vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 482199 / HA ZA 11-403
Vonnis in verzet van 31 augustus 2011
1. de vennootschap onder firma
ARG V.O.F.,
gevestigd te Geldermalsen,
2. [A],
wonende te --,
3. [B],
wonende te --,
4. [C],
wonende te --,
oorspronkelijke eisers,
geopposeerden,
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
[D],
handelende onder de naam Kledingzaak Maja,
wonende te --,
oorspronkelijk gedaagde,
opposante,
advocaat mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam, daarvoor mr. P. Neijenhuizen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Arg c.s. en [D] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de verzetprocedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2011, met de daarin genoemde brief en de daaraan gehechte producties,
- de akte van Arg c.s. van 8 juni 2011,
- de antwoord-akte van [D] van 6 juli 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Arg c.s. heeft in de oorspronkelijke dagvaarding waarmee de procedure werd ingeleid (hierna: de inleidende dagvaarding) gevorderd dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [D] zal veroordelen tot betaling van EUR 10.623,72, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding, in de kosten van het geding, waaronder begrepen een bedrag van noodzakelijke voorschotten en het salaris van de raadsman, en de beslagkosten.
2.2. Bij verstekvonnis van 29 september 2010 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van Arg c.s. grotendeels toegewezen, behoudens de buitengerechtelijke kosten en de gevorderde rente over rente. [D] is veroordeeld tot betaling aan Arg c.s. van een bedrag van EUR 9.823,72. De wettelijke handelsrente is toegewezen over een bedrag van EUR 9.789,26 vanaf 19 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling. [D] is tevens veroordeeld in de beslagkosten, begroot op EUR 926,74, en de proceskosten, aan de zijde van Arg c.s. tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 668,89.
2.3. Het verstekvonnis is op 3 november 2010 namens Arg c.s. door de deurwaarder aan [D] betekend. Het verstekvonnis is achtergelaten in een gesloten envelop en daarmee niet aan [D] in persoon betekend.
2.4. Nadat het namens Arg c.s. onder ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam (hierna: ABN AMRO) gelegde conservatoir beslag was overgegaan in een executoriaal beslag heeft ABN AMRO op 21 december 2010 het toegewezen bedrag aan de deurwaarder overgemaakt. De deurwaarder heeft dat bedrag op 22 december 2010 aan Arg c.s. doen toekomen.
3. Het geschil
3.1. [D] vordert in het verzet, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- [D] te ontheffen van de veroordeling uit het verstekvonnis,
- Arg c.s. te veroordelen tot terugbetaling van het geëxecuteerde bedrag van EUR 11.756,58, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf datum executie binnen twee dagen na datum uitspraak,
- te verklaren voor recht dat partijen waren overeengekomen dat de werkzaamheden door Arg c.s. zouden worden verricht op basis van een vaste maandelijkse vergoeding,
- Arg c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Arg c.s. heeft ter comparitie gesteld en bij akte nader toegelicht dat [D] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzet, nu zij de verzetdagvaarding te laat heeft doen betekenen aan Arg c.s., onder veroordeling van [D] in de proceskosten.
3.3. [D] stelt zich op het standpunt dat zij wel tijdig in verzet is gekomen, zodat zij ontvankelijk is in het verzet.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die voorligt, is of het verzet tijdig is ingesteld. Artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verzet ‘moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken’. Artikel 143 lid 3 Rv luidt: ‘Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd’. Op grond van het bepaalde in artikel 144 aanhef en sub b Rv wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd: ‘in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger’.
4.2. Arg c.s. stelt ter onderbouwing van haar stelling dat [D] niet-ontvankelijk is in het verzet – voor zover van belang – het volgende.
De executie van het verstekvonnis is op 21 december 2010 aangevangen met de overmaking van het toegewezen bedrag door ABN AMRO aan de deurwaarder. De deurwaarder heeft dat bedrag op 22 december 2010 aan Arg c.s. doen toekomen. Daarmee is de verzettermijn gaan lopen op 21, althans 22 december 2010, zodat de betekening van de verzetdagvaarding aan Arg c.s. op 27 januari 2011 negen, dan wel acht, dagen te laat heeft plaatsgevonden. Aan [D] komt geen beroep toe op artikel 6 EVRM. De situatie die aan de orde was in de arresten van de Hoge Raad van 25 februari 2000 (NJ 2000, 509) en 16 januari 2004 (NJ 2005, 191) doet zich hier niet voor, nu de inleidende dagvaarding op 19 augustus 2010 aan [D] in persoon is betekend.
4.3. [D] betwist niet-ontvankelijkheid te zijn en voert daartoe het volgende aan.
Tot 30 december 2010 was zij onbekend met het verstekvonnis van 29 september 2010, aangezien de betekening van dat vonnis niet in persoon heeft plaatsgevonden. Eerst op 30 december 2010 is zij daarmee, alsmede met de executie daarvan, bekend geworden, toen zij op die datum een bankafschrift van ABN AMRO ontving. Op dat bankafschrift stond een haar onbekende mutatie vermeld, die de executie van het verstekvonnis bleek te betreffen. De verzettermijn is derhalve eerst op 30 december 2010 aangevangen, zodat zij de verzetdagvaarding tijdig heeft uitgebracht. Bovendien komt haar in het licht van de onder 4.2 reeds genoemde arresten van de Hoge Raad een beroep op artikel 6 EVRM toe, omdat [D] pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend verstekvonnis bekend is geworden. In het kader van de belangenafweging is voorts, naast voornoemde omstandigheden ten aanzien van de bekendheid met het vonnis en de executie, van belang dat een niet-ontvankelijkheid in de onderhavige verzetprocedure [D] iedere toegang tot de rechter zou ontzeggen. Daarom moeten haar belangen zwaarder wegen dan die van Arg c.s., aldus steeds [D].
4.4. De rechtbank oordeelt dat [D] niet-ontvankelijk is in het verzet en overweegt daartoe als volgt.
Nu door Arg c.s. onbetwist is gesteld dat het in het verstekvonnis toegewezen bedrag op 22 december 2010 door haar, als beslaglegger, is ontvangen van de deurwaarder, is de verzettermijn op grond van artikel 143 lid 3 in verbinding met artikel 144 aanhef en sub b Rv na 22 december 2010 aangevangen. De verzettermijn is derhalve, vier weken later, op 19 januari 2011 geëindigd. Aangezien de verzetdagvaarding pas op 27 januari 2011 door de deurwaarder is betekend aan Arg c.s., is de verzetprocedure niet tijdig aangevangen door [D].
4.5. Arg c.s. stelt terecht dat aan [D] geen beroep toekomt op artikel 6 EVRM omdat de onderhavige situatie afwijkt van die in de eerder genoemde uitspraken van de Hoge Raad (NJ 2000, 509 en NJ 2005, 191). In die gevallen, evenals in de uitspraak van Hof Leeuwarden van 13 juni 2007 (LJN: BA7193), was de veroordeelde immers niet door een betekening in persoon op de hoogte van de dagvaarding die de procedure heeft ingeleid, terwijl in dit geval de inleidende dagvaarding, zoals gezegd, wel in persoon aan [D] is betekend.
4.6. De omstandigheid dat [D] bij een niet-ontvankelijkheid iedere (verdere) toegang tot de rechter wordt ontzegd, maakt voornoemd oordeel niet anders. Nu [D], door de betekening aan haar van de inleidende dagvaarding, ervan op de hoogte was dat er een procedure tegen haar was gestart, had zij kunnen weten dat er op enig moment een vonnis zou volgen en had zij toezicht kunnen (doen) houden op de afloop van de procedure. Bovendien had [D], toen zij naar eigen zeggen op 30 december 2010 bekend werd met het verstekvonnis, nog ruimschoots de gelegenheid om verzet te doen. Dat zij – desondanks – eerst op 27 januari 2011 de verzetdagvaarding heeft doen betekenen aan Arg c.s. dient dan ook, alle belangen over en weer afgewogen, voor haar rekening en risico te komen.
4.7. [D] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. De kosten van de verstekprocedure zijn reeds aan Arg c.s. voldaan ingevolge het (geëxecuteerde) verstekvonnis. De kosten van de verzetprocedure worden aan de zijde van Arg c.s. begroot op EUR 678,00 (1,5 punten × tarief EUR 452,00) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [D] niet-ontvankelijk in het verzet,
5.2. veroordeelt [D] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Arg c.s. tot op heden begroot op EUR 678,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.N. Maris en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.(