ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706349-2011, 11/5559
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de toepassing van artikel 12 OLW in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat na 1 augustus 2011 in Nederland is ontvangen. De rechtbank onderzoekt of haar eerder ingenomen standpunt over de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden aangepast. Dit betreft een situatie waarin een deal is gesloten tussen de Poolse officier van justitie en de verdachte, waarna de Poolse rechter een vonnis heeft gewezen zonder dat de verdachte aanwezig was. De rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie en heropent het onderzoek.

De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie en betreft vijf vonnissen van de District Court te Zywiec, Polen. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot verschillende gevangenisstraffen, waarvan de straffen nog niet zijn uitgezeten. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het gaat om kleine hoeveelheden marihuana en de dubbele strafbaarheid ontbreekt. De officier van justitie heeft dit standpunt bestreden en aangevoerd dat de feiten onder het begrip 'lijstfeit' vallen.

De rechtbank oordeelt dat het onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van bepaalde feiten niet nodig is, omdat deze feiten ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn. De rechtbank vraagt zich af of er sprake is van een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW, gezien de wijziging van de wetgeving na 1 augustus 2011. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de Poolse autoriteiten over de procedure en de rechten van de verdachte in deze context. Het onderzoek wordt heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van antwoorden op deze vragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706349-2011
RK nummer: 11/5559
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
INTERLOCUTOIRE UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 augustus 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (hierna te noemen: EAB)
d.d. 21 maart 2011, uitgevaardigd door de Regional Court Judge, verbonden aan de Regional Court in Bielsko-Biala, 3rd Criminal Division, Polen.
Het bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [1986],
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen vijf vonnissen ten grondslag, alle gewezen door de District Court te Zywiec, Polen:
1. een vonnis gedateerd 23 november 2004, onherroepelijk sinds 30 november 2004, referentienummer: II K 353/04
2. een vonnis gedateerd 8 juli 2005, onherroepelijk sinds 15 juli 2005, referentienummer:
II K 297/04
3. een vonnis gedateerd 21 september 2004, onherroepelijk sinds 28 september 2004, referentienummer: II K 185/04
4. een vonnis gedateerd 28 april 2006, onherroepelijk sinds 5 mei 2006, referentienummer: II K 88/06
5. een vonnis gedateerd 18 april 2005, onherroepelijk sinds 25 april 2005, referentienummer: II K 64/05
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van vrijheidsstraffen, bestaande uit:
1. t.a.v. II K 353/04 (feit1) een gevangenisstraf van 8 maanden;
2. t.a.v. II K 297/04 (feit 2) een gevangenisstraf van 2 jaar;
3. t.a.v. II K 185/04 (feiten 3 en 4) een gevangenisstraf van 1 jaar;
4. t.a.v. II K 88/06 (feit 5) een gevangenisstraf van 10 maanden;
5. t.a.v. II K 64/05 (feiten 6 t/m 10) een gevangenisstraf van 1 jaar en 6 maanden.
De straffen moeten nog geheel worden uitgezeten.
De vonnissen betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 6 tot en met 10 aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat overlevering voor deze feiten geweigerd wordt, nu het volgens de omschrijving in het EAB gaat om kleine hoeveelheden marihuana en het zesde lid van artikel 11 Opiumwet toegepast moet worden, waardoor de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Indien de rechtbank hem niet volgt in dit standpunt, dient dan toch in elk geval de overlevering voor feit 6 te worden geweigerd nu het hier gaat over ‘bezit/aanwezig hebben’ van een kleine hoeveelheid marihuana en niet om enige vorm van verstrekken of ‘handel’, reden waarom bij dit feit de dubbele strafbaarheid getoetst dient te worden, aldus de raadsman.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden en aangevoerd dat artikel 11, zesde lid Opiumwet niet van toepassing is op de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Zij kunnen alle onder het begrip ‘lijstfeit’ worden gebracht.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 6 tot en met 10 achterwege moet blijven, nu de naar het recht van Polen benoemde strafbare feiten tevens vermeld staan op de in bijlage 1 bij de OLW behorende lijst. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de feiten 6 tot en met 10 niet geldt.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1 tot en met 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 1 tot en met 5 waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1 en 4: medeplegen van mishandeling
2: diefstal voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
3: poging tot afpersing
5: medeplegen van zware mishandeling
5. Toepasselijkheid artikel 12 OLW bij het vonnis met referentienummer II K 88/06.
De officier van justitie heeft in onderhavige zaak uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat de opgeëiste persoon geen recht heeft op de in artikel 12 OLW bedoelde garantie omdat hij door een overeenkomst met de officier van justitie te sluiten welbewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de zitting waar de rechter de afspraak tussen opgeëiste persoon en de officier van justitie heeft bekrachtigd een formaliteit is, ook hier zwaar moet worden getild aan de waarborgen van artikel 12 OLW.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het vonnis met referentienummer II K 88/06 is blijkens de aanvullende brieven van 5 en 11 oktober 2011 afkomstig van een Poolse rechter, die een voorafgaande overeenkomst (deal) tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie heeft bekrachtigd. In deze overeenkomst zijn de opgeëiste persoon en de officier van justitie een straf overeengekomen met betrekking tot een door de opgeëiste persoon tegenover deze officier van justitie erkend strafbaar feit. De rechter heeft de overeenkomst op een zitting bekrachtigd – en daarbij de overeengekomen straf opgelegd - zonder de opgeëiste persoon te horen.
De vraag is thans aan de orde of er sprake is van een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW.
Het EAB is na 1 augustus 2011 in Nederland ontvangen, waardoor blijkens de toepasselijke wijzigingswet het nieuwe artikel 12 OLW van toepassing is. De tekst van dat artikel is gewijzigd ten opzichte van het oude artikel 12 OLW in verband met de implementatie van artikel 4 bis van het Kaderbesluit 2009/299/JBZ van 26 februari 2009.
Aangezien daardoor het wettelijk kader veranderd is, ziet de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of haar eerder ingenomen standpunt aanpassing behoeft daar waar het gaat om de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW op de geschetste situatie van een deal tussen de Poolse officier van justitie en een verdachte, waarna de rechter vonnis wijst conform deze overeenkomst buiten aanwezigheid van de verdachte.
Uit de op 5 oktober 2011 door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie maakt de rechtbank op dat de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de officier van justitie is gegrond op artikel 335 § 1 van de Code of Penal Proceedings, waarbij de opgeëiste persoon op 25 december 2005 schriftelijk akkoord is gegaan (written statement) met een onvoorwaardelijke straf van 10 maanden, op te leggen door de rechtbank zonder dat een hoorzitting (hearing) zal plaats vinden.
Uit de informatie verstrekt d.d. 11 oktober 2011 leidt de rechtbank af dat, hoewel de opgeëiste persoon akkoord is gegaan met oplegging van de straf zonder hoorzitting, de verdachte toch is opgeroepen voor de zitting op het door hem opgegeven adres.
Om te kunnen beoordelen of in dit geval de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie.
Afhankelijk van de inhoud van de ingewonnen informatie zal de rechtbank voorts bezien of het noodzakelijk zal zijn om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Mede met het oog op dit laatste heeft de rechtbank ook een aantal algemene vragen geformuleerd met betrekking tot de gevolgde procedure.
De rechtbank wenst antwoorden op de volgende meer algemeen geformuleerde vragen:
- Hoe ziet de procedure, waarbij op grond van artikel 335 § 1 van de Code of Penal Proceedings een overeenkomst tot stand komt tussen een verdachte en de officier van justitie, er in zijn algemeenheid uit? (graag ook de Poolse wetsartikelen die op deze procedure betrekking hebben bijvoegen)
- Wordt een verdachte op de hoogte gesteld van het tijdstip en de plaats van de zitting waarop deze afspraak door de rechter wordt behandeld? Zo ja, hoe?
- Wat houdt de behandeling door de rechter van een dergelijke afspraak tussen de verdachte en de officier van justitie in?
- Kan de verdachte als hij dat wenst aanwezig zijn bij de zitting waarop de afspraak wordt behandeld en heeft hij daar de mogelijkheid zich uit te spreken over de gemaakte afspraak?
- Toetst de rechter op deze zitting het bewijs en komt de schuldvraag daarbij nog aan de orde?
- Kan de verdachte in hoger beroep gaan van de beslissing van de rechter waarbij de afspraak tussen de verdachte en de officier van justitie is bevestigd?
Daarnaast wenst de rechtbank antwoorden op de volgende vragen die meer zijn toegespitst op het onderhavig EAB:
- Was op het moment dat de opgeëiste persoon de written statement van 25 december 2005 onderschreef, al bij hem bekend wanneer de zitting zou plaatsvinden waarop de rechter het vonnis zou wijzen?
Zo ja, is hem toen gewezen op een eventuele mogelijkheid om daarbij aanwezig te zijn?
- Zo nee: is de opgeëiste persoon, ook al had hij ingestemd met een ‘conviction without hearing’, opgeroepen voor de zitting naar aanleiding waarvan de District Court van Zywiec de overeengekomen straf bij vonnis geeft opgelegd? Zo ja hoe heeft die oproeping plaatsgevonden?
- Uit eerdergenoemde brief d.d. 11 oktober 2011 begrijpt de rechtbank dat de opgeëiste persoon is opgeroepen om bij de ‘hearing’ aanwezig te zijn en dat die oproeping in ontvangst is genomen door zijn grootmoeder. Geldt deze oproeping naar Pools recht als een oproeping in persoon zoals bedoeld in artikel 4 bis sub a van het bovenaangeduide Kaderbesluit?
De rechtbank zal het reeds gesloten onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen in afwachting van antwoorden op de gestelde vragen.
6. Beslissing
HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van antwoorden op aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen vragen.
Verzoekt de officier van justitie om de hiervoor vermelde vragen te stellen aan de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Beveelt tevens de oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen deze nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. L. Biller, voorzit¬ter,
mrs. M.J. Diemer en C.W. Bianchi, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2011.