ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1697 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie voor productiehuis en beoordeling van beleidsvrijheid van de subsidieverstrekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Stichting Feikes Huis en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de weigering van subsidie voor de periode na 2012. Eiseres, de stichting, had in 2009 een aanvraag ingediend voor een jaarlijkse subsidie van € 200.000,- voor de periode van 2009 tot en met 2012, welke aanvankelijk was goedgekeurd. Echter, in een brief van 15 december 2010 werd eiseres meegedeeld dat er voor de periode na 2012 geen subsidie meer zou worden verleend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidie was verleend voor voortdurende activiteiten, ondanks dat deze onder de noemer projectsubsidie viel. De rechtbank oordeelde dat de brief van 15 december 2010 een besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder een redelijke termijn in acht had genomen bij de weigering van de subsidie. De rechtbank benadrukte dat de subsidieverstrekker een grote mate van beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid begrensd wordt door de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd voor haar claim dat zij als BIS-instelling behandeld moest worden, en de rechtbank verwierp haar beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, zonder dat verweerder in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor subsidieverstrekkers om tijdig te communiceren over wijzigingen in subsidierelaties, vooral bij langdurige samenwerkingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1697 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de stichting Stichting Feikes Huis,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. P. Nicolaï,
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder,
gemachtigde: mr. F.W.L. Thomas.
Procesverloop
Bij brief van 15 december 2010 heeft verweerder eiseres bericht dat voor de periode na 2012 geen subsidie meer aan haar zal worden verleend.
Bij besluit van 28 februari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 15 december 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011.
Namens eiseres is verschenen W. Jacobs, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde, bijgestaan door
M.C.J. Kooij.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is een stichting die in 2009 een productiehuis voor poppen- en objecttheater heeft opgezet, Huis van Feike, welk productiehuis zij sindsdien exploiteert. De doelstellingen van het productiehuis zijn het begeleiden en ontwikkelen van nieuw talent en het leggen van verbindingen tussen poppen- en objecttheaterspelers en andere beroepsgroepen in het theater, het leggen van verbindingen tussen het genre poppentheater en andere theatergenres en het ontwikkelen van een curriculum op het gebied van poppen- en objecttheater.
1.2. Ten behoeve van de ontwikkeling van het productiehuis heeft eiseres bij brief van
27 januari 2009 verweerder verzocht haar jaarlijks een bedrag van € 200.000,- aan subsidie te verlenen voor de periode van 2009 – 2012.
1.3. Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder eiseres voor het jaar 2009 een subsidie van € 200.000,- verleend.
1.4. Bij brief van 28 september 2009 heeft eiseres verzocht om continuering van de subsidie voor de periode 2010 – 2012.
1.5. Bij besluit van 7 december 2009 heeft verweerder eiseres voor de periode 2010 -2012 jaarlijks € 200.000,- aan subsidie verleend. Verweerder stelt de einddatum van het project vast op 31 december 2012.
1.6. Bij brief van 15 december 2010 heeft verweerder eiseres bericht dat voor de periode na 2012 geen subsidie meer aan haar zal worden verleend.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld wat het karakter is van de verleende subsidie over de periode van 2010 – 2012. Verweerder heeft subsidie verleend onder de noemer projectsubsidie. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een verkapte instellingssubsidie.
2.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank is subsidie verleend voor voortdurende activiteiten. Immers, gelet op de doelstellingen van eiseres zoals genoemd in 1.1. kan niet worden gesproken van werkzaamheden met een incidenteel karakter. De gesubsidieerde activiteiten voldoen dan ook niet aan de definitie van een project die is neergelegd in artikel 1 onder d, van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen, te weten: “een activiteit op het terrein van cultuur met een incidenteel karakter”. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de subsidie aanvankelijk was bedoeld om het productiehuis te kunnen opstarten en de activiteiten op te zetten, maar dat de subsidie gaandeweg van karakter is gewijzigd omdat eiseres activiteiten is gaan verrichten die materieel in het verlengde liggen van het productiehuis.
2.2. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de brief van 15 december 2010 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is. Verweerder heeft in deze brief aangekondigd dat voor de periode na 2012 geen subsidie meer aan eiseres zal worden verleend. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) – onder meer de uitspraken van 24 april 2002 en 20 december 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AE1842 en LJ-nummer AZ4820 – kan een dergelijke aankondiging enkel als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden beschouwd wanneer zij is gedaan in het kader van artikel 4:51 van de Awb. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 2.1.1. heeft overwogen dat de aan eiseres verstrekte subsidie is bestemd voor voortdurende activiteiten en vaststaat dat zij voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie ontvangt, valt zij onder de reikwijdte van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb. Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot de conclusie dat de brief van 15 december 2010 als appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden beschouwd, zodat eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar.
2.3. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 2.2. heeft geconcludeerd dat artikel 4:51, eerste lid, van de Awb op de subsidierelatie tussen eiseres en verweerder van toepassing is, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij de weigering van de subsidie voor het tijdvak na 2012 een redelijke termijn in acht heeft genomen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling – onder meer de uitspraken van 7 februari 2007en
30 juni 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AZ7971 en LJ-nummer BM9682 – dient bij de toetsing aan artikel 4:51, eerste lid van de Awb, voorop gesteld te worden dat de subsidieverstrekker een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het verlenen, verminderen of beëindigen van een subsidie als de onderhavige. Die beleidsvrijheid vindt evenwel haar begrenzing in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een instelling, zeker wanneer het gaat om een langdurige subsidierelatie, tijdig van de vermindering van de subsidie op de hoogte moeten worden gesteld, opdat hiermee bij het uitvoeren van haar werkzaamheden en het aangaan van (financiële) verplichtingen rekening kan worden gehouden.
2.3.1. Nu verweerder eiseres ruim twee jaar van te voren heeft ingelicht dat de subsidierelatie zal worden beëindigd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een redelijke termijn in acht genomen. De rechtbank weegt daarbij mee dat de subsidierelatie tussen verweerder en eiseres in ieder geval niet meer dan vier jaar bestrijkt en dat eiseres – gezien haar bedrijfsvoering – weinig vaste arbeidskrachten in dienst heeft. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de gegeven termijn onvoldoende is om de lopende bedrijfsvoering af te bouwen.
2.4. Tot slot overweegt de rechtbank dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt. Eiseres heeft aangevoerd dat zij als instelling behorend tot de basisinfrastructuur (BIS-instelling) dient te worden beschouwd, omdat zij materieel als een BIS-instelling werd behandeld en BIS-instellingen wel een afbouwregeling krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze stelling onvoldoende onderbouwd. Daarbij is ter zitting door de gemachtigde van verweerder verklaard dat nog onduidelijk is of de instellingen die wel als BIS-instelling zijn aangemerkt wel een afbouwregeling zullen krijgen en zo ja, hoe deze er dan uit zal gaan zien. Het beleid ter zake moet nog worden ontwikkeld. Tegen deze achtergrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
2.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres of te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzitter,
mrs. H.G. Schoots en C.F. de Lemos Benvindo, leden, in aanwezigheid van
mr. K.D. Jibodh, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB