ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV10-22928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van derde beslagene jegens executant na faillissement

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de aansprakelijkheid van de derde beslagene na het faillissement van de schuldenaar. De zaak betreft een vordering van [eiser] die op 28 januari 2010 executoriaal beslag heeft gelegd op een bedrag dat de [gedaagde] onder zich had, ten laste van de failliete [naam Reisadviesbureau]. De [gedaagde] had een verklaring afgegeven waarin zij het beslag bevestigde, maar na het faillissement van de [naam Reisadviesbureau] weigerde zij het bedrag aan [eiser] uit te betalen, met als argument dat het beslag was vervallen door het faillissement.

De kantonrechter oordeelde dat de [gedaagde] niet aansprakelijk was voor de schade die [eiser] had geleden door het niet uitbetalen van het beslag. De rechter stelde vast dat de [gedaagde] niet in strijd met haar wettelijke verplichtingen had gehandeld door de verklaring pas na de termijn van vier weken af te geven. Bovendien was het faillissement van de [naam Reisadviesbureau] een onoverkomelijke hindernis voor de [gedaagde] om aan haar betalingsverplichting te voldoen. De kantonrechter concludeerde dat de [gedaagde] niet gehouden was om de door [eiser] gevorderde schade te vergoeden, omdat er geen eigen voordeel was voor de [gedaagde] bij het niet tijdig betalen van het bedrag aan [eiser].

Uiteindelijk werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de [gedaagde]. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de aansprakelijkheid van derde beslagenen in het geval van faillissement van de schuldenaar, en de voorwaarden waaronder zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1164437 CV EXPL 10-22928
Vonnis van: 12 april 2011
F.no.: 480
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser] h.o.d.n. [naam]
wonende te Ouderkerk aan de Amstel
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. E.T. van den Hout
t e g e [gedaagde][gedaagde]
kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen de [gedaagde]
gemachtigde: mr. B. Starren
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 15 juni 2010 inhoudende de vordering van [eiser] met producties;
- de conclusie van antwoord van de [gedaagde].
Ingevolge het tussenvonnis van 21 september 2010 zijn vervolgens nog ingediend:
- de conclusie van repliek van [eiser];
- de conclusie van dupliek van de [gedaagde] met producties
- de akte waarin [eiser] heeft gereageerd op die laatste producties.
Daarna is de datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISS[gedaagde]
Feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en erkend althans niet (voldoende) weersproken alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de overgelegde producties staat vast:
1.1. Op 28 januari 2010 is door [eiser], op grond van een grosse van een vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage van 23 december 2009, executoriaal beslag gelegd onder de [gedaagde] ten laste van Reisadviesbureau De [naam Reisadviesbureau] C.V. te Schoonhoven en haar beherend vennoten (hierna de [naam Reisadviesbureau] genoemd).
1.2. Op 5 maart 2010 en 15 maart 2010 heeft de [gedaagde] een buitengerechtelijke verklaring als bedoeld in artikel 476a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgegeven en aan [eiser] gestuurd. In deze verklaring is vermeld: “(…) Totaal getroffen saldo op het tijdstip van het beslag € 8.558,61. Bijzonderheden en/of voorwaarden: Van het beslagen tegoed valt een bedrag van € 6.684,16 onder een afgegeven bankgarantie. Dit bedrag is, zolang de bankgarantie van kracht is, niet vatbaar voor beslag.”
1.3. Bij brief van 15 maart 2010 heeft de door [eiser] in de hand genomen deurwaarder de ontvangst van voornoemde verklaring bevestigd, zich akkoord verklaard met de inhoud ervan en verzocht om het totaal getroffen saldo op het tijdstip van beslag aan haar over te maken.
1.4. Bij brief van 14 april 2010 heeft [eiser] (wederom) verzocht het bedrag van het totaal getroffen saldo op het tijdstip van beslag aan haar over te maken.
1.5. Bij brief van 21 april 2010 heeft de [gedaagde] aan [eiser] geschreven: ”(…) Aangezien betrokkene sedert 23-03-2010 in staat van faillissement verkeert, is het beslag komen te vervallen. Wij kunnen daarom geen verder gevolg geven aan uw verzoek om het door het beslag getroffen tegoed af te dragen. (…).”
Vordering
2. [eiser] vordert dat de [gedaagde], bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 1.874,45 aan hoofdsom;
b. € 650,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. rente over € 1.874,45 vanaf 28 januari 2010;
d. de proceskosten van [eiser].
3. [eiser] stelt dat door het niet (direct) uit betalen van het door beslag getroffen tegoed de [gedaagde] tekort is geschoten in haar betalingsverplichting jegens [eiser] dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden. De schade is het bedrag waarop beslag is gelegd, verminderd met het door de bankgarantie geblokkeerde bedrag (€ 8.558,61 – € 6.684,16 = € 1.874,45). [eiser] is van mening dat de [gedaagde] aansprakelijk is voor deze schade omdat de gevolgen van de trage administratieve verwerking van het beslag en hiermee de niet tijdige afdracht van het geldbedrag, mede in het licht van de ruime overschrijding van de wettelijke verklaringstermijn met een week, voor rekening en risico van de [gedaagde] dient te komen.
Verweer
4. De [gedaagde] betwist dat zij aansprakelijk is.
Beoordeling
5. De vraag die voorligt is of de [gedaagde] tekort is geschoten in haar betalingsverplichting jegens [eiser], dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, waardoor de [gedaagde] de door [eiser] hierdoor geleden schade heeft te vergoeden.
6. Artikel 476a lid 1 Rv bepaalt dat “Zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag” een verklaring moet worden afgegeven. De hierin vermelde termijn van vier weken is niet bedoeld als een uiterlijke termijn, zoals [eiser] stelt. Het woord “zodra” impliceert dat de verplichting tot het afgeven van een verklaring pas ontstaat na deze vier weken. De wetgever heeft voor deze termijn van 4 weken onder meer gekozen om de geëxecuteerde een termijn te geven om tegen de executie in verzet te komen. Als de geëxecuteerde in verzet komt gaat volgens artikel 476a lid 1 de termijn voor het geven van een verklaring eerst lopen nadat het verzet is afgewezen.
Voorts stelt de kantonrechter vast dat ook in het beslagexploot de wettelijke termijn van 4 weken is genoemd zoals neergelegd in artikel 476a Rv waarna de verklaring moet worden afgegeven, maar is niet een termijn gesteld waarbinnen die verklaring zou moeten zijn afgegeven.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de [gedaagde] met het afleggen van een verklaring op 5 maart 2010, althans 15 maart 2010, wegens een op 28 januari 2010 onder haar gelegd derdenbeslag niet in strijd met haar wettelijke verplichting te laat een verklaring heeft afgegeven.
7. Artikel 477 Rv bepaalt dat de derde-beslagene die een verklaring heeft afgegeven verplicht is de volgens deze verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen.
Op zichzelf staat vast dat de [gedaagde] niet aan deze wettelijke betalingsverplichting voldoet of heeft voldaan, doordat zij aan [eiser] niet heeft betaald het bedrag dat zij volgens haar verklaring ten tijde van het derdenbeslag van de [naam Reisadviesbureau] onder zich had.
Ingevolge artikel 477a Rv is een derde-beslagene, die overeenkomstig artikel 476b Rv verklaring heeft gedaan en zijn betalingsverplichting niet nakomt, jegens de executant – onder meer – vervangende schadevergoeding verschuldigd.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de [gedaagde] sedert 23 maart 2010 haar (wettelijke) betalingsverplichting jegens [eiser] door het faillissement van de [naam Reisadviesbureau] blijvend niet meer kan nakomen.
9. De kantonrechter stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarbij de geëxecuteerde failleert op een moment nadat de wettelijke betalingsverplichting van de derde beslagene door het afgeven van de verklaring is ontstaan, de derde beslagene jegens de executant (in ieder geval) vervangende schadevergoeding heeft te betalen, indien de derde beslagene door het eerst uitstellen van een betaling waarna vervolgens niet meer kan worden betaald door het faillissement van de geëxecuteerde een eigen voordeel geniet en de derde beslagene dit eigen voordeel niet zou hebben gehad als voor het faillissement zou zijn betaald.
De kantonrechter weegt mee dat het faillissement van De [naam Reisadviesbureau] op zichzelf tot gevolg heeft dat het bedrag waarop [eiser] beslag heeft gelegd in beginsel in het faillissement valt en overeenkomstig de regels van de Faillissementswet onder de schuldeisers zal worden verdeeld. Daardoor leidt een faillissement van de schuldenaar op zichzelf niet tot een eigen voordeel van de derde beslagene.
De kantonrechter weegt voorts mee dat als een derde beslagene met het niet vóór het faillissement betalen van het bedrag aan de executant geen eigen voordeel heeft de door [eiser] bepleitte aansprakelijkheid van de derde beslagene ertoe zou leiden dat [eiser] ten koste van een derde buiten het rangsysteem van schuldeisers van de Faillissementswet om zijn vordering op een schuldenaar, althans een deel daarvan, betaald zou krijgen.
10. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat de [gedaagde] met het niet terstond na de afgifte van de verklaring betalen van het bedrag aan [eiser] dat zij onder zich had een eigen voordeel heeft behaald. [eiser] heeft evenmin concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat de [gedaagde] willens en wetens met het niet terstond aan [eiser] betalen van het bedrag dat zij onder zich had heeft beoogd [eiser] te benadelen.
Voorts blijkt uit de gestelde feiten en omstandigheden - de verklaring is op 5 maart 2010 door de [gedaagde] afgegeven, de deurwaarder van [eiser] heeft bij brief van 15 maart 2010 om betaling verzocht zonder daarin een betalingstermijn te noemen en de schuldenaar, de [naam Reisadviesbureau], is op 23 maart 2010 in staat van faillissement is verklaard – dat de [gedaagde] op zichzelf niet onredelijk lang met het betaalbaar stellen van het bedrag heeft gewacht.
Onder deze omstandigheden is de [gedaagde] niet gehouden de door [eiser] gestelde schade te vergoeden.
11. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot worden op € 300,00, inclusief eventueel verschuldigde btw;
III. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter