Parketnummer: 13/651848-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 25 november 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrische Centrum "Het Veer" te Amsterdam,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 april 2011, 17 juni 2011, 6 september 2011 en 11 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.F. Roseval en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B. Snoeij en
door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 december 2010 tot en met 23 december 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [vader] (vader van de verdachte) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [vader] gestoken en/of gesneden (in de hartstreek), tengevolge waarvan voornoemde [vader] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 22 december 2010 tot en met 23 december 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk [vader] (vader van de verdachte) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [vader] heeft gestoken en/of gesneden (in de hartstreek), tengevolge waarvan voornoemde [vader] is overleden.
(Artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.i
Op 23 december 2010 omstreeks 07:10 uur komt bij de politie een melding binnen met de opdracht te gaan naar de [adres] te [plaats], alwaar een steekpartij had plaatsgevonden, waarbij de zoon zijn vader had neergestoken. Ter plaatse zien verbalisanten in de woonkamer van de woning een man op de grond liggen. Door een ambulance-medewerker wordt geconstateerd dat de man is overleden.ii Vastgesteld wordt dat de overleden man blijkt te zijn: [vader], geboren [1943].iii
Uit pathologisch onderzoek volgt dat bij het slachtoffer is geconstateerd links aan de borst één schuin verlopende scherprandige huidperforatie ter lengte van 3,5 centimeter met onderhuidse bloeduitstorting, met daarachter een steekkanaal van links naar rechts schuin achterwaarts van minimaal 3,5 centimeter. Dit letsel ging gepaard met onder andere klieving van het hart met daardoor bloedverlies in het hartzakje (300 milliliter), waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door het hierdoor opgetreden functieverlies van het hart. Voorts wordt bij het slachtoffer geconstateerd links aan de borst een schuin verlopende scherprandige huidperforatie ter lengte van 0,9 centimeter met onderhuidse bloeduitstorting.iv
Verdachte heeft op 24 december 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn vader, [vader], heeft neergestoken.v Voorts heeft verdachte het volgende verklaard. Zijn vader bleef op 22 december 2010 bij hem eten. Verdachte kreeg met zijn vader een woordenwisseling over zijn ex-vrouw en over een gepland kerstdiner. Na het eten is verdachte naar boven gegaan om te slapen. Ondanks dat verdachte het niet wilde, bleef zijn vader in de woonkamer op de bank slapen. Toen verdachte in bed lag, kreeg hij in zijn hoofd het gevoel dat hij zijn vader iets aan wilde doen en daarop is hij binnen een half uur meerdere keren naar beneden gegaan en heeft daarbij in de keukenla gekeken of daar een mes lag. Hij heeft het mes de eerste keren dat hij naar beneden ging niet gepakt en is telkens weer naar boven gegaan. Voorafgaande aan de laatste keer dat hij naar beneden ging, kreeg hij een panisch/depressief gevoel in zijn hoofd, waar hij volgens eigen zeggen geen weerstand meer tegen kon bieden. Hij is toen naar de keuken gelopen, heeft het mes uit de keukenla gepakt en heeft zijn vader in de woonkamer neergestoken. Hij deed dat omdat hij dacht dat de stemmen in zijn hoofd hem dan met rust zouden laten. Hij werd door de stemmen in zijn hoofd voor de keuze gesteld: of hij zou zijn vader doodmaken of ze zouden verdachte doodmaken. Dit speelde zich af rond vier uur 's nachts op 23 december 2010.vi
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir bewezenverklaring gevorderd van het primair ten laste gelegde, zijnde moord op [vader].
Ten aanzien van de voorbedachten raad heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een geestelijke stoornis niet in de weg staat aan bewezenverklaring van voorbedachten raad. De officier van justitie verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 2000, NJ 2000, 605. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat verdachte ruimschoots de tijd heeft gehad zich te beraden op het door hem te plegen feit.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Door de volstrekt psychotische toestand waarin verdachte zich verkeerde is het onmogelijk dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op genomen of te nemen besluiten. Verdachte heeft ook zelf aangegeven dat hij niet heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij verzoekt verdachte van het aan hem primair ten laste gelegde vrij te spreken, nu de voorbedachten rade niet bewezen kan worden.
4.4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Met de officier van justitie - en anders dan de raadsman - is de rechtbank ten aanzien van het aan verdachte primair ten laste gelegde van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte.
Voor het aannemen van voorbedachten rade is voldoende dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.vii
In onderhavige zaak is verdachte in opdracht van stemmen voor de keuze gesteld om zijn vader dood te maken, want anders zou hij zelf worden doodgemaakt door de stemmen. Hij is toen voorafgaande aan het neersteken van zijn vader, naar eigen zeggen binnen een tijdsbestek van een half uur meerdere malen van boven naar beneden gegaan met de bedoeling om zijn vader iets aan te doen. Bij de politie heeft verdachte ook verklaard dat hij wist dat hij zijn vader iets aan zou doen. Toen hij beneden was heeft hij ook in de keukenla gekeken of daar een mes lag. Hij werd echter door zijn vader iedere keer weer naar boven gestuurd.viii De laatste keer heeft hij zich niet door zijn vader laten wegsturen en heeft hij het mes uit de keukenla gepakt met het doel om zijn vader dood te steken.
Al hoewel verdachte psychotisch was (zie rubriek 7) en derhalve niet vrij was zijn wil te bepalen, blijkt uit het voorgaande dat hij binnen zijn psychotische toestand de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Er is naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien gelegenheid geweest voor verdachte om zich te beraden op de voorgenomen daad.
Het primair ten laste gelegde kan, op basis van het voorgaande uit de rubrieken 4.1 en 4.4, naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 december 2010 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [vader] (vader van de verdachte) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een mes die [vader] gestoken in de hartstreek, tengevolge waarvan voornoemde [vader] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat het feit niet kan worden toegerekend aan verdachte en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage, zijnde een multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek van 31 maart 2011, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater, A.E. Haan, gezondheidszorgpsycholoog/
forensisch psycholoog en D.A. Ruiter, forensisch milieuonderzoeker.
De deskundigen rapporteren als volgt. Verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en waarbij de schizofrenie zich uit in de vorm van psychotische verschijnselen.
Op de avond voorafgaande aan het ten laste gelegde was verdachte boos en geïrriteerd door het gedrag van zijn vader, dat hij als intrusief heeft ervaren. Deze boosheid en irritatie vallen binnen het gebruikelijke patroon van interactie tussen hem en zijn vader en zij werden niet ingegeven door de psychotische belevingen van verdachte. Dit heeft de richting van zijn agressie en uiteindelijke geweld bepaald, maar niet de ernst van de agressie en de uiteindelijke geweldsuitbarsting. Verdachte heeft in de loop van de avond en de nacht waarop het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, het idee ontwikkeld om zijn vader te doden. Dat idee werd ingegeven door zijn psychotische belevingen, namelijk dat hij voor de keuze werd gesteld: of zijn vader doden of zelf gedood worden. Verdachte hoorde een stem voorafgaand aan het ten laste gelegde die hem volgens eigen zeggen aanspoorde om het mes te pakken en hem later zou hebben aangezet tot het steken van zijn vader. De stem heeft die opdracht niet letterlijk gegeven, maar zou hem wel hebben aangespoord bij wat hij deed en hij was er volledig van overtuigd dat het consequenties zou hebben als hij zijn vader niet zou doden. In dat geval zou hij achtervolgd en gedood worden. De psychotische belevingen van verdachte hebben zijn beslissingen wat betreft het steken volledig bepaald en ook de momenten van eventuele aarzeling moeten worden begrepen binnen het kader van deze psychose.
Het denken en handelen van verdachte werden ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde volledig bepaald door zijn psychoses, voortkomend uit zijn schizofrene stoornis. Derhalve adviseren de deskundigen om verdachte voor het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare en volgt het advies van de deskundigen.
Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type, niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Motivering van de maatregel
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Zij heeft bij haar vordering acht geslagen op de memorie van toelichting op de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Kamerstuk 2008-2009, 31823, nr.3). Zij heeft naar aanleiding daarvan haar vordering als volgt gemotiveerd.
De keuze van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel met voorwaarden is afhankelijk van de ernst van het delict, het gevaar voor recidive en de bereidheid van de betrokkene om mee te werken aan de voorwaarden.
Gelet op de ernst van het feit en het door de rapporteurs geschetste gevaar voor recidive moet met het oog op de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen gekeken worden naar de systematiek van de regeling van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De officier van justitie stelt - nader omschreven in haar schriftelijke requisitoir - dat sedert de inwerkingtreding van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht op 1 juli 2010 de consequentie van deze bepaling lijkt te zijn dat wanneer een ter beschikking gestelde met voorwaarden zich na verloop van vier jaren niet meer aan de voorwaarden houdt, een vordering tot omzetting niet meer kan worden gedaan, nu de maximale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging vier jaren is en de terbeschikkingstelling niet is opgelegd met dwangverpleging. Hierdoor zou er na vier jaren geen stok achter de deur meer aanwezig zijn. Dit in combinatie met de conclusies van de rapporteurs over het recidiverisico op de middellange en lange termijn brengt haar tot het standpunt dat de door de deskundigen geadviseerde terbeschikkingstelling met voorwaarden, gegeven de ernst van het feit onvoldoende bescherming biedt.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt aan verdachte, conform het advies zoals neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 31 maart 2011, de maatregel als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde terbeschikkingstelling met voorwaarden, op te leggen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn vader [vader]. Moord is een zeer ernstig strafbaar feit, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn.
Aan zijn zuster [zus] is met het wegvallen van haar vader veel leed berokkend, zoals onder andere is gebleken uit haar slachtofferverklaring. Het feit dat haar vader, die op dat moment bij verdachte was om hem bij te staan en te helpen gedurende de moeilijke tijden die verdachte doormaakte, van het leven is beroofd door haar eigen broer, maakt het feit voor haar nog erger.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in het kader van terbeschikkingstelling behandeld moet worden en legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag.
Aan genoemde Pro Justitia rapportage, zijnde een multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek van 31 maart 2011, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater, A.E. Haan, gezondheidszorgpsycholoog/forensisch psycholoog en D.A. Ruiter, forensisch milieuonderzoeker wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft in zijn kinderjaren en adolescentie tekenen vertoond van een gedragstoornis niet anderszins omschreven, bestaande uit aandachtstekort en onaangepast gedrag. Er was tevens sprake van pedagogische verwaarlozing, in de zin dat verdachte door zijn ouders aan zichzelf werd overgelaten, zonder dat hem duidelijke grenzen werden gesteld. Hoogstwaarschijnlijk is deze gedragsstoornis de voorloper van zijn schizofrenie. Verdachte lijdt thans aan schizofrenie van het paranoïde type. Zijn schizofrenie heeft een enigszins laat begin. De schizofrenie van verdachte uit zich in de vorm van psychotische verschijnselen, in de zin van paranoïde wanen, betrekkingswanen, akoestische en olfactore (reuk-) hallucinaties. De schizofrenie manifesteerde zich ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, in de vorm van psychotische symptomen.
Deze ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens gaat niet over en zij heeft in bepalende mate zijn keuzes en beslissingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Schizofrenie op zichzelf al vereist een langdurige behandeling. Verder is het zo dat beschermende factoren bij verdachte afwezig zijn. Hij heeft geen systeem dat hem goed kan opvangen en ondersteunen, hij heeft geen werk of dagbesteding, zijn copingmechanismen zijn pathologisch en hij zal onder stressvolle omstandigheden en zonder zorg decompenseren. De inschatting is dat verdachte onder stressvolle omstandigheden kan decompenseren, ook als hij medicatie tegen psychose gebruikt. Medicatie alleen biedt niet voldoende bescherming tegen decompenstatie. Deze beschermende factoren zijn mede afwezig door de combinatie van zijn stoornissen, schizofrenie en alcoholafhankelijkheid.
Voor de schatting van recidivegevaar is van belang dat verdachte, eerder forse confrontaties heeft gehad met zijn vader, waarbij zijn vader ten minste bij één gelegenheid zelf is weggegaan. Voorts is van belang dat ook bij langdurig gebruik van de juiste antipsychotische medicatie en in de komende jaren een hoog risico blijft bestaan op nieuwe psychotische decompensatie door externe stressoren of door misbruik van alcohol. Zijn alcoholafhankelijkheid brengt met zich mee dat er een eveneens hoog risico blijft bestaan op terugval in misbruik van alcohol. Dit laatste kan, zeker wanneer dit aanhoudt, direct negatieve invloed hebben op zijn therapietrouw en medicatietrouw. Dit alles brengt met zich mee dat op de middellange en lange termijn opnieuw gevaar zal ontstaan voor psychotische decompensatie en problemen in misbruik van alcohol. Daarbij is zeer goed voorstelbaar dat in zijn privéleven of binnen de zorg die hij blijvend nodig zal hebben zich opnieuw mensen met hem gaan bemoeien op een manier die hij als intrusief of krenkend zal kunnen ervaren. De voedingsbodem van zijn algehele onvrede en krenkbaarheid bestaat nog steeds en kan in de toekomst opnieuw voeding geven aan onvrede en boosheid jegens anderen in zijn directe nabijheid. Het is goed denkbaar, hoewel tevens moeilijk precies voorspelbaar, dat daarmee opnieuw gevaar voor gewelddadig gedrag kan ontstaan.
Het recidiverisico is dus hoog voor wat betreft uitageren van agressie en geweld, wanneer niet wordt ingegrepen en bijgestuurd door middel van strak gestructureerde behandeling en terugvalpreventie. Vanwege alle risico-indicatoren heeft verdachte langdurige en intensieve behandeling nodig, die in eerste instantie klinisch zal moeten zijn. Bij een goed behandelkader kunnen klinische en dynamische indicatoren gunstig worden beïnvloed en kan gewerkt worden aan invulling van zijn toekomst wat betreft wonen, inkomen, werk en dagbesteding zodat ook de toekomstige situatieve indicatoren gunstig kunnen worden beïnvloed.
Voor het terugdringen van het recidivegevaar is het vooral van belang dat het gevaar op de lange termijn wordt beteugeld. Dit zou naar het inzicht van de rapporteurs het best gewaarborgd worden door het opleggen van de maatregel van de terbeschikkingstelling. De inschatting is dat verdachte in staat zou zijn om mee te werken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij gestart wordt met een klinische behandeling en die gevolgd kan worden door een lange periode van intensieve ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. Op die manier kan voor een langere termijn toezicht worden gewaarborgd voor wat betreft terugval in alcoholmisbruik en voor wat betreft therapietrouw. Nu verdachte bereid is mee te werken aan behandeling en ook gemotiveerd is voor medicamenteuze behandeling lijkt het kader van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging niet nodig en dit wordt dan ook niet geadviseerd. Deze conclusie is ter terechtzitting van 7 juni 2011 door A.E. Haan, gezondheidszorgpsycholoog/forensisch psycholoog, herhaald.
De rechtbank acht de conclusies van het deskundigenonderzoek dragend en ziet dan ook geen aanleiding om daarvan af te wijken. Ook niet door hetgeen de officier van justitie heeft gesteld ten aanzien van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, nu dat geen steun vindt in het recht.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven behandeld te willen worden voor zijn stoornis en hij is het eens met het advies gegeven door de deskundigen.
Derhalve neemt de rechtbank bovenstaande conclusies van het deskundigenonderzoek over en maakt deze tot de hare en volgt het advies.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld, nu bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, het door verdachte begane strafbare feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en omdat de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel eist.
Voorts is de rechtbank - dus anders dan de officier van justitie, maar met de raadsman - met de deskundigen van oordeel dat voor zover het zich thans laat aanzien en gelet op het feit dat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard tot naleving van de gestelde voorwaarden, aan verdachte geen dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Aan de terbeschikkingstelling zullen de in het dictum te noemen voorwaarden worden verbonden, die zien op het gedrag van de terbeschikkinggestelde, zoals door de reclassering opgenomen in het rapport van 8 november 2011. De rechtbank voegt aan de voorwaarden die de reclassering heeft opgesteld de voorwaarde toe dat verdachte zich direct aansluitend aan zijn vrijlating dient te melden bij de FPA Heiloo. Gezien de ernst van de problematiek van verdachte beveelt de rechtbank ambsthalve dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is (artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. verdachte pleegt gedurende de looptijd van de ter beschikking stelling met voorwaarden geen strafbare feiten;
2. verdachte dient zich direct aansluitend op zijn vrijlating te melden bij de FPA Heiloo (De Hooge Venne 2, 1851 VV Heiloo);
3. verdachte begeeft zich tijdens de ter beschikking stelling niet buiten de landsgrenzen van Nederland;
4. verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
5. verdachte stelt zich begeleidbaar en controleerbaar op een geeft toestemming aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
6. verdachte stelt zich behandelbaar op en werkt mee aan de behandeling te FPA Heiloo of een vergelijkbare instelling, zolang als zijn behandelaars en de reclassering dit nodig achten;
7. verdachte neemt de voorgeschreven medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
8. verdachte werkt mee aan het vinden van geschikte huisvesting, ook als dit inhoudt een begeleide woonvorm;
9. verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van geschikte, gestructureerde dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk;
10. verdachte blijft abstinent van drugs en alcohol, zolang zijn behandelaars en de reclassering nodig achten;
11. verdachte geeft inzage in zijn financiële situatie indien de reclassering hem hierom verzoekt.
Geeft opdracht aan de terbeschikkinggestelde, [verdachte], bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Radder, voorzitter,
mrs. H.A. van Eijk en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1004 en 1005.
iii Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1094.
iv Een deskundigenrapport van het NFI, zijnde een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, met zaaknummer 2010.12.23.090 van 1 juni 2011, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, inhoudende een verklaring van voornoemde deskundige.
v Verhoor van verdachte inbewaringstelling d.d. 24 december 2010 bij de rechter-commissaris, blz. 2.
vi Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 november 2011, alsmede het proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 1071.
vii HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605.
viii Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 1074.