Parketnummer: 13/994013-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
op tegenspraak, raadsman gemachtigd
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] B.V., hierna verdachte,
gevestigd op het adres [adres] [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 juli 2010 en 28 september 2011.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door eerst mr. C.A. Zijlstra en daarna mr. H.H.M. Beune, officieren van justitie. Verdachte liet zich op de eerstgenoemde zitting vertegenwoordigen door haar bestuurder [bestuurder] en op beide zittingen bijstaan door
mr. L. Hendriks, advocaat te Maastricht, die zij hiertoe volmacht heeft gegeven.
Alle hierna te bespreken verweren zijn zakelijk en kort samengevat weergegeven.
Aan verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van 7 juli 2010, ten laste gelegd dat
1.
Verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van juli 2008 tot en met 13 mei 2009, in een (winkel)filiaal gelegen op het perceel [adres filiaal] te Hilversum, opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat- en/of isolatie-)materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van isolatiemateriaal en/of plaatmateriaal, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet en/of chrysotiel (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat asbest;
(strafbaarstelling: artikel 173 a Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
het aan haar, verdachte's schuld te wijten is geweest dat op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van juli 2008 tot en met 13 mei 2009, in een winkel(filiaal) gelegen op perceel [adres filiaal] te Hilversum wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat- en/of isolatie-)materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van isolatiemateriaal en/of plaatmateriaal, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet en/of chrysotiel (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat asbest
(strafbaarstelling: artikel 173 b Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van juli 2008 tot en met 13 mei 2009 te Hilversum, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, handelingen heeft verricht in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij toen en daar, in een (winkel)filiaal gelegen op perceel [adres filiaal] te Hilversum zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, arbeid doen verrichten, bestaande uit het verrichten van verkoopwerkzaamheden en/of het vullen van de vakken en/of opslagwerkzaamheden en/of administratieve werkzaamheden en/of werkzaamheden ten behoeve van het bereiden van voedsel, terwijl (onder andere) niet werd/was voldaan aan
(a)
artikel 3 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft verdachte geen zorg gedragen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe geen beleid gevoerd dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden,
en/of
(b)
artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers werd het filiaal niet zodanig gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk werd voorkomen,
(c)
artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit
immers heeft verdachte niet in alle gevallen waarin werknemers werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest) gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en/of veiligheid van de werknemer(s),
(d)
artikel 4.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
immers heeft verdachte niet zodanige technische en organisatorische maatregelen genomen dat de kans op blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen (te weten asbest) zoveel mogelijk bij de bron daarvan werd voorkomen, immers heeft zij (onder andere) ondanks een asbestbesmetting de personeelskantine opengehouden, althans ten aanzien van de
asbestbesmetting aldaar geen maatregelen genomen,
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s) ontstond of te verwachten was;
(strafbaarstelling; artikel 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 32 Arbeidsomstandighedenbesluit)
2.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair ten laste geldt nietig dient te worden verklaard, omdat bij een dergelijk culpoos delict het bestanddeel schuld dient te worden verfeitelijkt in termen van 'verwijtbare onvoorzichtigheid'. Dit is niet gebeurd, waardoor de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is in de zin van art 261 Sv.
2.2 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in reactie op het verweer van de raadsman op het standpunt gesteld, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar die door de raadsman in diens pleidooi is aangehaald, dat de tenlastelegging voldoende feitelijk is en dat voor de verdediging voldoende duidelijk is waartegen zij verweer kan voeren. Daarmee voldoet de tenlastelegging aan de wettelijke eisen en is deze geldig.
2.3 Oordeel van de rechtbank
Het criterium voor de geldigheid van de tenlastelegging is of het de verdediging redelijkerwijs duidelijk kan zijn waarvan de verdachte wordt beschuldigd. De beoordeling of hiervan sprake is vindt plaats in het licht van het achterliggend dossier, de toelichting van de officier van justitie en het onderzoek ter terechtzitting. Voorts geldt dat specifieke onderdelen van de tenlastelegging niet afzonderlijk maar binnen de context van de tenlastelegging als geheel dienen te worden bezien. Het voorgaande in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot de slotsom dat het verwijt dat verdachte in de tenlastelegging wordt gemaakt, ook voor wat betreft het bestanddeel 'schuld', voldoende feitelijk en duidelijk is omschreven. Hierdoor voldoet de dagvaarding aan aan het genoemde criterium. In het bijzonder voor het bestanddeel 'schuld' geldt dat daaraan voldoende feitelijke betekenis toekomt gelet op de eveneens in de tenlastelegging opgenomen zinsnede "terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen" en in aanmerking genomen dat verdachte een rechtspersoon betreft. Het laatste is relevant omdat het (juist) bij de vervolging van rechtspersonen voor culpose delicten, gelet op de toelichting in Tekst & Commentaar Strafrecht bij artikel 51 Sr, veelal gaat om de vraag of en zo ja in hoeverre door de rechtspersoon (voldoende) maatregelen zijn genomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
Daarnaast is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uiti.
Ten aanzien van feit 1:
3.1.1 Gealarmeerd door een met asbest verband houdende sluiting van een winkelfiliaal van verdachte in Hoorn, besluit verdachte in 2008 al haar winkelfilialen op de aanwezigheid van asbest te laten onderzoeken. Met betrekking tot het winkelfiliaal gelegen aan [adres filiaal] te Hilversum (hierna: het filiaal) geeft [manager] (hierna: [manager]), manager van het bouwbureau van verdachte, namens verdachte aan Search Ingenieursbureau B.V. (hierna: Search) opdracht voor dit onderzoekii.
3.1.2 Search verricht in de periode van 8 tot en met 10 juli 2008 een asbestinventarisatie in het filiaal en brengt over dit onderzoek op 11 september 2008 een rapportage uit (hierna: asbestinventarisatierapport)iii.
3.1.3 In het asbestinventarisatierapport staat vermeld en is met foto's en plattegronden geïllustreerd dat op verschillende plaatsen in het filiaal asbest is aangetroffen. Dit geldt onder andere voor de ruimtes boven de plafonds op elke verdieping van het filiaal. In deze ruimtes bevinden zich op bepaalde plekkeniv leidingen die zijn geïsoleerd door middel van isolatiemateriaal dat voor 2 tot 5 procent bestaat uit niet-hechtgebonden chrysotiel, zogenaamd wit asbest. Search acht urgente sanering noodzakelijk en concludeert dat werkzaamheden boven de plafonds dienen te worden vermeden tot nader onderzoek de exacte besmettingsomvang duidelijk heeft gemaakt. In dezelfde ruimtes zijn voorts restanten van het genoemde niet-hechtgebonden chrysotiel op de verlaagde plafonds aangetroffen. Urgente sanering van deze restanten acht Search eveneens noodzakelijkv.
3.1.4 Op 17 oktober 2008, naar aanleiding van de sluiting van het filiaal van verdachte in Hoorn, worden de medewerkers van het filiaal tijdens een bijeenkomst voorgelicht over asbest in algemene zin en het inventariserend onderzoek dat door Search wordt verrichtvi.
3.1.5 Op enigerlei moment, vermoedelijk in de periode februari-maart 2009vii, worden in samenspraak met en op advies van Searchviii in het filiaal op plekken die - de rechtbank begrijpt: op grond van het asbestinventarisatierapport - vanwege de aanwezigheid van asbest niet mogen worden betreden, bordjes opgehangen met de waarschuwing dat slechts met toestemming aan of boven de plafonds mag worden gewerktix.
3.1.6 Naar aanleiding van de bevindingen in het asbestinventarisatierapport vraagt [manager] namens verdachte op 10 maart 2009 bij de gemeente Hilversum een vergunning voor een asbestsanering in het filiaal aanx. Het asbestinventarisatierapport ligt aan deze aanvraag ten grondslag.
3.1.7 Inspecteurs van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van de gemeente en de Arbeidsinspectie gaan op 13 mei 2009, na bestudering van de genoemde aanvraag, naar het filiaal en na inspectie daarvan bevelen zij dat de werkzaamheden van de aanwezige werknemers moeten worden gestaakt en dat al het personeel en winkelend publiek het filiaal dient te verlatenxi.
3.1.8 Tijdens de daaropvolgende ontruiming verlaten [werknemer 1] en [werknemer 2], werknemers van de firma Breijer uit Woerden, de personeelsingang van het filiaalxii. Beiden hebben eerder die dag op de parterre aan de sprinklerinstallaties aan de plafonds van het magazijn en de spoelkeuken van 'La Place' gewerktxiii. Voordat zij met die werkzaamheden, waarbij zij onder meer plafondplaten weghaalden, begonnen, zagen zij één van de bedoelde waarschuwingsbordjes aan de wand. Hierop hebben zij [medewerker technische dienst], medewerker technische dienst van het filiaal, aangesproken, die hen meedeelt dat er asbest boven de plafonds zit maar zij boven de plafonds mogen werken. Daarna zijn [werknemer 1] en [werknemer 2] aan het werk gegaanxiv.
3.2 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geen argumenten gehoord op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat het asbestinventarisatierapport (ten dele) ondeugdelijk was. Van de juistheid van de vaststellingen en adviezen van het rapport kan dus worden uitgegaan.
3.2.1.1 De rechtbank stelt voorts voorop dat zij, anders dan de officier van justitie, van oordeel is, gelet op het asbestinventarisatierapport en de latere risicobeoordelingsrapportage NEN 2991 d.d. 12 november 2008 van Search, dat uit het dossier niet volgt dat in de ten laste gelegde periode in de winkel- en personeelsruimtes van het filiaal, waaronder de kantine voor het personeel, het risico van een verhoogde aanwezigheid van asbestvezels in de lucht heeft bestaan dat mogelijk een gezondheidrisico voor de in die ruimten aanwezige personen met zich zou hebben kunnen brengen. Voor zover zich aanwijzingen voor een dergelijk gezondheidsrisico in de bevindingen van de Inspecteurs van de afdeling Bouw- en woningtoezicht en de Arbeidsinspectie op 13 mei 2009 bevinden, acht de rechtbank deze aanwijzingen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
3.2.1.2 Onderdeel van het verwijt dat verdachte in het onder 2 ten laste gelegde wordt gemaakt, is dat verdachte - kort gezegd - in het filiaal werknemers arbeid heeft doen verrichten onder omstandigheden die risico's voor hun gezondheid meebrachten. Specifiek over het bestanddeel arbeid is in de tenlastelegging vermeld dat deze arbeid bestaat uit het verrichten van verkoopwerkzaamheden, het vullen van de vakken, opslagwerkzaamheden, administratieve werkzaamheden en/of werkzaamheden ten behoeve van het bereiden van voedsel. Hieruit leidt de rechtbank af dat de steller van de tenlastelegging kennelijk het oog heeft gehad op de risico's voor de gezondheid van die werknemers die binnen het winkelbedrijf en in de overige daar gevestigde winkels de daar gangbare werkzaamheden hebben verricht. Of zich gezondheidsrisico's hebben voorgedaan voor (al dan niet externe) werknemers die zich met bijzonder technisch onderhoud aan het pand bezig hielden, valt daarom buiten het bereik van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op de aard van hun werkzaamheden, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de in dit deel van de tenlastelegging bedoelde werknemers in hun werk andere ruimtes dan de winkel- en personeelsruimtes, inclusief de kantine van het personeel, hebben betreden, noch dat verdachte hiermee redelijkerwijs rekening heeft behoeven te houden.
3.2.1.3 Uit het voorgaande vloeit voort dat voor de in feit 2 van de tenlastelegging bedoelde kring van werknemers op geen moment in de ten laste gelegde periode een gezondheidsrisico door asbestbesmetting heeft bestaan zodat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte in strijd heeft gehandeld met een van de onder a, b, c, d van feit 2 genoemde zorgplichten.
Gelet hierop dient verdachte van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
3.2.2 Ten aanzien van feit 1
3.2.2.1 Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet beperkt tot risico's voor de gezondheid van de hiervoor vermelde beperkte kring van personen. Daardoor kan het oordeel over dit feit mogelijk anders zijn, indien van deze grotere groep werknemers of personen wel zou kunnen worden vastgesteld dat zij zich in andere ruimtes dan de winkel- en personeelsruimtes van het filiaal hebben begeven. De rechtbank heeft in rubriek 3.1 vastgesteld dat hiervan sprake is bij de werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] op 13 mei 2009. Zij hebben immers gewerkt aan de sprinklerinstallatie waarbij zij plafondplaten hebben verwijderd. Niet is komen vast te staan dat nog anderen dan [werknemer 1] of [werknemer 2] zich in een dergelijke situatie hebben begeven. De rechtbank zal zich dan ook in haar bespreking van feit 1 beperken tot de vraag of de gezondheid van [werknemer 1] en [werknemer 2] in gevaar is gekomen en zo ja, of daarvan aan verdachte een verwijt moet worden gemaakt.
Voor zover de officier van justitie heeft betoogd dat ook door het betreden van of werken in andere ruimten dan de ruimte boven de plafonds gevaar te duchten was voor werknemers of andere personen, terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen om aanraking met asbest te voorkomen, acht de rechtbank niet bewezen dat een zodanig gevaar aanwezig is geweest. Hiervoor geldt, hetgeen hiervoor onder 3.2.1.1 is overwogen.
3.2.2.2 Aanwezigheid en verspreiding asbestvezels
In de eerste plaats komt aan de orde de vraag of bij de werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] op 9 mei 2009 asbestvezels zijn verspreid. De raadsman van verdachte heeft in dit kader gesteld dat onduidelijk is gebleven waar is gewerkt en of juist op de plaats waar is gewerkt, asbest aanwezig was.
Over de aanwezigheid van asbest kan het volgende worden vastgesteldxv. Uit de bevindingen, foto's en plattegronden van het asbestinventarisatierapport volgt dat slechts op een beperkt aantal plekken boven de plafonds in het filiaal het bedoelde asbesthoudende leidingisolatiemateriaal was aangebracht maar ook dat op die plekken zich tevens restanten, afkomstig van dat materiaal, die niet-hechtgebonden asbest bevatten, op het onderliggende plafond bevonden en over dat plafond waren verspreid. Ook leidt de rechtbank uit dit rapport af dat deze leidingen en deze niet-hechtgebonden asbest bevattende resten leidingisolatie op de plafonds zich bevonden in de kelder, de begane grond en de eerste tot en met de derde verdiepingxvi. Uit de verklaringen van [manager] en [getuige] leidt de rechtbank verder af dat in het filiaal slechts in de directe nabijheid van deze plekken, maar dan onder de besmette delen van de plafonds, de eerder vermelde waarschuwingsbordjes waren aangebracht. Nu [werknemer 1] en [werknemer 2] hebben verklaard dat zij hebben gewerkt aan en boven de plafonds op een plek waar een dergelijk waarschuwingsbordje was aangebracht, komt de rechtbank tot de slotsom dat op die plek restanten van niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal op de plafonds aanwezig waren. In dit oordeel wordt de rechtbank gesterkt door de verklaring van [werknemer 1] dat hij, nadat hij op die locatie de plafondplaten had verwijderd, bovenop het plafond isolatiemateriaal open zag liggenxvii.
Ten aanzien van de verspreiding van die asbest in de lucht acht de rechtbank voorts het volgende van belang. [werknemer 1] heeft verklaard bij zijn werkzaamheden aan de sprinklerinstallatie plafondplaten te hebben losgemaakt. De ter terechtzitting gehoorde deskundige drs. M.A. Stelling heeft gerapporteerd dat bij dergelijke werkzaamheden, waarbij het op een plafond liggende asbesthoudende materiaal wordt verstoord, asbestvezels kunnen vrijkomen.xviii De rechtbank neemt dit advies over en deelt die opvatting.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat het vrijkomen van de vezels en het daarmee zich in de lucht verspreiden van asbestvezels, zich bij de werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] heeft kunnen voordoen.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat aan een bewezenverklaring van verspreiding van asbestvezels in de lucht in de weg staat dat de ten laste gelegde wetsartikelen 173a en 173b Sr niet zien op het binnenmilieu. Deze stelling van de raadsman vindt geen steun in de wettekst, de literatuur of de jurisprudentie. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
3.2.2.3 Terwijl daarvan gevaar te duchten was
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of door de genoemde werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] voor hen gevaar voor de gezondheid of levensgevaar te duchten is geweest.
Daarbij heeft de raadsman als verweer gevoerd dat niet kan worden vastgesteld hoe groot het risico voor de gezondheid is geweest, waarbij de raadsman heeft opgemerkt dat aannemelijk lijkt dat de duur van de blootstelling relatief kort is geweest en het risico op gezondheidsschade zich pas voordoet bij langdurige blootstelling, met verwijzing naar de brief van Search van 6 juli 2010.
Uit het voorgaande oordeel dat bij de werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] asbestvezels zich in de lucht hebben kunnen verspreiden, vloeit rechtstreeks voorts dat zij deze vezels hebben kunnen inademen. Aangenomen moet immers worden dat zij geen bescherming tegen inademing droegen. De deskundige drs. Stelling heeft ter terechtzitting hieraan toegevoegd dat inademing van die vezels schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Zij heeft daarbij gewezen op het feit van algemene bekendheid dat inademing van asbest tot onherroepelijke gezondheidsschade van ernstige tot zeer ernstige aard kan leiden. Bij de bepaling van het risico voor de gezondheid daarvan heeft zij daarbij als factoren genoemd: 1) het soort asbest 2) of het gaat om al dan niet hechtgebonden asbest 3) of de verstoring al dan niet inpandig plaatsvindt 4) de concentratie asbestvezels in de lucht 5) en de duur van de blootstellingxix.
In het onderhavige geval gaat het om (1) materiaal dat voor 2 tot 5 procent bestaat uit chrysotiel, een in verhouding tot andere asbestsoorten minder schadelijke soort asbest. Elke vorm van asbest is echter een voor de gezondheid schadelijke stof en inademing daarvan, ook in geringe hoeveelheden, is onomkeerbaar. Verder geldt dat het gaat om (2) niet-hechtgebonden asbest dat (3) verstoord is in een inpandige situatie. Deze omstandigheden duiden er beide op dat de concentratie van de vezels die in de lucht kunnen zijn gebracht (4) niet verwaarloosbaar is geweest. Hetzelfde geldt voor (5) de duur van de blootstelling, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat de werkzaamheden bestonden uit het plaatsen van sprinklerkoppenxx, waarvan aannemelijk is dat daarmee enige tijd is gemoeid geweest.
Al deze factoren wegend acht de rechtbank bewezen dat het ten laste gelegde gevaar voor de gezondheid van de twee werknemers te duchten is geweest. Dat de duur van de blootstelling naar alle waarschijnlijkheid relatief kort is geweest doet hieraan niet af. De raadsman lijkt er in zijn verweer vanuit te gaan dat vastgesteld dient te worden dat een bepaald risico zich heeft verwezenlijkt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Slechts vereist is dat het gevaar zich kon voordoen.
3.2.2.4 Geen althans onvoldoende maatregelen
Tot slot komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte, teneinde besmetting met asbestvezels tegen te gaan (voldoende) maatregelen heeft genomen en de daarmee verband houdende vraag of sprake is geweest van opzet dan wel schuld aan de zijde van verdachte.
De raadsman heeft er in dit kader op gewezen dat door Search niet terstond tot aanvullende beschermende of stabiliserende maatregelen is geadviseerd, anders dan voor de ruimten boven het plafond van de personeelskantine. Vervolgens heeft verdachte het traject om tot de aanbevolen saneringen te komen in gang gezet en heeft zij de ruimtes boven het plafond tot verboden gebied verklaard, dit met haar personeel gecommuniceerd en waarschuwingsplakkaten aangebracht om aan te geven dat niet boven de plafonds mocht worden gewerkt, aldus de raadsman.
Met de raadsman stelt de rechtbank vast dat verdachte, nadat het asbestinventarisatierapport was uitgebracht, niet gehouden was om terstond tot sanering over te gaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat Search, waar zij in haar rapport zegt dat sanering urgent is, heeft bedoeld te zeggen dat sanering op een termijn van maximaal zes maanden nodig was en dat verdachte dit ook zo heeft begrepen.
Search heeft ook geadviseerd wat er moest gebeuren in de periode dat nog niet tot sanering zou kunnen worden overgegaan. Teneinde de risico's verbonden aan de aanwezigheid van het asbest boven de plafonds zoveel mogelijk te beperken, diende de situatie daar, zo begrijpt de rechtbank het rapport, niet te worden verstoord.
Tot dat doel heeft Search verdachte geadviseerd - dat blijkt niet uit het rapport, maar volgt onder meer uit de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2010 - het personeel van verdachte voor te lichten en bordjes onder die delen van de plafonds aan te brengen waarboven zich de leidingen met het asbesthoudend isolatiemateriaal en de losse resten daarvan bevonden.
Blijkens de ter terechtzitting van 7 juli 2010 door haar vertegenwoordiger afgelegde verklaring heeft verdachte begrepen dat de bestaande toestand boven de plafonds, voor zover zich daar de leidingen en resten asbesthoudend materiaal bevonden, tot de sanering niet mocht worden verstoord. Dat blijkt ook uit de meergenoemde maatregel onder de plafonds waarschuwingsbordjes te doen ophangen. Daaruit volgt bovendien dat verdachte de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat tussentijds, dus voor aanvang van de sanering, werkzaamheden aan de besmette plafonds of in de ruimte daarboven zouden moeten worden uitgevoerd.
In dat opzicht is verdachte tekort geschoten. Zij moest weten, ook indien Search haar dit niet zou hebben gezegd, dat het advies van Search om de toestand boven de besmette delen van de plafonds niet te verstoren tevens inhield dat daar niet zonder beperkingen (beschermende kleding en maskers voor de arbeiders en maatregelen ter voorkoming van verspreiding) mocht worden gewerkt indien dit toch nodig zou blijken te zijn.
Wat heeft verdachte gedaan? Zij heeft het personeel in het filiaal op 17 oktober 2008 in algemene zin over de aanwezigheid van asbest doen voorlichten en doen mededelen dat een inventariserend onderzoek door Search werd verricht. Daarnaast is, naar aanleiding van de resultaten van het asbestinventarisatieonderzoek, een instructie gegaan naar [chef technische dienst] en [medewerker technische dienst], respectievelijk chef en medewerker technische dienst van het filiaal, inhoudende dat niet zonder toestemming boven de plafonds gewerkt mocht worden. Dat de voorlichting aan het personeel tot het voorgaande beperkt is gebleven, volgt uit de verklaring van [manager] dat hij de inhoud van het asbestinventarisatierapport, in het bijzonder het gegeven dat asbest in het filiaal was aangetroffen en op welke plekken dit het geval was, niet heeft gedeeld met anderen dan de directie van verdachte. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van [chef technische dienst] en [medewerker technische dienst]xxi. Ook vindt het voorgaande steun in de verklaringen van [bedrijfsleidster], bedrijfsleidster van het filiaal, [hoofd operationele diensten], hoofd operationele diensten van verdachte, en [regiomanager], regiomanager van onder meer het filiaal te Hilversumxxii. De drie laatstgenoemden hebben immers verklaard na de bijeenkomst op 17 oktober 2008 en voor de stillegging van het filiaal op 13 mei 2009 van de resultaten van het onderzoek noch de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in het filiaal iets te hebben vernomen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze door verdachte genomen maatregelen onvoldoende geweest. Verdachte heeft aan haar personeel en in het bijzonder de leidinggevenden binnen het filiaal niet, althans onvoldoende kenbaar gemaakt:
1) dat delen boven de plafonds in het filiaal met asbest besmet waren,
2) dat dit materiaal over enige maanden zou worden verwijderd,
3) dat tot dat moment de toestand boven de besmette delen van de plafonds niet mocht worden verstoord (in welk geval er voor niemand enig gevaar was te duchten) en
4) dat indien tussentijds enige werkzaamheden aan, bij of boven die besmette delen van de plafonds noodzakelijk zouden blijken, die werkzaamheden slechts zouden mogen worden uitgevoerd na overleg met een gecertificeerd asbestverwijderaar.
Door de genoemde tekortkomingen in de genomen maatregelen heeft het voor verdachte voorzienbare risico dat de bedoelde situatie zich zou voordoen zich kunnen verwezenlijken, zoals is gebeurd op 13 mei 2009. Het maken van een zorgvuldige belangenafweging en het nemen van afdoende maatregelen lag bij uitstek op de weg van de directie van verdachte en lag in de sfeer van de rechtspersoon.
3.2.2.5 Geen opzet, wel schuld
Opzet is niet aanwezig evenmin als voorwaardelijk opzet, al was het maar omdat er geen gegevens zijn aan de hand waarvan de kans kan worden geschat dat het mis zou gaan.
Wel moet worden gezegd dat verdachte ten minste bewuste schuld moet worden verweten.
Verdachte wist dat de mogelijkheid bestond dat vóór het moment van sanering aan of bij de besmette delen van de plafonds zou moeten worden gewerkt en dat dit voor de gezondheid van de arbeiders erg gevaarlijk zou kunnen zijn, tenzij dezen voldoende beschermd aan de slag zouden gaan. Verdachte heeft kennelijk gehoopt dat vóór het moment van sanering niet aan of bij de plafonds zou behoeven te worden gewerkt, en zij heeft daarom en kennelijk om onrust bij haar personeel en bij het publiek te voorkomen gedacht dat zij ermee kon volstaan haar personeel slechts globaal te informeren en waarschuwingsbordjes op te hangen. Op de waarschuwingsbordjes was kennelijk met datzelfde doel niet vermeld dat er gevaar voor asbestbesmetting bestond. Verdachte had echter dat doel met evenveel moeite kunnen bereiken door haar personeel wel goed in te lichten en wel bordjes op te hangen waarop stond dat er wegens gevaar voor asbest niet achter de plafonds mocht worden gewerkt, terwijl zij daarmee ook zou hebben kunnen voorkomen dat arbeiders zonder voldoende bescherming aan de slag gingen. Verdachte wist dat dit laatste voor hen een ernstig gevaar voor hun gezondheid zou kunnen opleveren. Verdachte heeft dus volstrekt onnodig nagelaten de van haar te verwachten maatregelen te nemen om anderen voor blootstelling aan een ernstig gevaar te behoeden, in de bewustheid dat die blootstelling niet denkbeeldig was. Vast staat dat die maatregelen zijn uitgebleven en dat de bedoelde blootstelling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht daarom het subsidiaire verwijt bewezen en spreekt verdachte vrij van het primaire.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1 subsidiair.
het aan haar, verdachte's, schuld te wijten is dat op 13 mei 2009 in een winkelfiliaal gelegen aan de [adres filiaal] te Hilversum wederrechtelijk een stof, te weten asbestvezels, in de lucht is gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid te duchten was, aangezien in het winkelfiliaal die vezels, bevattende niet-hechtgebonden chrysotiel, zijn verspreid, terwijl zij onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking zouden kunnen komen met die vezels.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,- waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de aanwezigheid van asbestvezels tegenover de werknemers en anderen die in de winkel werkzaam waren grotendeels heeft verzwegen en deze personen heeft blootgesteld aan aanzienlijke gezondheidsrisico's. Daar komt bij dat de in deze zaak gebleken bagatelliserende houding van verdachte zorgen baart voor mogelijk toekomstige gevallen, mede nu verdachte in en door de voorafgaande zaak in Hoorn reeds nadrukkelijk op de risico's was gewezen.
7.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval dat de rechtbank, anders dan hij heeft bepleit, tot een veroordeling zou komen, verzocht om een geheel dan wel grotendeels voorwaardelijke straf, gelet op de volgende aspecten.
Verdachte is niet eerder veroordeeld in een zaak als deze, hetgeen zich laat verklaren doordat verdachte helemaal niet anders dan op correcte wijze wenst te werken. Verdachte heeft een lange historie als bedrijf dat eraan hecht en zich erdoor kenmerkt jegens haar personeel en clientèle uiterst correct en betrouwbaar te zijn. Bij het plegen van de strafbare feiten in deze zaak heeft verdachte geen enkel financieel motief gehad. Evenmin heeft verdachte daadwerkelijk financieel voordeel behaald. Integendeel, na het eerdere incident in Hoorn heeft verdachte forse financiële inspanningen verricht en zij verricht deze nog steeds om herhaling van incidenten te voorkomen. Het saneringstraject is in volle gang. Deze inspanningen laten zien dat verdachte in overeenstemming met de geldende regels wenst te handelen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze van de straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat personen in haar filiaal bloot zouden worden gesteld aan het risico van inademing van asbestvezels, welke inademing op een termijn van jaren ernstige nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheid. Door de onzorgvuldigheid en het ten gevolge daarvan tekortschieten in het handelen van verdachte is het aan haar schuld te wijten dat twee personen daadwerkelijk aan dat risico zijn blootgesteld. Of in hun geval deze zware gevolgen ook daadwerkelijk zullen intreden, zal voor hen gedurende jaren ongewis kunnen blijven. Dat de officier van justitie in haar waardering van de ernst van de zaak uitging van een vele malen langduriger blootstelling voor een vele malen grotere groep van personen, brengt de omvang van de zaak weliswaar terug tot kleinere proporties, maar doet niet af aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank onderkent dat verdachte tot het nemen van de - door de rechtbank ontoereikende geoordeelde - maatregelen is gekomen onder invloed van het meewegen van andere belangen dan het gezondheidsbelang voor de werknemers, welke belangen op zichzelf te respecteren zijn. Deze invloed mag echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid die van directies van grote bedrijven als verdachte mag worden verwacht als het gaat om asbestgerelateerde kwesties.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat verdachte, met het eerdere incident in Hoorn, is geconfronteerd met de voordien onvermoede realiteit dat er asbest in haar filiaal aanwezig was en dat zij hierop eigener beweging is overgegaan tot inventarisatie binnen al haar overige filialen, waarbij de aanwezigheid van asbest in het filiaal in Hilversum aan het licht kwam. Vervolgens heeft verdachte het saneringstraject in gang gezet en maatregelen getroffen om te voorkomen dat haar werknemers en klanten in aanraking zouden kunnen komen met dat asbest. Deze maatregelen zijn op een onderdeel niet afdoende gebleken. Dat neemt niet weg dat duidelijk is dat bij verdachte de wil en de actieve houding bestaat om in overeenstemming met de geldende regels te functioneren.
Daarenboven houdt de rechtbank ermee rekening dat de onderhavige zaak, zij het relatief kortstondig, heeft geleid tot algehele stillegging van het filiaal van verdachte en verder dat aannemelijk is dat de onderhavige zaak de reputatie van verdachte heeft geschaad.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank anders dan de officier van justitie geen aanleiding voor een onvoorwaardelijke straf. Wel acht zij een voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte geboden, teneinde verdachte maar ook de samenleving als geheel een en andermaal op het belang te wijzen dat op een zo zorgvuldig en veilig mogelijke wijze met asbest wordt omgegaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51 en 173b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
het aan haar schuld te wijten zijn dat wederrechtelijk een stof in de lucht wordt gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is, gepleegd door een rechtspersoon
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] BV, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro).
Beveelt dat deze geldboete niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. J. Knol en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Verklaring van [bestuurder] ter terechtzitting van 7 juli 2010 en pv verhoor [manager] pag. 205 e.v.
iii Een geschrift, zijnde een rapportage asbestinventarisatie d.d. 11 september 2008.
iv Zie een geschrift, zijnde bijlage I inhoudende plattegronden van een rapportage asbestinventarisatie d.d. 11 september 2008.
v Een geschrift, zijnde een rapportage asbestinventarisatie d.d. 11 september 2008 p. 37 en een geschrift, zijnde een brief van Search d.d. 6 juli 2010, onder punt 6.
vi PV verhoor [hoofd operationele diensten] pag. 196 e.v., pv verhoor [regiomanager] pag. 200 e.v., pv verhoor [bedrijfsleidster] pag. 178 e.v. en pv verhoor [bestuurder] pag. 224 e.v.
vii PV verhoor [bedrijfsleidster] pag. 178 e.v. en pv verhoor [medewerker technische dienst] pag. 183 e.v.
viii Verklaring als getuige van [getuige] ter terechtzitting van 7 juli 2011 en pv verhoor [manager] pag. 205 e.v.
ix PV verhoor [werknemer 1] pag. 139 e.v. en pv verhoor [medewerker technische dienst] pag. 183 e.v.
x Een geschrift, zijnde een aanvraag sloopvergunning, pag. 043 e.v.
xi PV controle, pag. 033 e.v. en pv van bevindingen, pag. 111 e.v.
xii PV van bevindingen, pag. 111 e.v.
xiii PV verhoor [werknemer 1] pag. 139 e.v. en pv verhoor [werknemer 2] pag. 143 e.v.
xiv PV verhoor [werknemer 1] pag. 139 e.v. pv verhoor [medewerker technische dienst] pag. 183 e.v.
xv Voor zover in het vervolg van dit oordeel geen bewijsmiddelen als voetnoten staan vermeld, wordt terugverwezen naar de bewijsmiddelen als aangehaald in rubriek 3.1.
xvi Asbestinventarisatierapport p. 8
xvii PV verhoor [werknemer 1] pag. 139 e.v.
xviii Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 18 april 2011, opgemaakt door M.A. Stelling, beëdigde deskundige eco- en humane toxicologie pag. 13.
xix Verklaring van deskundige drs. M.A. Stelling ter terechtzitting van 28 september 2011.
xx Pv verhoor [medewerker technische dienst] pag. 183 e.v.
xxi PV verhoor [medewerker technische dienst] pag. 183 e.v. en pv verhoor [chef technische dienst] pag. 189 e.v.
xxii PV verhoor [bedrijfsleidster] pag. 178 e.v., pv verhoor [hoofd operationele diensten] pag 195 e.v., pv verhoor [regiomanager] pag. 200 e.v.