ECLI:NL:RBAMS:2011:BT8984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/717 (Alkmaar)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, een advocaat, bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Amsterdam was opgelegd. Eiser verzocht om vergoeding van de proceskosten die hij in verband met het bezwaar had gemaakt. De rechtbank Amsterdam heeft op 13 oktober 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand. De rechtbank merkte op dat collegiaal advies van een kantoorgenoot niet kan worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser had zelf een bezwaarschrift ingediend en de rechtbank vond het niet geloofwaardig dat hij kosten had gemaakt voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 41,- aan eiser moet vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk vernietigd, maar het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/717 PARKBL
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. R.J.G. Schouenberg),
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. van Meeteren).
Procesverloop
Verweerder heeft eiser op 19 januari 2010 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2010 gegrond verklaard en daarbij heeft hij de naheffingsaanslg vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 1 maart 2010.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2011, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken en daarna nog een keer met een week, verlengd.
Overwegingen
1. De rechtbank merkt allereerst op dat zij in deze uitspraak onderscheid maakt tussen eiser en zijn gemachtigde en hen daarom ieder afzonderlijk, met deze termen, zal aanduiden.
2. Het geschil betreft niet de vernietiging van de opgelegde naheffingsaanslag; eiser is het daarmee eens. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift echter verzocht om een vergoeding van de kosten van bezwaar. Op dit verzoek heeft verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar niet beslist. Daartegen richt zich het beroep. Eiser wenst alsnog veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar en inmiddels ook in die van beroep.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan eisers verzoek om vergoeding van zijn proceskosten van bezwaar. Daarom is het beroep gegrond, volgens verweerder. Tegelijkertijd stelt verweerder zich op het standpunt dat, nu eiser zelf advocaat is en zijn gemachtigde een kantoorgenoot, eiser dient aan te tonen daadwerkelijk kosten te hebben gemaakt. Ook vindt verweerder dat eiser, als advocaat, voor deze eenvoudige zaak geen rechtsbijstand nodig had.
4. Na lezing van de stukken en het horen van partijen ter zitting, vindt de rechtbank de volgende feiten van belang in deze zaak.
4.1. Eiser is zelf advocaat. Zijn gemachtigde is een kantoorgenoot.
4.2. Eiser heeft zelf een digitaal formulier ingevuld en als bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Daarin legt eiser in vier regels uit dat op de aanslag is vermeld dat zijn auto geparkeerd was op de Singerstraat, dat dit onjuist is omdat deze geparkeerd was op de Van Slingelandtstraat en dat eiser voor dat adres een geldige parkeervergunning heeft. Ook maakt hij aanspraak op vergoeding van kosten van bezwaar.
4.3. Tegelijkertijd heeft eisers gemachtigde, op papier van het advocatenkantoor waar hij en eiser beiden werken, een bezwaarschrift ingediend waarin feitelijk hetzelfde staat als in het formulierbezwaarschrift. Onderaan dit bezwaarschrift staat “i.o. R.J.G. Schouenberg”; de handtekening is, zo heeft hij ter zitting ook erkend, van eiser.
4.4. Onderaan het beroepschrift aan de rechtbank staat “i.o. R.J.G. Schouenberg” en de handtekening van eiser.
4.5. Bij brief van 27 juli 2010 heeft eisers gemachtigde een aan eiser gerichte factuur overgelegd. Het gaat om een ongedateerde “voorschotnota” waarbij “inzake: beroep rechtbank Alkmaar” aan eiser een voorschot van € 300,- in rekening wordt gebracht.
4.6. Op het verweerschrift van 10 mei 2010 heeft eiser zelf gereageerd bij brief van 21 mei 2010.
4.7. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij is “gesouffleerd” door zijn gemachtigde. Hij heeft zelf ter zitting het woord gevoerd; zijn gemachtigde is daar niet verschenen.
5. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat niet alleen de kosten zelf redelijk moeten zijn, willen zij voor vergoeding in aanmerking komen maar dat ook het maken van de kosten als zodanig redelijk moet zijn geweest.
6. De rechtbank kan niet inzien dat eiser voor het maken van bezwaar rechtsbijstand nodig heeft gehad. Noch het benoemen van de door de controleur gemaakte fout noch het verzoeken om een vergoeding van kosten van bezwaar vereist specifieke juridische kennis.
Gezien het door eiser zelf ingevulde formulierbezwaarschrift en de handtekening van eiser onder het bezwaarschrift van zijn gemachtigde vindt de rechtbank het bovendien niet geloofwaardig dat eiser daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand door een gemachtigde. Ook als sprake is geweest van ‘souffleren’ van eiser door zijn kantoorgenoot, of van adviseren, kan de rechtbank dit niet anders zien. Collegiaal advies is nog geen beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. De rechtbank overweegt ambtshalve nog dat zij begrip heeft voor eisers irritatie over het feit dat hem door een fout, en naar de rechtbank begreep niet voor het eerst, een naheffingsaanslag is opgelegd. Ook zo’n herhaalde fout kan echter geen reden zijn om verweerder ‘als straf’ proceskosten te laten betalen.
8. Gezien het voorgaande is het beroep van eiser gegrond omdat verweerder niet heeft beslist op diens verzoek om een vergoeding van kosten van bezwaar. Om die reden zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar - gedeeltelijk - vernietigen, namelijk voor zover verweerder daarbij niet heeft beslist op dat verzoek. Vervolgens zal de rechtbank zelf beslissen op het verzoek en het afwijzen. Verweerder hoeft daarover dus niet alsnog een beslissing te nemen.
9. Resteert de vraag of verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt voor zijn beroep bij de rechtbank. Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in beroep sprake is geweest van beroepsmatig aan hem door zijn kantoorgenoot verleende rechtsbijstand. De rechtbank verwijst naar het door eiser ondertekende beroepschrift, de door hemzelf opgestelde reactie op het verweerschrift en zijn verklaring over collegiaal souffleren dan wel adviseren. Met de overgelegde voorschotnota kan eiser de rechtbank ook niet overtuigen dat hij daadwerkelijk tot betaling van zijn gemachtigde is overgegaan. De rechtbank zal daarom geen proceskostenveroordeling in beroep uitspreken.
Wel dient verweerder eiser het voor zijn beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij niet is beslist op eisers verzoek om een vergoeding van kosten van bezwaar;
- wijst eisers verzoek om een vergoeding van kosten van bezwaar af en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het hem betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Stratmann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2011.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.