ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706755-2011, 11/5605
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko en thans gedetineerd in Nederland, had zich aanvankelijk verzet tegen zijn overlevering, maar verklaarde ter zitting dat hij zich daar niet langer tegen verzet. Zijn raadsman voerde echter aan dat de opgeëiste persoon niet was gewezen op zijn recht op consultatie en dat het nemo teneturbeginsel was geschonden. De rechtbank oordeelde dat het aan de Belgische rechter is om te bepalen of er sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en wat de gevolgen daarvan zijn. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank benadrukte dat België als lidstaat van het EVRM de verdragsverplichtingen zal nakomen en dat er geen reden was om aan de rechtsgang in België te twijfelen. De beslissing om de overlevering toe te staan, werd genomen in het kader van de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706755-2011
RK nummer: 11/5605
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 augustus 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 juni 2011 door de Onderzoeksrechter verbonden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Marokko, op [1977],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Over-Amstel’ te Amsterdam,
Huis van Bewaring ‘De Weg’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A. Remmen, advocaat te Boxmeer, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal (Berbertaal).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsmandaat bij verstek d.d. 22 juni 2011 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu het naar het recht van België benoemde strafbare feit tevens vermeld staat op de in bijlage 1 bij de OLW behorende lijst. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW
Standpunt verdediging
Hoewel de opgeëiste persoon ter zitting heeft verklaard zich niet langer tegen de verzochte overlevering te verzetten, heeft de raadsman een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW en daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon er bij zijn eerste verhoor op
23 augustus 2011 niet op is gewezen dat hem een consultatierecht toekwam. Dat de opgeëiste persoon een voor de verbalisanten onverstaanbare taal sprak is geen verklaring voor deze omissie; er werd immers gebruik gemaakt van de tolkentelefoon.
Bij zijn tweede verhoor op 23 augustus 2011 is de opgeëiste persoon er niet op gewezen dat hij niet verplicht is op vragen te antwoorden. Bij dit verhoor is een foto getoond aan de opgeëiste persoon, die zich op dat moment nog bediende van een andere – valse – naam. De man op de foto was, zo verklaart de hulpofficier van justitie, gekoppeld aan de personalia vermeld in de NSIS-signalering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de persoon op de foto was. Door dit te verklaren heeft de opgeëiste persoon zichzelf belast, zonder dat hem voorafgaand aan het verhoor de cautie was gegeven. De raadsman concludeert dat het nemo-tenetur-beginsel hierdoor is geschonden.
De rechter in België die de strafzaak zal beoordelen zal op grond van deze beide schendingen concluderen dat geen sprake kan zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, aldus de raadsman. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is hiermee gegeven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de stellingname van de raadsman bestreden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer.
Het is aan de Belgische rechter die moet oordelen over de tegen de opgeëiste persoon gerezen verdenking, om te beoordelen of hetgeen de raadsman heeft aangevoerd een schending van artikel 6 EVRM oplevert en wat daarvan de eventuele gevolgen zijn. Niet is gesteld dat dit verweer in de procedure in België niet aan de orde kan komen. België is lid van het EVRM en gelet op het tussen de lidstaten geldend vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat België de uit het EVRM voortvloeiende verdragsverplichtingen zal nakomen.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter verbonden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. L. Biller, voorzit¬ter,
mrs. M.J. Diemer en C.W. Bianchi, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]