4. [gedaagde] verweert zich tegen deze vordering en voert aan dat [eiser] niet mocht verwachten dat de de koelinstallatie in staat zou zijn om de binnentemperatuur met 4 à 5 graden te verlagen. Er is uitdrukkelijk geen sprake van een airconditioning. Ter ondersteuning van haar stelling verwijst [gedaagde] voorts naar de onder 1.6 bedoelde brochure, die volgens haar in het gehuurde aanwezig was, waaruit blijkt dat de capaciteit van de koeling beperkt is. Van klachten van andere bewoners van het complex is niets bekend. Uit de in haar opdracht uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de koelinstallaties in het complex voldoen aan de daaraan te stellen eisen, te weten dat deze de binnentemperatuur verlagen met ongeveer 1 à 2 graden. Dit is conform de daarvoor geldende regelgeving en richtlijnen. [gedaagde] heeft nimmer medegedeeld dat een grotere koelcapaciteit mocht worden verwacht. Naar aanleiding van (ook) de stankklachten zijn in 2007 maatregelen genomen. Deze klachten werden deels veroorzaakt door toedoen van [eiser] zelf (deze zette een motor van het systeem uit). Voor derving van huurgenot heeft [eiser] reeds de onder 1.8 bedoelde vergoeding ontvangen. In de periode 20 december 2007 tot 31 maart 2010 heeft [eiser] niet geklaagd over stankklachten en in de periode 21 mei 2007 tot 31 november 2009 heeft [eiser] niet geklaagd over de koelinstallatie, zodat er van uit moet worden gegaan dat in die perioden het betreffende gebrek (voor zover daarvan sprake is) in elk geval niet aanwezig was. De klachten omtrent stankoverlast zijn op 17 januari 2011 (definitief) verholpen. Ook [gedaagde] verwijst naar correspondentie, verklaringen en rapporten.
Beoordeling
5. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
6. Tussen partijen is met name in geschil of de omstandigheid dat de koelinstallatie van het gehuurde een zodanige capaciteit heeft (althans behoort te hebben), dat deze de binnentemperatuur kan verlagen met (niet meer dan) 1 à 2 graden, en dus niet met 4 à 5 graden, moet worden aangemerkt als een gebrek.
7. Maatstaf is of het gehuurde als gevolg van bovenbedoelde omstandigheid niet het genot kan verschaffen dat de huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden woning ‘van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft’ (artikel 7:204 lid 2 BW).
8. Daarbij is van belang dat de onderhavige woning is aan te merken als een huurwoning in een duurder marktsegment dan de gemiddelde huurwoning. Gelet op de huurprijs mag een huurder het nodige wooncomfort verwachten.
9. Door de ligging van het gehuurde (uitkijkend op het zuidwesten) en het feit dat de buitengevel grotendeels uit glas bestaat, kan opwarming door de zon van grote invloed zijn op de binnentemperatuur. Voor zover het die binnentemperatuur betreft wordt het wooncomfort voor een belangrijk deel bepaald door de koelinstallatie.
10. Het gehuurde werd verhuurd met koelinstallatie, zoals ook blijkt uit de schriftelijke huurovereenkomst. Noch in de huurovereenkomst, noch in andere informatie (ook niet in de onder 1.6 bedoelde brochure) wordt expliciet medegedeeld dat de koelinstallatie slechts in staat is om de binnentemperatuur te verlagen met 1 à 2 graden. Daaraan doet niet af dat in de onder 6. bedoelde brochure staat dat de capaciteit van de koelinstallatie beperkt is, nu dit bij elke installatie het geval zal zijn.
11. Of de onder 1.6 bedoelde brochure bij de aanvang van de huurovereenkomst in de woning aanwezig was en of toen aan [eiser] uitleg en instructie is gegeven omtrent de werking van de koelinstallatie (beide stellingen worden door [eiser] betwist) kan in het midden blijven. Op de eerste plaats betrof dit informatie die pas na het aangaan van de huurovereenkomst is verstrekt. En op de tweede plaats volgt uit artikel 7:242 lid 1 BW dat niet ten nadele van [eiser] kan worden afgeweken van de definitie van een gebrek in artikel 7:204 lid 2 BW. Een eventueel beding in de huurovereenkomst, of een eventuele mededeling aan [eiser], inhoudende dat [gedaagde] zich slechts gehouden acht om een koelinstallatie ter beschikking te stellen die de binnentemperatuur met niet meer dan 1 à 2 graden kan verlagen, zal niet tot gevolg hebben dat er geen sprake is van een gebrek indien een dergelijke omstandigheid volgens de definitie van artikel 7:204 lid 2 BW wel als een gebrek heeft te gelden.
12. Dat het gehuurde voldoet aan de eisen van daarvoor geldende (overheids)regels en richtlijnen betekent niet dat het huurgenot daarvan voldoet aan hetgeen een huurder van een dergelijke woning mag verwachten.
13. Er zijn geen vaste maatstaven gegeven voor de beoordeling van de vraag wat een huurder van een woonruimte als de onderhavige mag verwachten ten aanzien van de mogelijkheden van de koelinstallatie. Zonder nadere afspraken daarover zal een huurder van woonruimte niet spoedig mogen verwachten dat de binnentemperatuur niet boven een bepaalde waarde uitkomt, temeer nu die temperatuur ook afhankelijk is van gedrag van de huurder zelf. In het onderhavige geval betreft het echter uitsluitend de capaciteit van de koelinstallatie en derhalve een eigenschap van het gehuurde object. Voorts mag een huurder van een koelinstallatie verwachten dat het effect daarvan merkbaar is, waarbij een temperatuursverlaging met 1 à 2 graden erg weinig is. De kantonrechter ontleent voorts enig houvast aan Hof Amsterdam 27 april 2010, WR 2010, 124, ondanks het feit dat daar bedrijfsruimte (een winkelcentrum) aan de orde was. Daarin achtte het hof een gebrek aanwezig omdat – kort samengevat – de verhuurder had nagelaten om voor de hand liggende voorzieningen te treffen waardoor de binnentemperatuur van het winkelcentrum met vijf graden zou worden verlaagd. Zoals door [gedaagde] bevestigd is het in het onderhavige geval mogelijk om een koelinstallatie te plaatsen die in staat is de binnentemperatuur met 4 à 5 graden te verlagen.
14. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter de onder 6. bedoelde omstandigheid in dit geval worden aangemerkt als een gebrek, omdat een doorsnee huurder bij een woonruimte zoals de onderhavige, met name gelet op de onder 8. en 9. bedoelde omstandigheden, mag verwachten dat de aanwezige koelinstallatie in staat is om de binnentemperatuur in het (gehele) gehuurde met (tenminste) 4 à 5 graden te verlagen.
15. Dat betekent dat [eiser] in beginsel aanspraak heeft op opheffing van het gebrek. Door [gedaagde] is ter zitting medegedeeld dat er goede redenen zijn om dit in het onderhavige geval te doen door de bestaande koelinstallatie te vervangen door een andere.
16. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de wijze van herstel van bovenbedoeld gebrek en in verband daarmee met een concreet voorstel te komen.
17. Voldoende staat vast dat bovenbedoeld gebrek een merkbare vermindering van het huurgenot van [eiser] tot gevolg heeft gehad. Gelet op de aard van het gebrek (te weinig capaciteit van de koelinstallatie) zal dit voortdurend aanwezig zijn geweest, zodat het feit dat [eiser] niet voortdurend heeft geklaagd niet relevant is. De vermindering van het huurgenot als gevolg van het gebrek aan de koeling zal echter sterk afhankelijk zijn geweest van (met name) de mate van zonneschijn en de buitentemperatuur, die sterk plegen te fluctueren. De gevolgen van het gebrek zullen dan ook (lang) niet altijd merkbaar zijn geweest. Er zal worden uitgegaan van een gemiddelde over de betreffende periode als geheel.
18. Vast staat dat op 17 januari 2011 de luchtdoorlatende kieren bij de vloerdoorvoeren van de leidingen van en naar het gehuurde zijn dichtgemaakt en dat er sindsdien geen stankoverlast meer optreedt. Gelet op het feit dat [eiser] reeds begin 2007 heeft geklaagd over stankoverlast, [gedaagde] vervolgens maatregelen heeft genomen maar de stankoverlast pas op 17 januari 2011 definitief heeft verholpen, staat eveneens voldoende vast dat er in elk geval gedurende de periode 1 juni 2007 tot 17 januari 2011 sprake is geweest van een gebrek, bestaande uit het vermijdbaar binnendringen van stank in het gehuurde. Dat dit aan [eiser] toe te rekenen zou zijn omdat hij een bepaalde motor in het luchtbehandelingssysteem had uitgezet heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, gelet op de verklaring van [eiser] dat aanzetten van die motor slechts tot méér stank heeft geleid en dat de betreffende motor ook nu uit staat zonder dat er stankoverlast optreedt. Ook hier geldt dat de gevolgen van dit gebrek voor het huurgenot niet voortdurend en in dezelfde mate merkbaar zullen zijn geweest. Voorts heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest een inbreuk op het huurgenot die een huurverlaging met 45% gedurende de hele bovengenoemde periode zou rechtvaardigen. Ook hier zal worden uitgegaan van een gemiddelde over de periode vanaf 1 juni 2007 tot de datum van herstel, zijnde 17 januari 2011.
19. Daarnaast is van belang dat [gedaagde] in 2007 aan [eiser] reeds een tegemoetkoming van
€ 1.000,00 heeft verstrekt wegens derving van woongenot als gevolg van gebreken aan het gehuurde.
20. Gelet op hetgeen hiervoor onder 17. tot en met 19. is overwogen acht de kantonrechter het redelijk om de gemiddelde derving van het huurgenot en daarmee de verlaging van de in rekening te brengen huurprijs te waarderen als volgt:
- in de periode vanaf 1 januari 2007 tot 1 juni 2007 (gebrek aan de koelinstallatie): op 5% van de kale huurprijs;
- in de periode vanaf 1 juni 2007 tot 17 januari 2011 (gebrek aan de koelinstallatie en stankoverlast): op 10% van de kale huurprijs;
- in de periode vanaf 17 januari 2011 tot het moment waarop het gehuurde zal zijn voorzien van een koelinstallatie die in staat is de binnentemperatuur te verlagen met tenminste 4 graden: 5% van de kale huurprijs.
21. [eiser] heeft gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het verschil tussen de verlaagde huurprijs en de door hem feitelijk betaalde huurprijs. Daarvan heeft hij echter geen specificatie overgelegd. [eiser] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte een berekening en specificatie over te leggen, gebaseerd op hetgeen hiervoor onder 20. is overwogen.
22. Aan elk der partijen zal vervolgens de gelegenheid worden geboden om bij antwoordakte te reageren op de akte van hun wederpartij.
23. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.