1.1. [eiser], geboren op 25 juni 1976, is op 1 januari 2007 in dienst getreden van [gedaagde] als tekstschrijver/copywriter. Het salaris bedroeg € 2.805,00 bruto per maand exclusief emolumenten.
1.2. [eiser] had voordien al als freelancer enige werkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
1.3. Partijen hebben medio 2008 onderhandeld over beëindiging van het dienstverband van [eiser]. Zij zijn niet tot overeenstemming gekomen en [eiser] is in dienst gebleven.
1.4. [gedaagde] heeft op 14 april 2009 op bedrijfseconomische gronden een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend voor [eiser]. Een tijdelijk contract met één andere werknemer, [medewerker 1], liep af op 13 mei 2009. Tijdens de UWV-procedure heeft [gedaagde] de tijdelijke arbeidsovereenkomst met een andere werknemer, [medewerker 2], niet verlengd.
1.5. De ontslagvergunning is bij beslissing van 24 juni 2009 geweigerd, waartoe is overwogen dat door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [medewerker 2], een ontslag van [eiser] niet noodzakelijk was.
1.6. Tussen [eiser] en directeur [naam directeur] van [gedaagde] heeft een conflict plaatsgevonden op 29 juni 2009, waarbij [eiser] de toegang tot het pand van [gedaagde] is ontzegd. Na interventie van de politie is [eiser] weer toegelaten.
1.7. Bij brief van 30 juni 2009 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat uit de gedragingen van de werkgever wordt opgemaakt dat zij geen prijs meer stelt op de aanwezigheid van [eiser] en dat hij dan ook niet meer zal komen werken maar wel aanspraak heeft op loon. Voorts wordt gevraagd welke stappen de werkgever denkt te ondernemen nu zij op geen enkele wijze het dienstverband wenst voort te zetten.
1.8. [gedaagde] heeft bij email van 30 juni 2009 aan de gemachtigde terug geschreven – onder meer - dat [eiser] de escalatie zelf heeft uitgelokt, dat zijn afwezigheid ongeoorloofd is en dat een nieuwe ontslagvergunning is aangevraagd.
1.9. [gedaagde] heeft op 1 juli 2009 een tweede ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op bedrijfseconomische gronden. [gedaagde] had toen, naast haar twee directeuren, nog twee medewerkers in dienst, namelijk [eiser] en [medewerker 3], de laatste als vormgever/dtp-er.
1.10. [eiser] is vanaf 30 juni 2009 tot en met 17 juli 2009 niet op het werk aanwezig geweest. Zijn gemachtigde heeft aan [gedaagde] meegedeeld dat de vrije periode moet worden beschouwd als afkoelingsperiode conform de STECR-werkwijze van arboartsen en dat [gedaagde] het salaris dient door te betalen.
1.11. [eiser] heeft zich op 29 juli 2009 wegens spanningsklachten ziek gemeld.
1.12. Op 18 augustus 2009 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. Daartoe is onder meer overwogen:
“Het besluit van werkgever om in verband met thans voorliggende bedrijfseconomische omstandigheden op de personeelskosten te besparen, is mijns inziens niet op onredelijke gronden tot stand gekomen. Daarbij neem ik in aanmerking dat werkgever, ondanks een summiere onderbouwing met financiële stukken, aannemelijk heeft weten te maken dat de omzet essentieel is gedaald ten opzichte van de vergelijkbare periode in het jaar 2008. Ook het feit dat grote opdrachtgevers van werkgever zich hebben terug getrokken of hebben aangekondigd dat binnenkort te zullen doen, rechtvaardigt naar mijn oordeel dat werkgever verder op de personeelskosten wenst te bezuinigen om de verliezen te beperken. Bovendien erkent werknemer, wat daar verder ook de oorzaak van moge zijn, dat hij in de afgelopen maanden nauwelijks declarabel werk heeft verricht. De keuze van werkgever om de functie van Tekstschrijver van betrokkene te laten vervallen, acht ik evenmin onredelijk. Van mogelijke strijd met het afspiegelingsbeginsel is mij daarbij niet gebleken terwijl werkgever de beleidsvrijheid toekomt om zich te richten op het verwerven van vormgevingsopdrachten. (…) Herplaatsing van werknemer binnen de onderneming staat in dit geval op gespannen voet met de noodzaak om arbeidsplaatsen te laten vervallen. Herplaatsing binnen de onderneming kan in dit geval niet van werkgever gevergd worden. Gelet op het karakter van mijn toets kunnen inspanningen van werkgever om door middel van herplaatsing buiten de onderneming ontslag van werknemer te voorkomen slechts marginaal getoetst worden. Inspanningen met dit doel hoeven ook niet daadwerkelijk tot resultaat te leiden. (…)”
1.13. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 oktober 2009 beëindigd.
1.14. Bij brief van 10 november 2009 heeft [eiser] doen meedelen nog aanspraak te hebben op 4 vakantiedagen en daarvan uitbetaling verlangd. [gedaagde] heeft het standpunt ingenomen dat alle vakantiedagen zijn opgenomen door [eiser].