Beschikking op het op 11 oktober 2010 ter zitting gedane en onder rekestnummer HA RK 10.948 ingeschreven ver¬zoeken tot wra¬king van:
[verzoeker],
verzoeker tot wraking,
wonende te [woonplaats],
raadsman: mr. M.L. van Gaalen,
advocaat gevestigd te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [rechter 1] (voorzitter), [rechter 2] en [rechter 3], leden van de meervoudige kamer, hierna: de voorzitter en gezamenlijk de rechters.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- een proces-verbaal terechtzitting van 31 mei 2010;
- de pleitaantekeningen van de raadsman ten behoeve van die zitting;
- een verkort vonnis van 14 juni 2010 gewezen door de rechters in een strafzaak van een medeverdachte van verzoeker;
- een interlocutoir vonnis van 14 juni 2010 gewezen tegen verzoeker waarbij het onderzoek ter terechtzitting is heropend en geschorst teneinde de rechter-commissaris nader onderzoek te laten doen met aan dit vonnis gehecht een vordering wijziging tenlastelegging;
- een proces-verbaal terechtzitting van 11 oktober 2010 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- de pleitaantekeningen van verzoeker;
- het op schrift gestelde standpunt van de officier van justitie.
De rechters hebben bij monde van de voorzitter van de meervoudige kamer meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 december 2010, waar de rechtbank de voorzitter van de meervoudige kamer, de raadsman van verzoeker en de officier van justitie heeft gehoord.
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is verdachte in een bij deze rechtbank onder parketnummer 13/52087-08 aanhangige strafzaak.
b) De rechters hebben een medeverdachte van verzoeker bij vonnis van 14 juni 2010 onder meer veroordeeld wegens diefstal met geweld. Aan verzoeker is onder meer medeplichtigheid ten laste gelegd aan ditzelfde strafbare feit.
c) In dit vonnis staat bij de bespreking van de bewijsmiddelen onder meer vermeld: “Uit de diverse tapgesprekken op 11 oktober 2007 (grotendeels in het Arabisch gevoerd) komt het volgende naar voren.
- Gesprek 2553 van lijn A01(A01= op telnr [medeverdachte]) om 21-43 uur p- 14-091:
[medeverdachte] wordt gebeld door [verzoeker]: [medeverdachte]: [verzoeker] ga naar die Chinese vrouw en kijk of ze nog open is. [verzoeker]: welke Chinese vrouw? [medeverdachte]: waar ze sms-en---waar jij gisteren bij me was gekomen…bij die brug. NN roept op de achtergrond: bij die leeuwen. [medeverdachte]: zeg gewoon bij die Chinese vrouw, [naam] weet het wel. [verzoeker]: die standbeeld van die gouden leeuwen. [medeverdachte]: ja, waar ik werd geholpen, ga kijken of ze nog in de winkel werkt en bel ons terug.
- gesprek 2555 lijn A01 om 21.57 uur p. 14-094 [medeverdachte] wordt teruggebeld door [verzoeker]. [verzoeker]: hij is nog open. [medeverdachte]: is goed.”
d) In voormeld vonnis is bij de overwegingen die gewijd zijn aan de motivering van de strafmaat onder meer vermeld: “Tenslotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop dat heeft plaatsgevonden tussen het afronden van het deskundigenonderzoek en de behandeling ter terechtzitting en met het feit dat verdachte – anders dan zijn medeverdachte [verzoeker] – heeft meegewerkt aan het onderzoek door de deskundige Broeders.”en: “Verdachte heeft een mededader instructies gegeven om na te gaan of het slachtoffer al het restaurant had verlaten.”
2. Het verzoek en de gronden daarvan.
Het verzoek tot wraking zoals ter zitting nog nader is toegelicht is gebaseerd op de navolgende twee gronden – in samenhang bezien – waaruit volgens verzoeker blijkt dat de rechters objectief de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt.
2.1 De rechters hebben in het vonnis tegen de medeverdachte van verzoeker bij de straftoemeting verwezen naar de proceshouding van verzoeker. Zij hebben overwogen dat deze medeverdachte wèl heeft meegewerkt aan het onderzoek van de deskundige. Dit betekent dat de proceshouding van verzoeker bij een bewezenverklaring niet tot strafmatiging zal leiden. Daarmee hebben de rechters al een voorschot genomen op de straftoemeting van verzoeker.
2.2 De rechters hebben voorts overwogen dat de medeverdachte een leidende rol heeft vervuld bij de diefstal met geweld en dat uit de tapgesprekken blijkt dat deze medeverdachte heldere instructies heeft gegeven aan een mededader met betrekking tot deze overval om na te gaan of het slachtoffer het restaurant al had verlaten. In het dossier bevindt zich echter slechts één tapgesprek waarop de rechters kunnen doelen (gesprek 2553 van lijn A01) waarin de medeverdachte instructies geeft aan een man die [verzoeker] wordt genoemd. Verder betreffen het enkel tapgesprekken tussen de medeverdachte en een onbekend gebleven persoon. De raadsman
heeft op 31 mei 2010 betoogd dat er onvoldoende bewijs is om aan te nemen dat verzoeker de man is die [verzoeker] is genoemd. Dat is ook de reden geweest voor de rechters om het onderzoek tegen verzoeker te heropenen en nader onderzoek te laten verrichten. Als het zo mocht zijn dat verzoeker wel aan dit telefoongesprek heeft deelgenomen zo heeft de raadsman subsidiair op 31 mei 2010 reeds aangevoerd, dan staat nog niet vast dat verzoeker de bij dit gesprek gevraagde informatie heeft gegeven met het oog op een te plegen overval. Doordat de rechters de inhoud van dat tapgesprek op deze wijze uitleggen geven zij ten onrechte een voor verzoeker belastende draai aan dat gesprek en heeft het voeren van het verweer dat dit gesprek niet kan worden bezien in het licht van de tenlastelegging geen zin meer. De rechters zullen zich aan deze voor verzoeker belastende interpretatie gebonden achten. Zij hebben in het vonnis verzoeker reeds bestempeld als mededader.
3. De reactie van de rechters
De rechters achten het verzoek ongegrond. Zij hebben slechts een tussenvonnis gewezen waarin zij juist zo weinig mogelijk inhoudelijk hebben overwogen. Bovendien hebben zij het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van verzoeker heropend. In het vonnis tegen de medeverdachte is alleen bij de straftoemeting gesproken over een medeverdachte en het staat nog helemaal niet vast wie dat is.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1 Volgens de officier van justitie is verzoeker niet-ontvankelijk, omdat het wrakingsverzoek niet onverwijld is ingediend na het wijzen van het vonnis op 14 juni 2010. Het lag voor de hand dat de meervoudige kamer in dezelfde samenstelling de zaak van verzoeker zou behandelen.
4.2 Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ongegrond is. De rechters hebben in hun vonnis geen oordeel gegeven over eventuele betrokkenheid van verzoeker.
5. De ontvankelijkheid van het verzoek
Op grond van de wet dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding hebben gegeven aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de gemachtigde eerder dan kort voor de zitting van 11 oktober 2010 kennis heeft genomen van het volledige vonnis. Onder deze omstandigheden is het verzoek tijdig gedaan.
6. De beoordeling van het verzoek
6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2 Daarbij moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een
zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het standpunt van een verzoeker daarover is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3 Onderzocht moet worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren – objectief – gerechtvaardigd is.
6.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de rechters in het bewuste vonnis een zodanig specifiek en op de schuldvraag van verzoeker betrekking hebbend oordeel hebben gegeven dat daaruit een objectief gerechtvaardigd vermoeden valt af te leiden dat de rechters bij de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker vooringenomen zijn. In het bijzonder is in de gewraakte overwegingen geen objectieve rechtvaardiging te vinden voor de
vrees dat de rechters bij de beoordeling van hetgeen verzoeker wordt ten laste gelegd niet uitsluitend zullen oordelen op de grondslag van de tenlastelegging en hetgeen in zijn zaak (nog)
naar voren wordt gebracht, maar zich zullen laten leiden door hetgeen zij reeds hebben beslist in de zaak van de medeverdachte.
6.5 Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 Sv. vermelde vragen, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande, en daarbij hetgeen hij (mede) heeft beslist in een andere zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten. Verzoeker zal nog de gelegenheid hebben de tegen hem ingebrachte verwijten te bespreken en aan te vechten en dus ook de gelegenheid hebben het genoemde tapgesprek ter discussie te stellen.
6.6 Weliswaar zijn bijzondere omstandigheden denkbaar die maken dat een beslissing in een andere zaak gegronde vrees voor vooringenomenheid oplevert, maar een zodanige bijzondere omstandigheid is niet gebleken. De rechtbank deelt dus niet de overtuiging van verzoeker dat de rechters reeds hebben overwogen dat verzoeker strafbaar heeft gehandeld. Dat volgt niet uit de opname bij de bewijsoverwegingen van het bewuste tapgesprek en de overweging dat de “[verzoeker]” waarmee de medeverdachte heeft gesproken een mededader is. Hierbij is van belang dat de rechters hebben bepaald dat nog nader onderzoek wordt ingesteld naar de vraag of de in de weergave van de tapgesprekken vermelde “[verzoeker]” dezelfde is als verzoeker (door onderzoek naar het gebruik van een bepaald telefoonnummer), zo hebben de rechters bepaald. De overweging dat een medeverdachte wel en verzoeker niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van de deskundige, zegt iets over de medeverdachte maar is ten aanzien van verzoeker slechts een feitelijke constatering.
7. De slotsom is dat het verzoek wordt afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de strafzaak van verzoeker met parketnummer [parketnr] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, M.V. Ulrici en C.W.M. Giesen, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 6 januari 2011, in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.