ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/125296-04 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in ontnemingsvordering wegens niet inwinbaarheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 13/125296-04. De officier van justitie had gevorderd om de veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering, omdat de ontneming niet inwinbaar zou zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van verschillende omstandigheden. De verdediging voegde hieraan toe dat het strafrechtelijk financieel onderzoek op 10 april 2007 was voltooid, maar dat de ontnemingsvordering pas op 16 april 2007 was ingediend, wat volgens hen onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in Nederland is ingeschreven en momenteel in Rusland verblijft. Dit, in combinatie met de slechte ervaringen van het Openbaar Ministerie met de Russische autoriteiten, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de ontnemingsvordering niet inwinbaar zou zijn. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering, met de overweging dat er geen nieuwe ontnemingsvordering zal worden ingediend.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. F.P. Geelhoed als voorzitter fungeerde. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier mr. I. Verkaik was aanwezig. De rechtbank heeft in haar vonnis de relevante juridische bepalingen en de omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken, wat heeft geleid tot de uiteindelijke beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/125296-04 (ontneming)
Datum uitspraak: 21 april 2011
Tegenspraak, met machtiging
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/125296-04, tegen:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [1971],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats] (Rusland).
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2011.
2. De vordering
De vordering van de officier van justitie van 16 april 2007 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 62.368,59.
3. Voorvragen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 april 2011 gevorderd haar niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de ontneming, in het geval de vordering wordt toegewezen, niet inwinbaar zal zijn. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De ontnemingsvordering wordt door de verdediging betwist, hetgeen betekent dat er nog veel werk zal zitten in het afronden van de procedure. Veroordeelde staat niet ingeschreven in Nederland, maar verblijft volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in Rusland en het is niet de verwachting dat veroordeelde naar Nederland zal komen. Het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris hebben slechte ervaringen in de samenwerking met de Russische autoriteiten in de hoofdzaak. Ten slotte is geen sprake van beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en is er niets om te verhalen.
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en voegt als extra argument voor de niet-ontvankelijk van de officier van justitie toe dat het strafrechtelijk financieel onderzoek op 10 april 2007 is voltooid en er ten onrechte niet op die dag maar pas op 16 april 2007 een ontnemingsvordering is ingediend door de officier van justitie.
De rechtbank verstaat de officier van justitie als volgt, namelijk dat de vordering tot ontneming niet gedaan had mogen worden gelet op de omstandigheden in de zaak die maken dat de vordering niet inwinbaar zal zijn, terwijl ook geen nieuwe ontnemingsvordering zal worden ingediend.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de ontnemingsvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.P. Geelhoed, voorzitter,
mrs. D. Radder en H.J. Bunjes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2011.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen