RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde mr. M.A.M. Ansink,
de minister van Veiligheid en Justitie,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft verweerder besloten eiseres met ingang van 1 augustus 2008 eervol ontslag te verlenen wegens functionele ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 19 februari 2010 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken te beslissen op het bezwaar.
Bij besluit van 26 februari 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 april 2010 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 oktober 2011. De rechtbank heeft partijen opgeroepen. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Voor verweerder zijn verschenen de gemachtigde mr. R.M. Koene, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, [naam 1], unitdirecteur en [naam 2] adviseur Personeel en Organisatie (P&O).
1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eiseres was vanaf 1 november 2001 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), laatstelijk in de functie van [naam functie]. In 2006 heeft eiseres bij verweerder aangegeven dat zij telefonisch zou zijn bedreigd. Verweerder heeft hiernaar onderzoek verricht en naar aanleiding daarvan geconcludeerd dat zich geen veiligheidsrisico’s hebben voorgedaan. Op 2 oktober 2007 heeft eiseres in een gesprek met haar leidinggevende tevens teamleider beveiliging van de penitentiaire inrichting (PI) onder meer naar voren gebracht dat zich in haar familie en kennissenkring vastgoedhandelaars bevinden die mogelijk contact zouden hebben gehad met de vastgoedhandelaar [naam 3]. Eiseres zou telefonisch zijn bedreigd en kogel- en dreigbrieven hebben ontvangen. Volgens eiseres zou [naam 4] haar willen ombrengen. Eiseres heeft thuis kogelvrij glas laten aanbrengen en portiers in dienst genomen om haar te beschermen. Verder heeft eiseres melding gemaakt van het in brand steken van de boerderij van haar zuster en van een incident waarbij personen na een ongeval zijn doorgereden. Voorts heeft eiseres gemeld dat er persoonlijke eigendommen uit haar auto zijn ontvreemd.
Op 17 oktober 2007 hebben eiseres en haar toenmalige gemachtigde een vervolggesprek gehad met haar leidinggevende, de adviseur P&O en de unitdirecteur.
Bij besluit van 19 oktober 2007 is eiseres de toegang tot de PI ontzegd. Verweerder heeft eiseres vervolgens bij brief van 31 oktober 2007 meegedeeld dat een onderzoek naar haar uitlatingen is gestart waarbij verweerder eiseres heeft verzocht aanvullende gegevens over te leggen. Bij e-mail bericht van 16 november 2007 heeft eiseres aangegeven dat zij geen inzage wenst te geven in persoonlijke zaken die geen betrekking hebben op haar werk vanwege inbreuk op de privacy van derden. Vervolgens is eiseres eervol ontslag verleend wegens functionele ongeschiktheid, tegen welk besluit eiseres is opgekomen middels het indienen van een bezwaarschrift.
1.3. Naar aanleiding van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 24 april 2009 (bezwaarcommissie) heeft verweerder het bezwaardossier op 7 augustus 2009 aan de medisch adviseur H.A. Voogt doen toekomen. Daarbij heeft verweerder de medisch adviseur gevraagd of, gelet op de stukken, verweerder uit de eerder vermelde gedragingen van eiseres had moeten herleiden dat sprake was van een medisch-psychische oorzaak van het disfunctioneren van eiseres en of verweerder dit nader had moeten laten onderzoeken.
1.4. De medisch adviseur Voogt heeft in haar memo van 3 september 2009 verweerder meegedeeld dat op basis van de stukken in ieder geval een onderzoek naar medisch-psychische oorzaken had moeten plaatsvinden ten aanzien van de gedragingen van eiseres. Geadviseerd werd eerst het medische dossier te completeren en vervolgens eiseres te laten onderzoeken door de bedrijfsarts dan wel door een psycholoog of psychiater.
2.1. Verweerder heeft gesteld dat verweerder door de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2010 op het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar gedwongen werd een besluit op het bezwaar van eiseres te nemen zonder op de hoogte te zijn van de uitkomsten van het medisch onderzoek. Volgens het bestreden besluit heeft verweerder in redelijkheid tot het ontslag van eiseres kunnen overgaan. Er is twijfel ontstaan over de juistheid en de betrouwbaarheid van haar uitspraken, omdat uit onderzoek is gebleken dat veel van de uitlatingen van eiseres niet correct waren dan wel zonder haar hulp niet konden worden geverifieerd. Volgens verweerder vormde eiseres een veiligheidsrisico binnen de justitiële inrichting en beschikte zij niet over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor een justitieambtenaar noodzakelijk zijn. Een herplaatsingonderzoek behoefde naar de mening van verweerder niet plaats te vinden, omdat eiseres door de ontstane situatie niet binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen en het ministerie van Veiligheid en Justitie kon worden gehandhaafd. Volgens verweerder waren er geen concrete aanwijzingen dat aan de gedragingen van eiseres een psychische oorzaak ten grondslag lag. Desondanks heeft verweerder het advies van de bezwaarcommissie opgevolgd en, na een aanvankelijke weigering van eiseres om mee te werken, eiseres medisch laten onderzoeken door de bedrijfsarts. Nu eiseres door het instellen van rechtsmiddelen verweerder niet in de gelegenheid heeft gesteld de uitkomst van het medisch onderzoek door de bedrijfsarts af te wachten, moet ervan worden uitgegaan dat medische factoren geen rol hebben gespeeld bij de ongeschiktheid voor haar functie.
2.2. Bij brief van 24 maart 2010 heeft de bedrijfsarts verweerder meegedeeld dat eiseres op 12 februari 2010 het spreekuur heeft bezocht. Volgens de bedrijfsarts heeft de opgevraagde informatie geen uitsluitsel gegeven of eiseres in de tijd na april 2007 beschouwd kan worden als ‘arbeidsongeschikt om medische redenen’.
2.3. Naar aanleiding van de in beroep door eiseres ingebrachte verklaring van haar psycholoog A. Taytelbaum, heeft verweerder eiseres op 19 en 25 oktober 2010 laten onderzoeken. De psycholoog en de psychiater van de HSK Groep (HSK) hebben in hun rapportage van 27 oktober 2010 geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van een postraumatische stressstoornis (PTSS) en een psychische stoornis door een somatische aandoening NAO. Ten aanzien van de PTSS is opgemerkt dat eiseres traumatische ervaringen heeft gehad, die zij met intense angst heeft doorstaan en die via herbeleving en tijdens droombeelden terugkeren. Eiseres heeft last van fysiologische reacties bij blootstelling aan externe cues die het trauma symboliseren. Er is sprake geweest van vermijding van situaties die herinneringen oproepen aan het trauma, vervreemding van anderen, verminderde interesse in en deelname aan belangrijke activiteiten en vervlakking van emoties. Ten tijde van het onderzoek heeft eiseres nog last van slaapproblemen en prikkelbaarheid en voorts is sprake van overdreven schrikreacties en overmatige waakzaamheid. De klachten zijn sinds 2006 aanwezig en veroorzaken in significante mate lijden en beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Het ontstaan van de klachten hangt samen met factoren in de werksituatie en de privésituatie. De klachten worden in stand gehouden door de voortdurende aanwezigheid van stress, een onopgelost conflict, gezondheidsproblemen en obsessiecompulsieve persoonlijkheidstrekken. Eiseres heeft eerder in 2001 en 2002 last gehad van psychische klachten. Tenslotte blijkt uit de rapportage dat bij eiseres geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat het dagelijks functioneren niet wordt belemmerd door een sociale angststoornis.
2.4. In reactie op de rapportage van HSK heeft de bedrijfsarts in zijn brief van 23 december 2010 opgemerkt dat niet objectief medisch is vast te stellen welke klachten eiseres in 2007-2008 had of aan welke ziekte zij toen leed. Niet kan worden bewezen dat het gedrag van eiseres voorafgaand aan het ontslag door mogelijk aanwezige klachten of ziekte is veroorzaakt. Voorts staan volgens de bedrijfsarts in de rapportage van HSK aanwijzingen dat eiseres gewoon heeft kunnen functioneren en arbeidsgeschikt was. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een causaal verband te leggen tussen de (pas redelijk recent) gestelde diagnose en het gedrag van eiseres voorafgaand aan haar ontslag.
2.5. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder diens standpunt ten aanzien van de rapportage van HSK naar voren gebracht. Volgens de gemachtigde is niet aangetoond dat de gedragingen van eiseres uit een PTSS voortkwamen. Zowel de bedrijfsarts als HSK hebben het niet verantwoord geacht om met terugwerkende kracht en met zekerheid een diagnose te stellen. Eiseres heeft zich in de periode 2007-2008 nooit ziek gemeld. Zij heeft destijds gefunctioneerd en er heeft geen reden bestaan een koppeling te leggen tussen haar uitlatingen en haar psyche.
De uitlatingen zijn opgevat als voortkomend uit haar persoonlijkheid, die gekenmerkt wordt door onoprechtheid.
3. Eiseres heeft gesteld dat er wel degelijk medisch-psychologische redenen aan haar disfunctioneren ten grondslag hebben gelegen. Verweerder heeft haar ten onrechte functioneel ontslag verleend anders dan op lichaams- of zielsgebreken. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar is ingesteld omdat het uitblijven van besluitvorming eiseres emotioneel belastte. Zij heeft haar medewerking aan een medisch onderzoek niet geweigerd en heeft op 12 februari 2010 de bedrijfsarts bezocht. Verweerder heeft voldoende tijd gehad om uitvoering te geven aan het advies van de bezwaarcommissie en het advies van de medisch adviseur Voogt van 3 september 2009. Beiden hebben geadviseerd eiseres medisch te laten onderzoeken. Gezien het tijdsverloop wordt eiseres ten onrechte verweten dat de uitkomsten van het medisch onderzoek niet bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder had daarover in overleg kunnen treden met de gemachtigde van eiseres alvorens tot het nemen van het besluit over te gaan.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres met ingang van 1 augustus 2008 eervol ontslag te verlenen wegens functionele ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
5. Ingevolge artikel 98, eerste lid, onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan de ambtenaar worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale van Beroep is onderzoek naar het bestaan van een eventuele medische oorzaak van de ongeschiktheid aangewezen in die gevallen waarin aanwijzingen voorhanden zijn dat de ongeschiktheid van een ambtenaar (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte of gebrek of waarin gerede twijfel bestaat of het onvoldoende functioneren van een ambtenaar wordt veroorzaakt door eigenschappen van karakter, geest of gemoed dan wel door ziekten of gebreken (zie de uitspraak van 8 juni 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder kenmerk LJN:AX8562).
7.1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres al dan niet heeft geweigerd mee te werken aan een medisch onderzoek door de bedrijfsarts.
7.2. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van HSK blijkt dat eiseres als gevolg van traumatische ervaringen een PTSS heeft ontwikkeld, waardoor zij ernstige beperkingen in haar sociaal en beroepsmatig functioneren heeft ondervonden. Die ernstige klachten bestonden sinds 2006. Een deel van de beperkingen (slaapproblemen, prikkelbaarheid, overdreven schrikreacties en overmatige waakzaamheid) speelden nog ten tijde van het onderzoek in oktober 2010. HSK heeft geconcludeerd dat in 2010 bij eiseres nog immer sprake was van een PTSS. Deze diagnose is eveneens door de behandelend psycholoog Taytelbaum gesteld. Ook deze psycholoog heeft in zijn brief van 3 februari 2010 aangegeven dat de klachten bij eiseres in 2001 zijn begonnen en dat deze in 2006 zijn verergerd.
Op grond van de rapportage van HSK en de informatie van de behandelend psycholoog en in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat eiseres sinds haar indiensttreding in 2001 vier jaar probleemloos heeft gefunctioneerd, acht de rechtbank niet uitgesloten dat de gediagnosticeerde PTSS de gedragingen van eiseres in de in geding zijnde periode heeft veroorzaakt. Nu verweerder geen nader onderzoek dan wel nadere besluitvorming heeft laten plaatsvinden over de vraag of eiseres ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte, zoals bedoeld in artikel 98, eerste lid, sub f, van het ARAR moet worden geoordeeld dat verweerder tot het bestreden besluit is gekomen zonder de noodzakelijk daaraan voorafgaande procedures te hebben gevolgd.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het standpunt van verweerder, inhoudende dat de ongeschiktheid of onbekwaamheid van eiseres voor haar functie haar grond vindt in ziels- of lichaamsgebreken, zonder nader onderzoek en besluitvorming onhoudbaar is. De rechtbank zal het beroep om deze reden gegrond verklaren.
8. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 150,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874,00 en bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, mr. B.H. Franke,
en mr. N.O.P. Roché, leden, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.