1. Tot uitgangspunt dient het navolgende:
a. De thans 51-jarige [verweerder] is op 2 juli 1979 bij [verzoekster] in dienst getreden en is laatstelijk werkzaam als allround medewerker C Afleverservices (AFS) - trekkerchauffeur - tegen een salaris van € 2.334,83 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
b. [verweerder] heeft als allround medewerker C AFS tot taak met een trekker producten bij de klant/koper op het veilingcomplex van [verzoekster] af te leveren.
c. Op de afdeling waar [verweerder] werkzaam is werken circa 142 personen onder wie ca 65% allochtonen.
d. Sinds 2001 verlangt [verzoekster] van werknemers die in dienst treden de “Verklaring Collegiale Veiligheid” te ondertekenen. In deze verklaring is onder meer opgenomen dat de werknemer geen verbaal of fysiek geweld jegens medewerkers en andere op het [verzoekster] terrein aanwezige personen gebruikt of daarmee dreigt. Aan het slot van deze verklaring wordt opgemerkt dat overtreding van een regel schorsing, ontslag en toegangsontzegging tot gevolg kan hebben. [verweerder] heeft deze verklaring niet ondertekend. Aan hem is als werknemer die voor 2001 in dienst is getreden deze verklaring ook niet ter ondertekening voorgelegd.
e. In het Veilingreglement [verzoekster] is in artikel 3, handelend over het gedrag op het Veilingcomplex, onder meer opgenomen:
Het is in ieder geval niet toegestaan:
…….
- [verzoekster]-medewerkers en andere Gebruikers van het Veilingcomplex onheus te bejegenen, fysiek of verbaal te bedreigen.
f. [verzoekster] heeft haar beleid over ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie, (seksuele) intimidatie, agressie en pesten schriftelijk vastgelegd. Dit document is op intranet te raadplegen. In het beleidsplan wordt onder meer een onderscheid gemaakt tussen preventief en curatief beleid. Tot het curatieve beleid behoren onder meer vertrouwenspersonen, bemiddelaars en een klachtencommissie.
g. In de periode van 4 juni 1981 t/m november 2010 (ca 20 jaar) hebben tenminste 9 incidenten plaatsgevonden, waarbij [verweerder] - naar de mening van [verzoekster] - andere medewerkers verbaal onheus bejegende. Deze incidenten zijn:
• op 3 juni 1981 vindt een woordenwisseling plaats tussen zijn afdelingchef en [verweerder], waarvoor [verweerder] op 4 juni 1981 een schriftelijke waarschuwing krijgt;
• op 5 en 6 oktober 1987 is de houding en het gedrag van [verweerder] jegens de Bedrijfsbeveiliging zodanig dat zij sterk de indruk hadden dat [verweerder] in het bezit was van gestolen producten, waarvoor [verweerder] op 6 oktober 1987 een schriftelijke waarschuwing krijgt;
• op 21 augustus 1990 wordt [verweerder] door zijn chef aangesproken op een zeer negatieve houding en gedrag ten opzichte van collega’s van buitenlandse afkomst;
• op 14 september 1993 zijn [verweerder] en 5 andere medewerkers onder meer aangesproken op het maken van discriminerende opmerkingen, waarbij wordt aangekondigd dat als dit – en ander ongewenst gedrag – nog een keer gebeurt direct een officiële waarschuwing wordt gegeven;
• op 30 augustus 2001 gebruikt [verweerder] tegen zijn college [naam] woorden in de trant van “oprotten, je voert je baan niet goed uit”, waarvoor [verweerder] een officiële waarschuwing krijgt die bij brief van 19 oktober 2001 is vastgelegd;
• op 9 oktober 2001 vindt een incident plaats tussen [verweerder] en zijn collega [naam], waarvoor [verweerder] bij brief van 20 november 2001 een laatste officiële waarschuwing krijgt;
• op 1 april 2003 zet [verweerder] uit onvrede over het volle werkterrein de trekker midden op de rijbaan, loopt hij van de trekker weg en duwt hij een rij karren met goederen richting andere medewerkers, waarna één van de karren omvalt. De schade aan de goederen is circa € 200,00. Bij brief van 7 april 2003 ontvangt [verweerder] voor deze gedraging, waarbij het arbeidsproces bewust is verstoord en waarbij naar andere medewerkers agressief gedrag werd geuit, een laatste officiële waarschuwing;
• op 28 november 2007 betitelt [verweerder] tijdens een training fysieke belasting de groepsleiders als “blauwjassen” en de medewerkers die werkzaam zijn bij de DS-planten als “kamelenneukers”. [verweerder] wordt hierop daags daarna aangesproken en van het gesprek is een verslag gemaakt;
• op 27 februari 2009 vindt tussen [verweerder] en zijn collega [naam] een incident plaats over het wegnemen van meerdere kranten door [naam]. [verweerder] spreekt [naam] daarop aan, waarna een woordenwisseling ontstaat. [verweerder] maakt daarbij onder meer opmerkingen als: “kut ghanesen”, “jullie kunnen toch niet lezen”, “jullie met die graaicultuur”, “rot op naar eigen land”, “jullie hadden in dat Turkse vliegtuig moeten zitten”, “nu ophoepelen van hier”. Over dit incident vinden op 27 februari 2009 en 2 maart 2009 gesprekken plaats waarvan korte verslagen zijn gemaakt. Deze verslagen zijn [verweerder] bij brief van 2 maart 2009 toegezonden. In die brief wordt gemeld dat aan hem een laatste waarschuwing is gegeven voor discriminerend gedrag. Voorts wordt opgemerkt:
Indien u zich in de toekomst wederom discriminerend uitlaat tegen collega’s, ander ongewenst gedrag vertoont en/of zich niet aan de regels van en afspraken met [verzoekster] houdt, dan zullen wij de mogelijkheden gaan onderzoeken om het dienstverband met u te beëindigen.
h. Op 7 maart 2011 wordt door de procesbegeleider van zijn afdeling aan [verweerder] een werkopdracht gegeven waarmee [verweerder] het niet eens is. [verweerder] gaat naar zijn groepsleider [naam]. Tegen [naam] zegt [verweerder] onder meer “knuffelturk” en “kankerturk”. [verweerder] wordt die dag hangende het onderzoek naar zijn gedragingen geschorst en gesommeerd zich de dag daarna te melden bij de heer [naam] die hem zal informeren over de uitslag van het onderzoek en de disciplinaire consequenties. [verzoekster] bevestigt deze gang van zaken bij brief van 7 maart 2011.
i. De schorsing eindigt op 8 maart 2011. [verweerder] voert vanaf dat moment zijn werkzaamheden weer uit.
j. Bij brief van 10 maart 2011 zendt [verzoekster] aan [verweerder] een beëindigingvoorstel. Dit voorstel houdt kort gezegd in een beëindiging van het dienstverband per 1 augustus 2011 zonder toekenning van enige vergoeding.
k. De gemachtigde van [verweerder] laat bij brief van 15 maart 2011 weten dat [verweerder] het dienstverband bij [verzoekster] wil voortzetten en het beëindigingvoorstel derhalve afwijst.
l. Hierop volgt nog enige overleg, waarbij beide partijen aan hun standpunten vasthouden.
verzoek