a. [eiser] is op 26 april 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde], in de functie van assistent bedrijfsleider tegen een salaris van € 2.100,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten, op basis van een 40-urige werkweek.
b. [eiser] heeft zich op 23 februari 2009 ziek gemeld. Op 6 april 2009 is hij gaan hervatten voor 3 uur per dag. Het aantal door [eiser] gewerkte uren is vervolgens uitgebreid. In week 27 werkte hij 26 uur, in week 28 had hij vakantie, in week 29 werkte hij 26,25 uur, in week 30 28,25 uur, in week 31 35,75 uur, in week 32 31,25 uur, in week 33 31 uur, in week 34 26,75 uur, in week 35 24 uur, in week 36 had hij vakantie en in week 37 was hij weer volledig arbeidsongeschikt. Over de maanden mei tot en met augustus 2009 heeft [gedaagde] [eiser] zijn volledige salaris betaald.
c. Op 23 juli 2009 heeft [gedaagde] aan het UWV voor [eiser] en enkele van zijn collega’s een ontslagvergunning aangevraagd op grond van bedrijfseconomische redenen.
d. [eiser] heeft, bijgestaan door een gemachtigde van de FNV, in zijn hiertegen gerichte verweer er geen melding van gemaakt arbeidsongeschikt te zijn.
e. Op 25 augustus 2009 heeft het UWV aan [gedaagde] toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [eiser] te mogen opzeggen. Met gebruikmaking van deze toestemming heeft [gedaagde] op 26 augustus 2009 de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 1 oktober 2009 opgezegd.
f. Op 27 november 2009 heeft een jurist van FNV Bondgenoten aan [gedaagde] per telefax en per brief onder andere en voor zover relevant het volgende geschreven: “Tot mij wendde zich de heer [eiser], wonende te (2036NN) Haarlem aan het adres Zevenwoudenplantsoen 70, die bij u in dienst is, in verband met het volgende. Op 26 augustus jl. heeft u de arbeidsovereenkomst met de heer [eiser] opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn, nadat de Raad van Bestuur van UWV WERKbedrijf toestemming had verleend om de arbeidsverhouding op te zeggen. Hierbij doe ik namens de heer [eiser] een beroep op de vernietigbaarheid van deze beëindiging. Het gegeven ontslag is derhalve nietig, hetgeen inhoudt dat er geen rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband heeft plaatsgevonden. Het dienstverband duurt derhalve onverminderd voort en de daaruit voortvloeiende verplichtingen evenzeer. De reden is dat de heer [eiser] arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 7:670 BW geldt een opzegverbod tijdens de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid. Deze periode is nog niet voorbij.”
g. Op 10 december 2009 heeft [eiser] aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd aangaande zijn arbeids(on)geschiktheid op 9 april 2009. Het UWV heeft op 1 februari 2010 dit deskundigenoordeel gegeven en schrijft onder andere: “U vindt dat u uw eigen werk op 9 april 2009 niet kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 9 april 2009 inderdaad niet kon doen.” In de bij dit deskundigenoordeel gevoegde Verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 21 januari 2010 staat onder andere: “Werknemer is nooit bij een bedrijfsarts geweest; de werkgever is niet bij een arbodienst aangesloten. De stukken van het UWV in verband met de ontslagaanvraag heeft werknemer in handen gegeven van FNV-advocaat. Die heeft in het verweer nagelaten aan te geven dat cliënt ziek was. Werkgever heeft in een brief aangegeven dat cliënt met ingang van 20 april 2009 weer volledig hersteld was voor het eigen werk. Cliënt claimt toen nog arbeidsongeschikt te zijn geweest in verband met arm- en hoofdpijnklachten. Cliënt werkte toen naar eigen zeggen in feite minder uren. Vanaf 1 mei 2009 betaalt werkgever wel het volledige salaris (100%).”
h. [eiser] heeft per 1 oktober 2009 van UWV een Ziektewet-uitkering ontvangen. Hierbij is als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 23 februari 2009 aangehouden.