ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706675-2011, 11/4885
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse opgeëiste persoon in verband met meerdere strafzaken en de toepassing van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon was geboren in Polen en was op dat moment gedetineerd in Amsterdam. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E.J. Huisman, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in het verleden verschillende vrijheidsstraffen had opgelegd gekregen in Polen, maar dat de overlevering voor bepaalde feiten moest worden geweigerd. Dit betrof onder andere een vonnis dat buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon was gewezen, wat volgens de rechtbank als een verstekvonnis werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die was opgelegd in de strafzaak met kenmerk VI K 472/06 moest worden geweigerd, omdat niet aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan. Voor andere feiten, zoals die in de strafzaken met de kenmerken VI K 276/07 en II K 774/07, werd de overlevering wel toegestaan, met uitzondering van het bezit van een kleine hoeveelheid marihuana. De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor de overige feiten moest worden toegestaan, en dat de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat verantwoordelijk waren voor de verdere tenuitvoerlegging van de straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706675-2011
RK nummer: 11/4885
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 maart 2009 door de District Court Judge President of II Penal Division of the District Court in Gorzów Wielkopolski, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [1975],
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Over-Amstel’ te Amsterdam,
Huis van Bewaring ‘’t Schouw’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E.J. Huisman, advocaat te
‘s-Gravenhage, gehoord. De rechtbank heeft op die zitting de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan was gelegen in het feit de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in zou slagen binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Het onderzoek is op die zitting voorts geschorst tot 12 oktober 2011 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om – in het kader van artikel 12 OLW – een aantal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Bij brief van 28 september 2011 is een aantal van deze vragen gesteld, waarbij opgemerkt wordt dat de vragen zijn geformuleerd zonder dat reeds beschikt kon worden over het proces-verbaal van de zitting van 20 september 2011.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 5 oktober 2011 de vragen beantwoord.
Op 12 oktober 2011 is de behandeling van de vordering voortgezet, waarbij opnieuw de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zijn gehoord.
Beide keren is de opgeëiste persoon bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen drie vonnissen ten grondslag, alle gewezen door de District Court in Slubice, te weten:
I. gedateerd 28 december 2006, kenmerk VI K 472/06, waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden is opgelegd;
II. gedateerd 5 november 2007, kenmerk VI K 276/07, waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren is opgelegd;
III. gedateerd 9 juni 2008, kenmerk II K 774/07, waarbij een vrijheidsstraf (een ‘concurrent sentence’) is opgelegd voor de duur van twee jaren en zes maanden.
De opgelegde straffen dienen nog geheel te worden uitgezeten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van de genoemde vrijheidsstraffen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
2.1 De weigeringsgrond van artikel 12 OLW
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van het onder I bedoelde vonnis (VI K 472/06) geweigerd moet worden. Het betreft hier een vonnis dat buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon is gewezen, nadat deze met de officier van justitie in Polen een overeenkomst had gesloten met betrekking tot de te verwachten bewezenverklaring en de strafoplegging. Het is vaste rechtspraak van deze rechtbank en kamer dat een dergelijk vonnis wordt aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW. Dat de Poolse rechter bij zijn uitspraak de met de officier van justitie gemaakte afspraak heeft gevolgd, doet daar niet aan af. In een dergelijke situatie biedt de Poolse wetgeving niet de mogelijkheid een garantie te verstrekken als bedoeld in artikel 12 OLW.
Met betrekking tot dit vonnis wordt de overlevering geweigerd.
2.2 De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij bij de zittingen in de andere strafzaken aanwezig is geweest. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de informatie die de uitvaardigende autoriteit in het EAB en met name in de aanvullende informatie d.d. 5 oktober 2011 heeft verstrekt, te weten dat de opgeëiste persoon bij de behandeling van de strafzaken in Polen aanwezig was.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid van de in de strafzaak met kenmerk VI K 276/07 onder II, III en IV en in de strafzaak met kenmerk II K 774/07 met V en VI, VII en VIII aangeduide feiten
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bedoelde feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Met uitzondering van feit VI (II K 774/07), voor zover dit feit betrekking heeft op het bezit van 0,5 gram marihuana, stelt de rechtbank vast dat de feiten, waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht respectievelijk de volgende strafbare feiten op:
VI K 276/07:
II, III en IV telkens: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking
II K 774/07:
V: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
VI: opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verboden en opzetheling
VII: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
VIII: diefstal.
Met betrekking tot het feit VI (II K 774/07) overweegt de rechtbank nog als volgt.
Deze veroordeling ziet ten dele op het in de plaats Slubice in bezit hebben van een hoeveelheid van 0,5 gram marihuana in de periode van november 2006 tot mei 2007. De overlevering voor dit feit moet worden geweigerd aangezien niet is voldaan aan alle in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen, gelet op het bepaalde in artikel 11, zesde lid Opiumwet. Dit feit betreft enkel het bezit van een hoeveelheid marihuana van minder dan 30 gram, hetgeen in Nederland weliswaar strafbaar is maar waarop een strafbedreiging van ten hoogste één maand hechtenis staat (artikel 11, eerste lid Opiumwet).
Voor het gedeelte dat ziet op de verwerving van een hoeveelheid van 0,5 gram marihuana in de periode november 2006 tot februari 2007 in ruil voor een gestolen telefoon is - hoewel het hier ook gaat om een hoeveelheid marihuana van minder dan 30 gram - naar het oordeel van de rechtbank het strafmaximum in Nederland hoger, omdat dit feitencomplex ook kan worden gekwalificeerd als opzetheling.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van feit I (vonnis met kenmerk 472/06) en VI (II K 774/07), voor zover betrekking hebbende op het bezit van 0,5 gram marihuana, is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering daarvoor te worden geweigerd.
Ten aanzien van de overige feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is voldaan aan de eisen die de OLW daaraan stelt en dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 310, 311, 416 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Court Judge President of II Penal Division of the District Court in Gorzów Wielkopolski, Polen,
- ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd in de strafzaak met kenmerk VI K 276/07 (de feiten genummerd II, III en IV) en
- ten behoeve van het deel van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd in de strafzaak met kenmerk II K 774/07, voor zover dit betrekking heeft op de feiten genummerd V, VI (met uitzondering van het bezit van 0,5 gram marihuana), VII en VIII.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon]
- voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd in de strafzaak met kenmerk VI K 472/06 en
- voor de tenuitvoerlegging van het deel van de vrijheidsstraf dat is opgelegd in de strafzaak met kenmerk II K 774/07, feit VI, voor zover het betreft het bezit van 0,5 gram marihuana.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. M.J. Diemer en L. Biller, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]