vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 27 juli 2011
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 474274 / HA ZA 10-3504 van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. J.D. Edens te Amsterdam,
[B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. C. Engelen te ’s-Gravenhage,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 484575 / HA ZA 11-719 van
[B],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. C. Engelen te ’s-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEY ROUND CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [A], [B] en KRC genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 oktober 2011, met producties
- de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord van [B], met producties
- de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [A]
- het extract uit de minuten berustende ter griffie van de rechtbank Amsterdam, waaruit blijkt dat de oproeping in vrijwaring van KRC is toegestaan
- het tussenvonnis van 9 maart 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2011 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2011, met producties.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. Op 29 mei 2009 is door [A] verlof verkregen van de voorzieningenrechter te Amsterdam om ten laste van KRC conservatoir derdenbeslag te leggen onder [B]. In dit verlof is bepaald dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld uiterlijk 4 weken na de datum van beslaglegging.
3.2. Op 26 juni 2009 heeft [A] KRC gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem tegen de zitting van 8 juli 2009 tot betaling van € 23.240,22 in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten (hierna: de eis in hoofdzaak).
3.3. Overbetekening van de dagvaarding aan [B] vond plaats op 29 juni 2009. Op diezelfde dag is door [B] een verklaring derdenbeslag als bedoeld in artikel 475 lid 2 Rv afgelegd, waaruit blijkt dat door [B] aan KRC uit hoofde van een depotovereenkomst
€ 25.000,-- (hierna: het depot) verschuldigd was ten tijde van de beslaglegging.
3.4. Het exploot van dagvaarding is niet tijdig voor de in de dagvaarding genoemde roldatum van 8 juli 20009 ingediend bij de rechtbank Haarlem.
3.5. Op 13 juli 2009 heeft de rechtbank te Haarlem per e-mail aan [B] desgevraagd bevestigd dat de zaak niet is aangebracht.
3.6. Op 17 juli 2009 is op verzoek van [A] een herstelexploot als bedoeld in artikel 125 lid 4 Rv uitgebracht aan KRC, waarbij KRC werd opgeroepen om bij de rechtbank te Haarlem te verschijnen op 5 augustus 2009.
3.7. Op 22 juli 2009 heeft de notaris in opdracht van KRC van zijn kwaliteitsrekening een bedrag ter grootte van het depot uitbetaald aan een of meer door KRC genoemde derden.
3.8. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 7 juli 2010 is KRC veroordeeld tot betaling aan [A] van € 19.986,40, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 17 juli 2009 en voorts vermeerderd met proceskosten (€ 2.926,45) en nakosten (€ 199,--) en de wettelijke rente over de twee laatstgenoemde posten vanaf 29 juli 2010.
3.9. Het vonnis is op 13 juli 2010 betekend aan KRC en op 23 juli 2010 aan [B].
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. [A] vordert – samengevat en na wijziging van zijn eis ter comparitie - veroordeling van [B] tot betaling van € 19.986,40, alsmede schadevergoeding ten bedrage van de totale vordering van [A] op KRC in zoverre die op 21 augustus 2010 nog wel, doch door verdere oprenting(en) per de datum van de voldoening niet meer (geheel) kan worden betaald uit het beslagene, vermeerderd met rente en kosten. [A] legt aan zijn vordering ten grondslag, dat [B] op grond van artikel 477 Rv gehouden is tot afdracht van hetgeen hij volgens zijn verklaring aan KRC verschuldigd was. Nu [B] zijn hiervoor genoemde verplichting niet nakomt vordert [A] op grond van artikel 477a lid 4 Rv primair veroordeling van [B] tot nakoming van deze verplichting en subsidiair tot vervangende schadevergoeding.
4.2. Het verweer van [B] luidt dat hij niet meer gehouden is tot betaling aan [A], aangezien het beslag is vervallen, althans dat hij er op mocht vertrouwen dat dit het geval was. Het herstelexploot is immers niet, analoog aan art. 719 Rv (de rechtbank begrijpt dat [B] zich beroept op analoge toepassing van het wettelijke vereiste van betekening van een beschikking tot verlenging van de termijn van overbetekening van art. 721 Rv), overbetekend aan de derde-beslagene. [B] heeft de beslagen gelden onder zich gehouden, totdat KRC heeft bericht dat geen eis in de hoofdzaak is ingesteld met als gevolg dat het beslag is vervallen én de rechtbank te Haarlem dit standpunt bevestigde. [B] mocht er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat hij gerechtigd was om over te gaan tot uitbetaling van het depot aan zijn cliënte KRC. Daarnaast beroept [B] zich tot zijn verweer op art. 6:101 BW en het ontbreken van causaal verband tussen de schade en de verweten gedraging, aangezien niet is gebleken dat [A] zich op KRC heeft trachten te verhalen en omdat hij door het achterwege laten van de overbetekening van het herstelexploot heeft verhinderd dat [B] zich jegens KRC op een opschortingsrecht heeft kunnen beroepen.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4. Tegen KRC is verstek verleend. [B] vordert - samengevat - dat KRC wordt veroordeeld om aan [B] te betalen al hetgeen waartoe [B] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van KRC in de kosten van de vrijwaring.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. Het verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag wordt verleend onder de voorwaarde dat de eis in hoofdzaak tijdig, dat wil zeggen binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn, wordt ingesteld. Overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in hoofdzaak doet het beslag (van rechtswege) vervallen. De voorzieningenrechter kan de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak verlengen, indien de beslaglegger dit vóór het verstrijken van de termijn verzoekt. Om haar werking te hebben moet deze verlenging binnen acht dagen na het tijdstip waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn meegedeeld aan de derde-beslagene (art. 700 lid 3 Rv). De gedachte hierachter is dat deze verlenging een wijziging betekent van het tijdstip waarop het beslag blijkens het beslagverlof eventueel vervalt. De eis in hoofdzaak moet, op straffe van nietigheid van het beslag, tijdig worden overbetekend aan de derde-beslagene. Ook de verlenging van de termijn voor overbetekening door de voorzieningenrechter moet om haar werking te hebben tijdig, dat wil zeggen binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn, worden meegedeeld aan de derde-beslagene (art. 721 Rv). Een eenmaal gelegd conservatoir beslag komt ten einde door opheffing door de rechter (art. 705 Rv) of doordat het vonnis waarbij de eis in hoofdzaak is afgewezen (of de weigering van het bevelschrift of het verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing in de hoofdzaak) in kracht van gewijsde gaat (art. 704 Rv).
5.2. [B] miskent met zijn verweer - dat het beslag van rechtswege is komen te vervallen doordat hij niet tijdig op de hoogte is gesteld van het uitbrengen van het herstelexploot - dat de eis in hoofdzaak met het uitbrengen van de dagvaarding tijdig is ingesteld. Het geding is immers aanhangig vanaf de dag van dagvaarding (artikel 125 Rv). Indien het exploot van dagvaarding niet tijdig ter griffie is ingediend, vervalt in beginsel de aanhangigheid op grond van genoemde bepaling, tenzij (zoals in het onderhavige geval) tijdig een herstelexploot is uitgebracht. Maar ook na verloop van de termijn voor het uitbrengen van een herstelexploot kan verval van aanhangigheid worden voorkomen, indien een zaak met toestemming van de wederpartij (al of niet stilzwijgend, waaronder begrepen de situatie dat de wederpartij in rechte verschijnt en geen beroep doet op niet-ontvankelijkheid) alsnog op de rol wordt geplaatst. De aanhangigheid van de eis in hoofdzaak vervalt derhalve niet door het achterwege blijven van de mededeling van het herstelexploot aan [B].
5.3. Voor analoge toepassing van artikel 721 Rv, inhoudende dat het beslag nietig is indien de verlenging van de termijn voor overbetekening niet tijdig aan de derde-beslagene is meegedeeld, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond. Immers, de termijn voor het uitbrengen van een herstelexploot is bij wet gegeven, terwijl de in artikel 721 Rv bedoelde verlenging van de termijn voor overbetekening (niet alleen voor haar bestaan, maar ook voor wat betreft haar duur) afhankelijk is van een beslissing van de voorzieningenrechter.
5.4. Daarbij komt dat uit de artikelen 704 en 705 Rv volgt dat een rechtsgeldig gelegd conservatoir beslag pas eindigt door opheffing of door het in kracht van gewijsde gaan van de afwijzing van de eis in hoofdzaak. In het licht van deze bepalingen kan de derde-beslagene gedurende het beslag ten opzichte van de beslaglegger niet bevrijdend betalen aan de beslag-debiteur. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien de derde-beslagene op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij tot betaling aan de beslagdebiteur gerechtigd was (artikel 6:34 BW). Nu [B] alvorens over te gaan tot betaling niet bij [A] heeft geïnformeerd of de eis in hoofdzaak werd doorgezet, kan hij zich niet beroepen op deze bescherming. Dat [B] voor het aflopen van de termijn voor het uitbrengen van het herstelexploot van KRC en de rechtbank Haarlem heeft vernomen dat de dagvaarding niet ter rolle van 8 juli 2009 was aangebracht, maakt dit niet anders.
5.5. [A] heeft conservatoir derdenbeslag gelegd onder [B] op een vordering van KRC tot betaling van € 25.000,--. Deze vordering is niet teniet gegaan door de uitbetaling van het depot, aangezien de in weerwil van het beslag verrichte betaling van onwaarde is. Onder deze omstandigheden is [B] gehouden zijn wettelijke verplichting tot uitbetaling van het beslagtegoed aan de beslagleggende deurwaarder (deurwaarderskantoor Groot & Evers te Amsterdam) na te komen. De rechtbank is van oordeel dat de primaire vordering van [A] aldus moet worden begrepen dat bedoeld is dat [B] het beslagtegoed (overeenkomstig het in artikel 477 Rv bepaalde) dient af te dragen aan de deurwaarder. De deurwaarder behoort vervolgens voor verdeling van het beslagtegoed zorg te dragen. Nu de grondslag voor de betalingsverplichting van [B] gelegen is in art. 477 Rv (en derhalve geen sprake is van schadevergoeding) gaat zijn beroep op artikel 6:101 BW en/of het ontbreken van causaal verband niet op. Gelet op het bepaalde in de artikelen 477, 704, 722 en 723 Rv is [B] met betaling in verzuim vanaf vier weken na de betekening op 23 juli 2010 van het vonnis aan hem, derhalve vanaf 21 augustus 2010. De schade wegens vertraging bij uitbetaling van het beslagtegoed door [B] wordt gesteld op de wettelijke rente over het beslagtegoed vanaf laatstgenoemde datum. Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten bestaat geen grond, nu in dit verband door [A] geen andere werkzaamheden zijn gesteld dan die welke dienen ter voorbereiding van de onderhavige procedure en waarvoor de bepalingen van artikelen 237 en volgende Rv reeds een vergoeding plegen in te sluiten. [B] wordt als de grotendeels in het ongelijk gesteld partij verwezen in de kosten van deze procedure en het incident aan de zijde van [A]. De kosten in het incident aan de zijde van [A] worden begroot op nihil; de kosten in de hoofdzaak aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vastrecht € 580,--
- salaris advocaat 2 punten tarief III € 1.158,--
totaal € 1.825,93
5.6. Daarnaast komen de nakosten voor toewijzing in aanmerking, evenals de wettelijke rente over de proceskosten, zoals hierna vermeld.
in de vrijwaringszaak
5.7. Het gevorderde komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en is dus toewijsbaar. De proceskosten tot heden aan de zijde van [B] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- vastrecht € 580,--
- salaris advocaat 1 punt tarief III € 579,--
totaal € 1.249,81
6. De beslissing in de hoofdzaak
De rechtbank
6.1. veroordeelt [B] tot betaling aan de beslagleggende deurwaarder (deurwaarderskantoor Groot & Evers te Amsterdam) van € 25.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 augustus 2010;
6.2. veroordeelt [B] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [A], tot heden begroot op € 1.825,93, en van de nakosten aan de zijde van [A], begroot op
€ 199,-- in geval van betekening van dit vonnis en € 131,-- zonder betekening, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis;
6.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
in de vrijwaring (bij verstek)
6.4. veroordeelt KRC te betalen aan [B] een bedrag van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2010 tot aan de voldoening;
6.5. veroordeelt KRC te betalen aan [B] een bedrag van € 1.825,93 en de nakosten ten bedrage van € 199,-- ingeval van betekening van dit vonnis en € 131,-- zonder betekening, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis;
6.6. veroordeelt KRC in de proceskosten aan de zijde van [B], tot aan deze uitspraak aan de zijde van [B] begroot op € 1.249,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis;
in de hoofdzaak en de vrijwaring
6.7. verklaart de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.?