank waardeert de totale schade op een bedrag van € 535,- (vijfhonderd en vijfendertig euro). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van [auto-eigenaar 1]:
De benadeelde partij [auto-eigenaar 1] heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot materiële schadevergoeding van € 1.066,-. Ter terechtzitting heeft hij zijn oorspronkelijke vordering aangepast in dier voege dat het opgevoerde bedrag aan stallingskosten van € 136,- en de opgevoerde reiskosten van € 50,- op de vordering in mindering kunnen worden gebracht, maar dat de vordering met een bedrag van € 50,- wegens vervangende vervoerkosten dient te worden vermeerderd. Hetgeen resteert is een vordering van € 960,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [auto-eigenaar 1] van € 960,- toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft gelet op de door haar bepleite vrijspraak ten eerste gevraagd dat benadeelde partij [auto-eigenaar 1] in zijn vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard. Ten tweede dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel te worden afgewezen omdat niet duidelijk is geworden waar de schade uit bestaat. Zelfs is onduidelijk of er wel schade is, daar de auto kennelijk weer kan rijden. Dat de verzekeringsmaatschappij de vordering van [auto-eigenaar 1] niet wil uitkeren, is geen omstandigheid die voor verdachtes rekening dient te komen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [auto-eigenaar 1], - voor een deel - niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Ter terechtzitting heeft [auto-eigenaar 1] toegelicht dat hij na het expertise onderzoek tot op heden niets van de verzekering vergoed heeft gekregen daar er door verdachte geen aansprakelijkheid is erkend. [auto-eigenaar 1] wenst de auto te repareren. Blijkens het schadevaststellingrapport van Achmea zullen de reparatiekosten inclusief BTW € 2.500,- bedragen. Tevens heeft [auto-eigenaar 1] ter zitting aangegeven dat naast die reparatie nog vier kleine reparaties dienen te worden verricht die in totaal ongeveer € 600,- zullen bedragen. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat nu de verzekeringsmaatschappij gehouden is het bedrag van € 2.500,- uit te keren, [auto-eigenaar 1] voor dat gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk is. Voor zover [auto-eigenaar 1] het bedrag van € 600,- heeft gevorderd, is hij ook in die vordering niet-ontvankelijk, nu onderbouwing daarvan ontbreekt. Het bedrag aan vervangend vervoer van € 200,- komt voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank waardeert de totale schade aldus op een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
vernieling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 127 (honderdzeven en twintig) dagen niet ten uitvoer gelegd zullen worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderd en veertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 1] wonende op het adres [adres] [plaats] toe tot een bedrag van € 535,- (vijfhonderd en vijfendertig euro), aan immateriële schade betreft.
Veroordeelt verdachte aan [getuige 1] het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1] te betalen de som van € 535,- (vijfhonderd en vijfendertig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van voornoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere vervallen is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [auto-eigenaar 1], wonende op het adres [adres] [plaats], toe tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [auto-eigenaar 1] het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [auto-eigenaar 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [auto-eigenaar 1] te betalen de som van € 200,- (tweehonderd euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van voornoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere vervallen is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. T.H. van Voorst Vader en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Leeuwenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i De in de voetnoten genoemde processen-verbaal gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen. Zij zijn steeds in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Voor de vindplaatsen van die processen-verbaal wordt steeds verwezen naar de desbetreffende pagina's in het dossier. Indien de rechtbank gebruik maakt van andere geschriften als bewijsmiddelen, geldt voor die vindplaatsen hetzelfde als zojuist vermeld.
ii Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 augustus 2011, p. 86 en 87.
iii Een proces-verbaal van aangifte, p. 17 en 18 en een proces-verbaal van aangifte, p. 11 en 12.
iv Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 augustus 2011, p. 88 en een proces-verbaal van aangifte, p. 12.
v Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
vi Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 12 augustus 2011 van de rechter-commissaris.
vii Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 89.
viii Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 1 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
ix Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
x Een proces-verbaal van aangifte, p. 21 t/m 23 en een proces-verbaal van aangifte, p. 58 e.v. inclusief de foto op 68 en 69.
xi Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
xii Een proces-verbaal van aangifte van 25 augustus 2011, ongenummerd en een proces-verbaal van aangifte, p. 58 e.v. inclusief de foto op 67.
xiii Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
xiv Een proces-verbaal van verhoor getuige, p. 82
xv Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van bevindingen, p. 71 en een geschrift zijnde een foto, p. 75.
xvi Een proces-verbaal van aangifte, p. 14.
xvii Een proces-verbaal van aanhouding, p. 29 en 30.
xviii Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris.
xix Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris.
xx Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
xxi Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris.
xxii Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
xxiii Een proces-verbaal van aangifte, p. 18 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 30 oktober 2011 van de rechter-commissaris
xxiv xxiv Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 november 2011 van de rechter-commissaris.
xxv Een proces-verbaal verhoor getuige, p. 82.
xxvi Een proces-verbaal verhoor getuige, p. 26.
xxvii Een proces-verbaal verhoor getuige, p. 82.