Parketnummers: 13/651876-10 (A) en 13/525998-09 (B) (PROMIS)
Datum uitspraak: 15 september 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[A-straat nr] [postcode] te [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2011.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 december 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vier, althans een of meerdere (geld)koffer(s) (inhoudende een geldbedrag van 51932,05 euro) en/of een sealbag (met daarin waardezegels en/of krantencoupons en/of uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (perceel Koningsplein 4), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (personeel van Albert
Heijn), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (personeel van Albert Heijn) heeft gedwongen tot de afgifte van vier, althans een of meerdere (geld)koffer(s) (inhoudende een geldbedrag van 51932,05 euro) en/of een sealbag (met daarin waardezegels en/of krantencoupons en/of uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- (toen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bezig waren met geld af te storten in de kluis in de publieksruimte van de winkel) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de (rechter)zij , in elk geval in/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of geprikt en/of
- (vervolgens) heeft/hebben gezegd: "Geld, geld", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Als je me achterna komt, dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
[medeverdachte 1] en/of een of meer tot op heden onbekende dader(s) op of omstreeks 23 december 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vier, althans een of meerdere (geld)koffer(s) (inhoudende een geldbedrag van 51932,05 euro) en/of een sealbag (met daarin waardezegels en/of krantencoupons en/of uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (perceel Koningsplein 4), in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1], en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (personeel van Albert Heijn), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (personeel van Albert Heijn) heeft gedwongen tot de afgifte van vier, althans een of meerdere (geld)koffer(s) (inhoudende een geldbedrag van 51932,05 euro) en/of een sealbag (met daarin waardezegels en/of krantencoupons en/of uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro), in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s),
- (toen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bezig waren met geld af te storten in de kluis in de publieksruimte van de winkel) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de (rechter)zij , in elk geval in/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of geprikt en/of
- (vervolgens) heeft/hebben gezegd: "Geld, geld", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Als je me achterna komt, dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking
- tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 december 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door zijn auto aan die tot op heden onbekend gebleven dader en/of diens mededader(s) beschikbaar te stellen en/of die auto te besturen;
hij op of omstreeks 23 december 2010, te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer geldbedrag(en) (onder meer een geldbedrag van 8000 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat deze geldbedragen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij op of omstreeks 17 maart 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand (perceel Nieuwe Keizersgracht 1-a) heeft weggenomen een kluis (inhoudende onder meer een geldbedrag van ongeveer 50 euro en/of inloginstructies voor internetbankieren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Protestantse Diaconie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door twee ruitjes van genoemd pand in te slaan of in te gooien, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
hij op of omstreeks 31 maart 2010 te Roelofarendsveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 458,67 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Feiten en omstandigheden in zaak A
4.1.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
4.1.2. Op 23 december 2010 rond 10.45 uur zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan het werk in de Albert Heijn aan het Koningsplein 4 te Amsterdam.ii Zij gaan samen de geldkokers storten. Ze hebben ieder twee koffers met geldkokers bij zich.iii
4.1.3. De koffers zijn gevuld met cilinders, welke gevuld zijn met bankbiljetten. In één koffer zit een sealbag. De inhoud van de sealbag bestaat uit waardezegels, krantencoupons en uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro. Het totale geldbedrag dat in de koffers zit is 51.930 euro.iv Een van de cilindervormige geldcassettes is voorzien van het unieke nummer 2 550062 102658.v
4.1.4. [slachtoffer 1] wordt geprikt in haar rechterzij met een lang mes door een man.vi De man richt de punt van het mes op [slachtoffer 1].vii Hij zegt: "Geld, geld". De man doet de koffers in een heel grote tas.viii
4.1.5. De man loopt weg en zegt: "Als je me achterna komt dan vermoord ik je".ix
4.1.6. Op 23 december omstreeks 14.00 uur liggen in een van de vuilcontainers op de Karel du Jardinstraat te Amsterdam drie grote zwarte tassen. In twee van de tassen zitten ieder twee blauwe koffers. In een van de tassen zit ook nog een witte sealbag. In de derde tas zitten grijze kokers.x
4.1.7. Op de hengsels van een van de tassen aangetroffen in de Karel du Jardinstraat is celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte. De kans is kleiner dan 1 op 1 miljard dat het materiaal van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel.xi
4.1.8. Om 12.40 uur voldoet verdachte contant de openstaande huur van de auto, een bedrag van € 2.000,--, in het geheel met 50 eurobiljetten, die hij los bij zich heeft.xii In de middag koopt verdachte voor € 1.050,-- kleding. Hij betaalt met 70 biljetten van vijf euro en de rest van het bedrag met 50 eurobiljetten.xiii
4.1.9. In de woning van verdachte wordt op 23 december 2010 een geldbedrag aangetroffen van € 8.000,--. Het geld is gesorteerd in bundels van 20, 50 en 100 eurobiljetten.xiv
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie in zaak A
Naar de mening van de officier van justitie kan niet bewezen worden dat verdachte degene was die de geldkoffers in de Albert Heijn aan het Koningsplein heeft meegenomen.
Op grond van de aangetroffen labels van de geldkoffers van de Albert Heijn staat echter vast dat de buit van de overval op de [B-straat nr] aanwezig is geweest. Getuige [getuige 1] heeft een man, die bij een auto stond, horen fluiten. Vervolgens ziet hij dat mannen op zolder bezig zijn met het verdelen van spullen. [getuige 2] ziet de man die eerder buiten stond te fluiten teruggaan naar de auto en noteert het kenteken. Verdachte is meermalen gezien in deze auto en de auto wordt in de [A-straat], waar verdachte woont aangetroffen om 11.30 uur.
Vervolgens blijkt dat verdachte die dag voor 1.050 euro aan nieuwe kleding heeft gekocht, 2000 euro heeft betaald aan het autoverhuurbedrijf en 8.000 euro aan contanten aanwezig heeft gehad.
Bij een school in de Karel du Jardinstraat worden zwarte tassen aangetroffen met daarin bijna de volledige transitokoffers. Op de hengsels van één van de tassen wordt een volledig DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte.
De handelingen die door verdachte zijn verricht wijzen naar de mening van de officier van justitie op voorafgaande betrokkenheid. Aan het vereiste van nauwe en bewuste samenwerking wordt voldaan, de buit wordt zeer kort na het feit vervoerd naar een woning waar deze wordt verdeeld.
Verdachte heeft onder meer een bedrag van 8000 euro in zijn bezit terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat dit geld (on)middellijk afkomstig was van een misdrijf. Hij kan geen plausibele verklaring geven voor het geld dat bij hem is aangetroffen, noch voor de uitgaven die hij op diezelfde dag heeft gedaan.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3. Het standpunt van de verdediging in zaak A
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er verschillend geverbaliseerd wordt over het aantal mannen dat voor de woning aan de [B-straat] instapt in de auto met kenteken [kenteken 1]. De man die in de auto stapt, zou verdachte zijn geweest. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben verdachte echter niet herkend tijdens een fotoconfrontatie. Niet kan worden vastgesteld of de man die bij de auto stond dan wel de man die in de woning aanwezig was, verdachte is geweest. Bovendien blijkt niets van enige rol van het voertuig bij de overval op de Albert Heijn.
Uit de stukken blijkt niet hoe en op welke wijze de hengsels van de tassen waarop het spoor zou zijn aangetroffen is veiliggesteld. Bij verdachte leeft het vermoeden dat er sprake is van contaminatie en dus een onbetrouwbaar spoor dat niet aan het bewijs kan bijdragen.
Als de rechtbank van oordeel zou zijn dat de DNA-rapportage tot het bewijs kan worden gebezigd, dan kan daaruit nog niet blijken van enige rol van verdachte bij de gang van zaken in de [B-straat], laat staan bij de overval op de Albert Heijn.
Subsidiair is de raadsman van mening dat er geen sprake is van medeplegen. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman betoogd dat nu geen sprake is van enige uitvoeringshandelingen van verdachte er geen wettig en overtuigend bewijs is om verdachte als medepleger aan te merken. Al zou verdachte meegedeeld hebben in de buit en de tas waarin de geldkoffers hebben gezeten op enig moment in handen hebben gehad, dan zijn dat uitsluitend gedraging 'after the fact'. Er is dan ook geen nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid wijst de raadsman erop dat de medeplichtigheid blijkens de tenlastelegging zou bestaan uit de rol die de auto van verdachte zou hebben gespeeld bij het misdrijf, namelijk het vervoer van de feitelijke dader vanaf de plek van de overval naar de locatie waar de buit werd verdeeld. Die rol is op grond van het dossier niet bewijsbaar.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het bij hem aangetroffen bedrag heeft gespaard. Van belang is dat voor witwassen wettig en overtuigend bewijs moet zijn dat het geld van misdrijf afkomstig is. Mede gezien de geringe omvang van het geldbedrag kan niet worden uitgesloten dat verdachte dat geld gewoon heeft gespaard.
4.4. Het oordeel van de rechtbank in zaak A
4.4.1. Op donderdag 23 december 2010 staat een man op zijn vingers te fluiten voor de [B-straat nr].xv Het is een blanke man, tussen 40 en 45 jaar oud met een slank postuur en tussen 1.80 en 1.90 meter lang. Hij staat bij een grijze personenauto met het kenteken [kenteken 1].xvi
4.4.2. Vervolgens rennen personen hoorbaar buiten adem naar de zolderkamer van de [B-straat nr] op de 4e etage.xvii Op de zolderkamer welke in gebruik is bij de woning [B-straat nr]-1 hoog bevinden zich drie mannen: een negroïde man van ongeveer 20 jaar oud, een jongere man met een lichtgetinte huidskleur en de blanke man die kort daarvoor bij de auto stond. Ze zijn kokers aan het overpakken van de ene tas naar de andere tas. De blanke man heeft de leiding.xviii
4.4.3. Om 11.15 uur belt [getuige 1] 112.xix
4.4.4. De man die eerder stond te fluiten loopt dan terug naar een grijze auto met kenteken [kenteken 1].xx Verdachte is verschillende keren door agenten gezien in de auto met kenteken [kenteken 1], een grijze Ford Fiësta. De auto wordt aangetroffen in de [A-straat] waar verdachte woont.xxi
4.4.5. Op de zolder van de [B-straat nr]-1 wordt een aantal plastic labels gevonden met op een van de labels het nummer 2 550062 102658.xxii
4.4.6. Om 14.26 uur wordt de auto met kenteken [kenteken 1] door verdachte bestuurd.xxiii
4.4.7. Verdachte ontvangt een uitkering van de Dienst Werk en Inkomen ter hoogte van € 704,87 per maand.xxiv
Bewijsoverwegingen:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse was bij de overval op de Albert Heijn aan het Koningsplein te Amsterdam.
Getuige [getuige 1] heeft op de ochtend van 23 december 2010 een man bij de auto met kenteken [kenteken 1] gezien. Deze man stond te fluiten. De auto is bij verdachte in gebruik en wordt even later in de straat waar verdachte woont aangetroffen en dezelfde middag ziet de politie verdachte weer in de auto rijden. Ook het door [getuige 1] opgegeven signalement past bij de persoon van verdachte. Op de zolder ziet [getuige 1] de man die hij bij de auto zag en twee andere mannen kokers overladen van de ene in de andere tas. Later wordt op de zolder onder meer een label aangetroffen dat afkomstig is van een van de bij de Albert Heijn weggenomen geldkokers. De rechtbank stelt vast dat de buit van de overval op de Albert Heijn op de zolder van de [B-straat nr] verdeeld is en dat verdachte daarbij aanwezig was.
Blijkens de verklaring van [getuige 1] had verdachte een leidende rol bij de verdeling van de buit. Dit gebeurde ongeveer twintig minuten na de overval, zo blijkt uit het feit dat [getuige 1] al om 11.15 uur het alarmnummer belde om te melden wat hij gezien had op de zolder. Nu de verdeling van de buit zo kort na het plegen van de overval plaatsvond, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat daarover voorafgaand aan de overval afspraken gemaakt zijn. Er was dan ook sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders.
In de vuilcontainer in de Karel du Jardinstraat, op korte afstand van de woning van verdachte, worden de tassen aangetroffen met daarin geldkokers en de sealbag afkomstig uit de Albert Heijn. Op een van de tassen wordt DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Hieruit blijkt dat verdachte nauw betrokken was bij het wegwerken van het restmateriaal van de buit. Voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal op deze tas heeft verdachte bovendien geen enkele andere aannemelijke verklaring gegeven; in tegendeel hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, terwijl deze omstandigheid wel vraagt om een verklaring.
Ook geeft verdachte op de dag van de overval opvallend veel contant geld uit, waarvan een aanzienlijk deel in kleine coupures.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, nu hij zowel voorafgaand als na afloop bij de overval op de Albert Heijn aan het Koningsplein betrokken was.
De grote bedragen aan contant geld die verdachte uitgeeft en die in zijn woning worden aangetroffen, zijn naar het oordeel van de rechtbank afkomstig van de overval. Verdachte ontvangt een uitkering waarvan het nauwelijks mogelijk is dat hij een dergelijk geldbedrag bij elkaar kan sparen. Voorts is het opvallend dat verdachte slechts enkele uren na de overval opeens dergelijke geldbedragen in opmerkelijke coupures, te weten een grote hoeveelheid biljetten van vijf en vijftig euro, uitgeeft. Nu verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven is de rechtbank van oordeel dat hij bezig was het geld afkomstig van de overval wit te wassen. Nu het geld afkomstig is van de overval is het witwassen een voortgezette handeling van de diefstal met geweld.
4.5. Feiten en omstandigheden in zaak B
4.5.1. Op 17 maart 2010 staat een blanke jongen op de brug van de kruising Weesperstraat en Nieuw Keizersgracht bij een scooter.xxv Er komt een tweede jongen met een donkere huidskleur bij. Ze staan voor de deur van het pand Nieuwe Keizersgracht 1A te Amsterdam en beginnen te trekken en te duwen tegen de deur. De twee jongens lopen naar de achterzijde van het bedrijf. Ongeveer een minuut later gaan ze via een zijdeur naar binnen.xxvi
4.5.2. Aan de tuinzijde van het pand zijn twee ruitjes van 40 centimeter bij 30 centimeter ingeslagen. De metalen kluis is ontvreemd. In de kluis zat ongeveer 50 euro aan kleingeld.xxvii
4.5.3. Nog een minuut later komen de jongens het bedrijf weer uit. De blanke jongen heeft op dat moment een zwarte tas bij zich.xxviii
4.5.4. Een motoragent rijdt de blanke jongen met een lichtgrijze jas met capuchon en bontkraag achterna. De blanke jongen rent het parkje in en laat een zwarte tas vallen.xxix In het parkje op de Weesperstraat ter hoogte van de Nieuwe Keizersgracht wordt een grote zwarte tas met daarin een zilverkleurige kluis aangetroffen.xxx
4.5.5. De blanke jongen rende de ingang van metrostation Waterlooplein in. De verbalisant kan het metrostation niet inrijden en gaat te voet achter de verdachte aan.xxxi
Op 30 maart 2010 is er in het kantoor van [slachtoffer 3] B.V. aan De Lasso 38 te Roelofarendsveen in een ladeblok met daarin een sigarenblikje nog een groot geldbedrag aanwezig. Het betreft tussen 400 en 500 euro in voornamelijk biljetten van vijftig euro en wat kleingeld. Op donderdag 1 april 2010 blijkt het geld uit het blikje te zijn verdwenen.xxxii
4.6. Het standpunt van het openbaar ministerie in zaak B
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie acht het onder 1 van zaak B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 3] en de herkenning van verdachte op camerabeelden van het metrostation door een verbalisant.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie is van mening dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs van diefstal in vereniging. De hele dag zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geobserveerd. Gezien wordt dat twee van de drie mannen naar binnen gaan bij het pand aan De Lasso 38 te Roelofarendsveen. Later is gebleken dat een bedrag van circa 450 euro is weggenomen. Bij hun aanhouding hadden de drie verdachten bij elkaar een bedrag van 458,67 euro, vooral in coupures van vijftig euro, in het bezit.
4.7. Het standpunt van de verdediging in zaak B
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte ten onrechte getapt is en dat vervolgens op basis van deze onrechtmatige tapgesprekken een stelselmatige observatie is gestart. De politie heeft destijds een aanvraag gedaan verdachte te mogen tappen als betrokken in het onderzoek tegen medeverdachte [medeverdachte 4]. Vervolgens heeft de officier van justitie een machtiging gevorderd om hem als verdachte te mogen tappen. In het onderzoek tegen [medeverdachte 4] had verdachte als betrokkene kunnen worden getapt, maar naar de mening van de raadsman hebben voor het tappen van betrokkenen stringentere eisen te gelden.
Het verkrijgen van de betreffende tapgesprekken levert een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) op. Verdachte is daardoor in zijn belangen geschaad. De resultaten hiervan dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs, evenals de resultaten van de stelselmatige observaties.
De raadsman heeft verzocht verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrij te spreken, nu het bewijs voor dit feit uitsluitend bestaat uit de resultaten van de BOB-bevoegdheden.
Met uitsluiting van de resultaten van de onrechtmatige inzet van BOB-bevoegdheden, resteert naar de mening van de verdediging ook voor het onder 1 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De getuigenverklaringen over het signalement van verdachte zijn zeer wisselend en verdachte heeft ernstige twijfels bij de herkenning van de foto in het metrostation. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.8. Het oordeel van de rechtbank in zaak B
Ten aanzien van feit 1 van zaak B:
4.8.1. Op de videobeelden van metrostation Waterlooplein van 17 maart 2010 is te zien dat NN1 het metrostation in vlucht, direct gevolgd door politiepersoneel. NN1 wordt door de verbalisant herkend als [verdachte].xxxiii
Ten aanzien van feit 2 van zaak B:
4.8.2. Op 31 maart 2010 om 14.32 uur stappen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en verdachte in een Peugeot en rijden richting Roelofarendsveen. Om 14.55 uur staat de Peugeot geparkeerd op De Lasso voor perceel 38. Twee personen gaan het bedrijf [slachtoffer 3] B.V. binnen.xxxiv
4.8.3. De telefoon van verdachte maakt om 15.04 uur gebruik van de telefoonpaal 'Huigsloterdijk bij Meerbrug, Regenboogweg' te Roelofarendsveen. Om 15.06 uur maakt de telefoon van [medeverdachte 3] gebruik van dezelfde telefoonpaal.xxxv
4.8.4. Tijdens de insluitingsfouillering werd bij [medeverdachte 3] een bedrag van € 131,45, bij verdachte een bedrag van € 136,20 en bij [medeverdachte 2] een bedrag van € 191,20 aangetroffen, voornamelijk in briefjes van 50 euro.xxxvi
Bewijsoverwegingen:
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte niet getapt had mogen worden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het niet juist is geweest dat door de rechter-commissaris een bevel is afgegeven om [verdachte] als verdachte te gaan tappen. In het kader van het onderzoek naar verdachte [medeverdachte 4] - een onderzoek dat zag op de verdenking dat hij betrokken was bij een bankoverval - werd deze [medeverdachte 4] getapt. Uit de tapgesprekken in dat onderzoek kwam verdachte als structureel contact van [medeverdachte 4] naar voren, terwijl verdachte zelf eerder voor het plegen van overvallen is veroordeeld. Gelet op de zwaarte van het onderzoek naar [medeverdachte 4] had de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid een bevel kunnen afgeven om [verdachte] als betrokkene te laten tappen. Verdachte is dan ook niet in zijn belangen geschaad, omdat hij in ieder geval als betrokkene in het onderzoek naar [medeverdachte 4] getapt had mogen worden.
Vervolgens is overgegaan tot stelselmatige observatie van verdachte. Blijkens de aanvraag van die stelselmatige observatie hebben de tapgesprekken op dat moment voldoende aanleiding gegeven om stelselmatige observatie van belang te achten voor het onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat dit bevel rechtmatig is afgegeven.
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1 primair:
op 23 december 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier, geldkoffers inhoudende een geldbedrag van 51930 euro en een sealbag met daarin waardezegels en krantencoupons en uitbetaalde staatsloten met een totale waarde van 346,20 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, perceel Koningsplein 4, welke diefstal werd vergezeld van geweld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], personeel van Albert
Heijn, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat zijn mededader,
- toen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bezig waren met geld af te storten in de kluis in de publieksruimte van de winkel een mes tegen de rechterzij van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en geprikt en
- vervolgens heeft gezegd: "Geld, geld" en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Als je me achterna komt, dan vermoord ik je";
op 23 december 2010 te Amsterdam geldbedragen, onder meer een geldbedrag van 8000 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist, dat deze geldbedragen- onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
op 17 maart 2010 te Amsterdam met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand, perceel Nieuwe Keizersgracht 1-a, heeft weggenomen een kluis inhoudende onder meer een geldbedrag van ongeveer 50 euro, toebehorende aan de Protestantse Diaconie, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en door twee ruitjes van genoemd pand in te slaan of in te gooien;
op 31 maart 2010 te Roelofarendsveen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 458,67 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 van zaak A en 1 en 2 van zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en toewijzing van de vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 1 van zaak A tot een bedrag van € 51.585,--.
Voorts vordert de officier van justitie een bevel gevangenneming te gelasten, vanwege de kans op recidive.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag gevorderd de onder 7 van zaak A en 1 van zaak B in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren. Naar de mening van de officier van justitie dienen de onder 3 tot en met 9 van zaak B aan het verkeer onttrokken te worden. Het overige beslag kan worden teruggegeven aan verdachte.
8.2. Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman integrale vrijspraak betoogd. Als de rechtbank de diefstal bij de Albert Heijn bewezen zou verklaren, dan is naar de mening van de raadsman duidelijk dat verdachte geen actieve rol heeft gehad en ook slechts gestraft kan worden voor de rol die hij blijkens het dossier zou hebben vervuld. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een overval op de Albert Heijn. Op klaarlichte dag heeft een van de mededaders van verdachte het winkelpersoneel met een mes geprikt en bedreigd met de dood om op deze wijze in bezit te komen van de vier geldkoffers. Voor de medewerkers van de Albert Heijn was dit een heel beangstigende ervaring. Vervolgens is de persoon uit de winkel gelopen met in de koffers een geldbedrag van meer dan vijftigduizend euro. Op professionele wijze heeft hij zich zo snel mogelijk verwijderd van de plaats delict om vervolgens met verdachte en de andere daders de buit te verdelen. Uit de getuigenverklaring blijkt dat verdachte bij de verdeling van de buit en het op afstand houden van zogenaamde pottenkijkers een leidende rol had.
Vervolgens heeft verdachte het geld dat afkomstig was van de overval voor een deel nog dezelfde dag uitgegeven en het overige deel werd in zijn woning aangetroffen. Op deze wijze heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan witwassen.
Bij de inbraak op de Nieuwe Keizersgracht heeft verdachte samen met zijn mededader veel schade aangericht om zich een klein geldbedrag uit de kluis te kunnen toe-eigenen.
De diefstal in Roelofarendsveen was net als de overval op de Albert Heijn of professionele wijze gepland. Verdachte en zijn mededaders hebben eerst de omgeving onderzocht, zoals zij dat op diverse andere plaatsen ook lijken te doen. Vervolgens zijn ze brutaalweg het pand binnengelopen en hebben een geldbedrag meegenomen.
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte zich op professionele wijze in het criminele circuit begeeft. Bij de verschillende feiten wordt van tevoren de situatie ter plaatse bekeken. Ook hebben de personen met wie hij de strafbare feiten pleegt criminele antecedenten. Uit het uittreksel van zijn Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte verschillende malen voor vermogensdelicten is veroordeeld en daarvoor ook al eens een lange gevangenisstraf heeft uitgezeten. Het lijkt erop dat verdachte door het plegen van strafbare feiten in overwegende mate in zijn levensonderhoud voorziet. Om te voorkomen dat verdachte hiermee doorgaat en gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren dan ook passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting zoals die in het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (LOVS) zijn vastgesteld. Daarin ligt tevens de reden dat een lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om de door de officier van justitie gevorderde gevangenneming te bevelen.
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Zaak A:
7 Geld Euro
-
3973734;101 x 50 euro, 100 x 20 euro 10 x 10
Zaak B:
1 Geld Euro
-
3814349
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Hij kan deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1 van zaak A respectievelijk het onder 2 van zaak B bewezen geachte zijn verkregen, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn in zaak B onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
3 1.00 STK Breekijzer Kl:zw
ROUGHNECK
3812306
4 1.00 STK Hamer Kl:zw
-
3812309
5 1.00 STK Hamer Kl:zw
STANLEY vuistje
3812311
6 1.00 STK Breekijzer Kl:
-
3812314
7 1.00 STK Glassnijder Kl:
SILBERSCHNITT
3812319
8 2.00 STK Tie wrap Kl:zw
-
3812321
9 3.00 STK Tie wrap Kl:zw
-
3812323
Nu deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het onder 1 van zaak B bewezen geachte en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van Albert Heijn BV, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 51.585,-- (eenenvijftigduizend vijfhonderd vijfentachtig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Albert Heijn BV voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 56, 57, 311, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 van zaak A en 1 en 2 van zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 van zaak A:
Voortgezette handeling van:
diefstal, vergezeld van geweld en gevolgd van bedreiging met geweld, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl dit feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
witwassen.
Ten aanzien van feit 1 van zaak B:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2 van zaak B:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
Zaak A:
7 Geld Euro
-
3973734;101 x 50 euro, 100 x 20 euro 10 x 10
Zaak B:
1 Geld Euro
-
3814349
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Zaak B:
3 1.00 STK Breekijzer Kl:zw
ROUGHNECK
3812306
4 1.00 STK Hamer Kl:zw
-
3812309
5 1.00 STK Hamer Kl:zw
STANLEY vuistje
3812311
6 1.00 STK Breekijzer Kl:
-
3812314
7 1.00 STK Glassnijder Kl:
SILBERSCHNITT
3812319
8 2.00 STK Tie wrap Kl:zw
-
3812321
9 3.00 STK Tie wrap Kl:zw
-
3812323
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Zaak A:
1 1.00 STK Mes
HOMEIJ
3973732; roestvrijstaal met donker handvat
2 1.00 STK Tas Kl:zwart
ENRICO BENETTI
3973726;
3 1.00 STK Pet Kl:zwart
-
3973728;
4 1.00 STK Muts Kl:blauw
LA COSTE
3973729;
5 1.00 STK Muts Kl:zwart
BARTS
3973731;
6 1.00 PR Handschoen Kl:zwart
-
3973751;
Zaak B:
10 1.00 STK Helm Kl:grs
-
3812325
11 1.00 STK Muts Kl:zw
bivak
3812327
12 1.00 STK Helm Kl:zw
integraal
3812329
13 2.00 STK Overall Kl:bl
-
3812330
14 1.00 STK Muts Kl:zw
-
3812336
15 1.00 STK Koffer Kl:zw
-
3812338 koffer met gereedschap
16 4.00 STK Boek
catalogus
3812340 div winkels
17 1.00 STK Doos Kl:bl
sieradnds
3812379
Wijst de vordering van Albert Heijn BV, gevestigd op het adres Provincialeweg 11, 1506 MA te Zaandam, toe tot € 51.585,-- (eenenvijftigduizend vijfhonderd vijfentachtig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Albert Heijn BV voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Albert Heijn BV, aan de Staat € 51.585,-- (eenenvijftigduizend vijfhonderd vijfentachtig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 290 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en F.P. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bernsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii C- 0001 en C- 0004.
iii C- 0002.
iv C- 0009.
v A-2 0012.
vi C- 0002.
vii C- 0005.
viii C- 0002 en C- 0006.
ix C- 0002.
x A-2 0022.
xi A-3 0099.
xii B-1 0035.
xiii B-1 0024.
xiv B-1 0028.
xv C- 0013.
xvi C- 0025.
xvii C- 0013.
xviii C- 0026.
xix A-2 0027.
xx C- 0014.
xxi A-2 0019.
xxii A-2 0014.
xxiii A-2 0028.
xxiv B-1 0080.
xxv D2 Z1 005.
xxvi D2 Z1 006.
xxvii D2 Z1 002 en D2 Z1 015.
xxviii D2 Z1 006.
xxix D2 Z1 003 en D2 Z1 010.
xxx D2 Z1 014.
xxxi D2 Z1 011.
xxxii D2 Z2 001.
xxxiii D2 Z1 017-018.
xxxiv D2 Z2 017.
xxxv D2 Z2 024.
xxxvi D2 Z2 025.