ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-3397 KINDER
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum kinderopvangtoeslag en recht op toeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2011 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag voor eiseres. Eiseres had in haar aanvraag van 27 mei 2008 als ingangsdatum 1 maart 2008 opgegeven, maar verweerder, de Belastingdienst Toeslagen, had de toeslag toegekend met ingang van 1 mei 2008. Dit besluit was gebaseerd op het ontbreken van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de gastouder, die pas op 27 mei 2008 was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag moet worden vastgesteld op de datum van de aanvraag, omdat eiseres niet kon worden verweten dat de gastouder niet over de juiste papieren beschikte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de toeslag per 1 mei 2008 werd toegekend. Eiseres had geen recht op kinderopvangtoeslag voor opvang via het gastouderbureau na 11 december 2008, omdat het bureau niet meer geregistreerd was. De rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend, omdat eiseres geen professionele rechtsbijstand had ingeroepen, maar dat de Belastingdienst het griffierecht van € 41 moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3397 KINDER
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.A.L. Vooijs,
en
Belastingdienst Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde E.J.E. Groothuis.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 gewijzigd naar nihil.
Bij besluit van 7 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door J.G.C. van de Werken.
Bij beslissing van 4 februari 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2011. Eiseres en haar gemachtigde zijn – met kennisgeving - niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. In het bestreden besluit heeft verweerder kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 toegekend met ingang van 1 mei 2008. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres weliswaar bij haar aanvraag van 27 mei 2008 als ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag 1 maart 2008 heeft opgegeven, maar dat zonder een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) de kinderopvang niet mag beginnen en zonder deze verklaring kan daarom ook niet worden gesproken van opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. De VOG van de gastouder van eiseres dateert van 27 mei 2008. Als tegemoetkoming is door verweerder besloten dat de toeslag mag ingaan vanaf de eerste dag van de maand dat de VOG is afgegeven. Daarom heeft verweerder de ingangsdatum van de toeslag aangepast naar 1 mei 2008.
Het gastouderbureau van eiseres, [gastouderbureau] te Gorinchem, is sinds 11 december 2008 niet meer opgenomen in het register van Gorinchem. Dit betekent dat eiseres vanaf deze datum geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag voor opvang via gastouderbureau [gastouderbureau] te Gorinchem. Bij besluit van 19 juni 2010 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 herzien tot € 6679.
2. Wettelijk kader
2.1. Dit geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die luidde ten tijde in geding.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2.4. Op grond van artikel 56, derde lid, van de Wko, in samenhang gelezen met artikel 50, tweede lid, van de Wko dienen – voor zover thans van belang – gastouders in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Deze verklaring wordt ingevolge artikel 50, derde lid, van de Wko aan de houder van het gastouderbureau overgelegd.
2.5. In artikel 52, eerste lid, van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.
2.6. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Het vierde lid bepaalt dat indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming bepaalt.
3. Beoordeling
3.1. In geschil is de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag 2008.
3.2. In beroep stelt eiseres dat de toeslag per 1 maart 2008 dient in te gaan in plaats van per 1 mei 2008. Het is niet de taak van eiseres om te controleren of de gastouder in het bezit is van de juiste papieren, maar van het gastouderbureau.
3.3. Ter zitting heeft verweerder, in afwijking van het bestreden besluit, verklaard dat het ontbreken van een VOG, gelet op onder meer de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BO5118), niet langer wordt tegengeworpen. De rechtbank is van oordeel dat de VOG alsdan ook niet langer kan worden gebruikt om de ingangsdatum van de kinderopvang vast te stellen, maar dat deze uit andere stukken, waaronder de gastouderovereenkomst en de betalingsbewijzen dient te worden afgeleid.
3.4. Aangezien het ontbreken van een VOG in het bestreden besluit de enige grond was waarop het voorschot voor 2008 was verlaagd, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd. De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3.5. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het niet langer tegenwerpen van het ontbreken van een VOG niet betekent dat de kinderopvangtoeslag niet kan worden toegekend, aangezien in dit geval de schriftelijke overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau niet is gedagtekend. Alsdan is de datum van de aanvraag van de kinderopvangtoeslag, in dit geval 27 mei 2008, leidend.
3.6. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst gastouderopvang als periode vermeldt dat de opvang per 1 maart 2008 ingaat. Omdat die overeenkomst niet is gedateerd, is de rechtbank van oordeel dat aanvullend bewijs nodig is om de ingangsdatum vast te stellen. Bij brief van 27 maart 2009 heeft verweerder eiseres verzocht kopieën van bankafschriften te sturen waaruit blijkt dat eiseres geld heeft opgenomen om de gastouder te betalen, dan wel ander bewijs te sturen waaruit blijkt dat eiseres over contanten beschikte om de gastouder te betalen. In bezwaar heeft eiseres aangegeven dat de betalingen zijn gedaan door [familielid van eiseres] en dat de betalingsbewijzen al zijn opgestuurd. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres hier op de kwitanties doelt. Nu deze op zichzelf niet toereikend zijn als bewijs van contante betaling ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat van de datum van de aanvraag moet worden uitgegaan als aanvangsdatum voor de kinderopvang. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voordien als kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3.7. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij wijze van tegemoetkoming alsnog een voorschot toegekend per eerste dag van de betrokken maand waarin de VOG was gedagtekend. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval ook van deze datum uit te gaan.
3.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 terecht, zij het op andere gronden, per 1 mei 2008 heeft toegekend, zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand worden gelaten.
3.9. Voor een proceskostenvergoeding is geen grond nu eiseres geen professionele rechtsbijstand heeft ingeroepen. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. A.D. Reiling en J.A.A.G. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB