ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706662-11 en RK nummer: 11/4618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon en de toetsing van dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft te Osnabrück. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, beoordeeld. De verdediging stelde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, omdat het feit volgens Nederlands recht een civiele wanprestatie zou opleveren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het feit, zoals omschreven in het EAB, wel degelijk onder de lijst van feiten viel waarvoor overlevering kon worden verzocht. De rechtbank benadrukte dat het aan de uitvaardigende autoriteit is om te bepalen of een feit onder de lijst valt, en dat nader onderzoek naar de dubbele strafbaarheid niet nodig was. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering kon worden toegestaan. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706662-11
RK nummer: 11/4618
Datum uitspraak: 23 september 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juli 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 30 juni 2011 door de justitiële autoriteit, de officier van justitie van de Staatsanwaltschaft te Osnabrück (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres] [woonplaats],
opgegeven verblijfsadres [verblijfadres] [verblijfplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op de zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid, van de OLW, verlengd met dertig dagen, in verband met de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van 9 mei 2011 uitgevaardigd door het Kantongerecht Nordhorn (Duitsland) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Verweer met betrekking tot ontbreken van dubbele strafbaarheid
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid op grond van artikel 7 OLW niet is voldaan. Het onder 2 genoemde feit levert namelijk naar Nederlands recht een civiele wanprestatie op, nu het gaat om de niet-nakoming van de verplichtingen uit de pachtovereenkomst door de opgeëiste persoon. Uit het dossier blijkt geen opzet van de opgeëiste persoon. Om die reden is geen sprake van een strafbare gedraging naar Nederlands recht en is niet voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de omschrijving van het feit in het EAB en de aanvullende brief van 29 juli 2011 van de Duitse autoriteiten duidelijk blijkt dat de overlevering voor het naar Nederlands recht strafbare feit oplichting wordt verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onder 2 genoemde feit door de uitvaardigende autoriteit is aangeduid als een lijstfeit. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens en mede gelet op hetgeen in de aanvullende brief van 29 juli 2011 van de Duitse autoriteiten is gesteld met betrekking tot de opzet van de opgeëiste persoon, in redelijkheid het onder 2 genoemd feit als lijstfeit heeft aangemerkt.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nader onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet derhalve achterwege blijven. Het feit valt onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(medeplegen van) verduistering, meermalen gepleegd
5. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De officier van justitie van het Openbaar Ministerie Osnabrück (Duitsland) heeft bij schrijven van 20 juli 2011 de volgende garantie gegeven:
Voor de gezochte Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] [de rechtbank leest: [opgeëiste persoon]], geboren op [1976] in [geboorteplaats]/Nederland, garandeer ik in de uitleveringszaak gevoerd door het Openbaar Ministerie Osnabrück, parketnummer (…) 153 AR 161/11 (…) resp. het daaraan ten grondslag liggende opsporingsonderzoek, dat de gezochte persoon, voor het geval hij na een overlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland nadat het vonnis in kracht van gewijsde is overgegaan, hij deze straf in Nederland mag uitzitten, wanneer hij daartoe een overeenkomstig verzoek indient m.b.t. deze tenuitvoerlegging.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. Ook het onder 4.1 bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
oplichting
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie van de Staatsanwaltschaft te Osnabrück (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en T.B. Trotman, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]