2. [verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeids-overeenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen. Daarbij biedt [verzoekster] [verweerster] een vergoeding aan van € 10.000,- bruto.
3. Daartoe stelt [verzoekster] - kort gezegd en onder verwijzing naar hetgeen zij heeft aangevoerd in de 1e procedure - dat de verhoudingen tussen partijen dermate verstoord zijn geraakt, dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet tot de mogelijkheden behoort. Van [verzoekster] hoefde het dienstverband niet te eindigen, maar inmiddels - na het verzoek in de 1e procedure, dat in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken is ingetrokken - en alle gebeurtenissen in de laatste drie maanden - is voortzetting niet meer mogelijk. [verzoekster] heeft steeds getracht het [verweerster] naar de zin te maken, maar ziet zich langzamerhand voor een onbegonnen taak gesteld. [verzoekster] heeft zich tegenover [verweerster] steeds opgesteld als een redelijke werkgever.
4. [verzoekster] wijst het zijdens [verweerster] opgeworpen bezwaar ten aanzien van de uitholling van haar functie - door het outsourcen van het orderpicken - van de hand. Er blijft genoeg voor [verweerster] over en [verzoekster] zal zorgen voor een faire invulling van de werkzaamheden, de taken en functie. De werkzaamheden zullen in het verlengde liggen van haar oude werkzaamheden.
5. Daarbij neemt [verzoekster] het [verweerster] hoogst kwalijk dat zij kennelijk met een nagemaakte sleutel zich stiekem toegang heeft verschaft in het pand en daar foto’s voor de zitting heeft gemaakt; zo ga je als werkgever en werknemer niet met elkaar om.
6. [verweerster] betwist dat er gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door [verzoekster] bedoelde zin en bepleit afwijzing van de door [verzoekster] verzochte ontbinding. [verweerster] verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden om een vergoeding van € 94.685,- bruto ten laste van [verzoekster] toe te kennen. [verweerster] doet daarbij een tegenverzoek, voor het geval dat [verzoekster] haar verzoek zou intrekken.
7. [verweerster] voert ter ondersteuning van haar stellingen - kort gezegd en eveneens onder verwijzing naar hetgeen zij heeft aangevoerd in de 1e procedure - aan dat het verzoek prema-tuur is ingediend. Partijen waren nog in onderhandeling met elkaar over de inhoud van de functie van [verweerster] en er is (nog) geen sprake van een verandering van omstandigheden.
8. Daarnaast voert [verweerster] aan dat per 1 maart 2011 maar liefst 90% van haar werkzaam-heden zijn komen te vervallen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [verweerster] naar door haar gemaakte foto’s in het magazijn. [verweerster] heeft [verzoekster] verzocht haar een aangepaste en correcte functiebeschrijving te geven, maar de functieomschrijving die [verzoekster] heeft verstrekt na het kort-gedingvonnis is niet passend. Het is een functie met een geheel andere inhoud, die niet met [verweerster] is overeengekomen en dat zou - nu een eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW ontbreekt - wel moeten.
9. Daarbij verwijt [verweerster] [verzoekster] dat zij misbruik van de situatie heeft willen maken, door in januari 2011 met [verweerster] overeen te komen, dat alle vakantiedagen per 24 januari 2011 waren verbruikt en dat daartegenover [verzoekster] slechts over drie weken loon zou hoeven te betalen. Voorts verwijt [verweerster] dat [verzoekster] steeds heeft vastgehouden aan haar beweerdelijke ontslagname en dat [verzoekster] het advies van de bedrijfsarts niet aan haar wilde opsturen. Tevens wordt [verzoekster] verweten (zo begrijpt de kantonrechter) dat bij de herstructurering van het magazijn [verweerster] niet of nauwelijks is betrokken.
Beoordeling
10. Allereerst overweegt de kantonrechter dat uit de stukken, zowel van de 1e procedure als van de onderhavige, en uit hetgeen ter zitting met beide partijen is besproken, overduidelijk naar voren komt dat de verhoudingen tussen partijen te zeer verstoord zijn geraakt om het dienstverband nog vruchtbaar voort te zetten. Dit blijkt uit de onafgebroken stroom correspondentie sinds oktober 2010 en de wijze waarop partijen elkaar bejegenen. Het vertrouwen en de goede verstandhouding, noodzakelijk voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband, is over en weer komen te ontbreken.
11. De stelling van [verweerster], dat het verzoek prematuur is gedaan, wordt niet gevolgd. [verweerster] verricht al geruime tijd geen werkzaamheden meer, terwijl daar geen medische beperking aan ten grondslag ligt en dat daar op korte termijn verandering in komt, ligt niet voor de hand. Bovendien is het niet waarschijnlijk dat met voortzetting van het tot nu toe niet al te vruchtbare overleg de verstoring van de arbeidsverhouding wordt opgelost.
12. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden. Nu [verweerster] al sinds 21 februari 2011 geen werkzaamheden meer verricht, wordt de datum van ontbinding bepaald op 1 augustus 2011.
13. Omtrent de op gronden van billijkheid daaraan te verbinden vergoeding wordt overwogen als volgt.
In de loop van 2010 is bij [verzoekster] de indruk ontstaan dat [verweerster] ontslag wilde nemen en zij dus naar andere oplossingen moest zoeken voor de werkzaamheden van [verweerster] en de activiteiten in het magazijn. Ongelukkigerwijs is in dezelfde tijd bij [verweerster] juist de indruk ontstaan dat [verzoekster] buiten haar om de organisatie van het magazijn wilde wijzigen, in welke besluitvorming [verweerster] geen rol (van betekenis) speelde en waardoor zij overbodig zou worden. Wat het eerste was - de indruk bij [verzoekster] dat [verweerster] wilde vertrekken of de indruk bij [verweerster] dat [verzoekster] haar kwijt wilde - acht de kantonrechter niet relevant. Het is jammer dat deze indrukken zowel als de wijzigingen van/in het magazijn in lopende het jaar niet expliciet zijn besproken. Mogelijk was dan de gang van zaken anders geweest. [verzoekster] als werkgever kan hiervan een verwijt worden gemaakt. Zij had dit expliciet aan de orde moeten stellen.
14. Voorts kan [verzoekster] een verwijt worden gemaakt van de wijze waarop zij op de ontslagname van [verweerster] (of dat nu zo bedoeld was of niet) en met name de intrekking daarvan, heeft gereageerd. Na een dienstverband van zoveel jaren, had meer souplesse van een werkgever mogen worden verwacht. Ook voor wat betreft de toonzetting van de brieven/mails, waarin [verzoekster] zich door [verweerster] op sleeptouw heeft laten nemen en ook het hare heeft bijgedragen aan het escaleren van het conflict, door steeds weer terug te grijpen op de (vermeende) ontslagname van [verweerster]. Als werkgever had [verzoekster] daar boven moeten staan.
15. Anderzijds zijn de verwijten die [verweerster] aan [verzoekster] maakt, niet terecht. Het kan zo zijn dat in de beleving van [verweerster], [verzoekster] haar liever kwijt dan rijk was, maar dat dit zo was, is niet komen vast te staan. [verzoekster] is [verweerster] (uiteindelijk) telkens tegemoet gekomen in haar wensen en heeft op uitdrukkelijk verzoek meegedacht in de bescherming van [verweerster] met betrekking tot het in acht nemen van haar werktijden; daarover dient [verweerster] dan [verzoekster] later geen verwijt te maken. Ook is niet gebleken dat [verzoekster] toezeggingen heeft gedaan die zij niet is nagekomen of dat [verzoekster] handig gebruik heeft willen maken van de periode 1 januari 2011 - 24 januari 2011 om het stuwmeer van vakantiedagen van [verweerster] te laten verdwijnen. Deze verwijten, in combinatie met de toonzetting in de correspondentie, hebben bijgedragen aan de (voortduring van de) verstoring van de relatie.
16. Met de vorige kantonrechter in de kort-gedingprocedure wordt geoordeeld dat [verweerster] zich over het vervallen van een deel van haar werkzaamheden (per 1 maart 2011) en de nieuwe inhoud van (een deel van) haar functie meer zorgen heeft gemaakt dan nodig was. Dat [verzoekster] niet een faire invulling van de nieuwe functie wilde realiseren, is niet aannemelijk geworden. [verweerster] had het moeten proberen. Dat heeft ze niet gedaan en dat kan [verweerster] worden verweten.
17. Het gedrag van [verweerster] met betrekking tot de ‘op het bureau van [verzoekster] gevonden’ correspondentie en de foto-opnames in de nacht van 2 juni 2011, is verwerpelijk, maar dateert van na de verstoring en wordt derhalve hier niet meegewogen.
18. Dit alles wegende (waaronder de periode van doorbetaalde in-activiteit) wordt een vergoeding van € 15.000,- bruto (afgerond C=1/3) billijk geacht.
19. Nu aan [verweerster] een vergoeding wordt toegekend van meer dan het zijdens [verzoekster] aangeboden bedrag, zal [verzoekster] tot 25 juli 2011 de gelegenheid worden geboden haar verzoek in te trekken.
20. Mocht [verzoekster] haar verzoek intrekken, dan wordt toegekomen aan het verzoek van [verweerster]. Er is geen reden om daarop anders te beslissen, nu het in deze zaak de feiten en omstandigheden zijn die de ontbinding en de hoogte van de vergoeding bepalen en niet wie het verzoek indient. Daarom wordt op het tegenverzoek gelijkelijk beslist. Ook [verweerster] dient harerzijds dan tevens een termijn voor intrekking te krijgen, die haar tot 31 juli 2011 wordt verleend.
21. Er zijn termen de proceskosten te compenseren.