Beoordeling
14. Fotografische werken zijn ingevolge artikel 10 van de Auteurswet werken van kunst ten aanzien waarvan de maker op grond van artikel 1 van deze wet het uitsluitend recht heeft om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens beperkingen bij de wet gesteld. Het auteursrecht gaat volgens artikel 2 over bij erfopvolging en is vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht.
15. Onder openbaarmaking van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt mede verstaan de openbaarmaking van een verveelvoudiging van het geheel of een gedeelte van het werk, aldus artikel 12, lid 1 sub 1.
16. In het midden kan blijven op welke wijze [gedaagde] bezoekers van haar website in staat gesteld heeft van het krantenartikel inclusief de door [vader eiser] gemaakte foto van directeur [naam directeur] “tussen kozijnen” kennis te nemen. Door bezoekers van haar website daartoe in staat te stellen, heeft zij en niet [naam dagblad] het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt. Hoe in deze sprake kan zijn van een citaatrecht van [gedaagde] vermag de kantonrechter niet in te zien.
17. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van [naam dagblad] voor het gebruik van het artikel, inclusief de foto in kwestie toestemming verkregen had. Nu echter niet gesteld en ook niet anderszins gebleken is dat de licentie die [naam dagblad] met betrekking tot de foto in kwestie gekregen had, ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken, moet geconcludeerd worden dat [gedaagde] het auteursrecht met betrekking tot die foto van de erfgenamen van [vader eiser] heeft geschonden.
18. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat, zoals [eiser] heeft gesteld, de gebruikelijke licentievergoeding voor het gebruik van de foto’s van [vader eiser] op internet € 280,-- inclusief BTW bedraagt en dit bedrag conform de richtprijzen fotografie 2010 is en overeenstemt met licentievergoedingen die andere fotografen hanteren voor publicatie op internet, zou de kanonrechter in beginsel dat bedrag als door [gedaagde] te betalen vergoeding voor de gederfde licentie-inkomsten van [eiser] redelijk gevonden hebben.
19. Aangezien echter [eiser] bij brief d.d. 10 juni 2010 van zijn gemachtigde niet alleen op dat bedrag aanspraak gemaakt heeft, maar daarenboven [gedaagde] gesommeerd heeft de foto in kwestie met onmiddellijke ingang van haar website te verwijderen en verwijderd te houden, wat [gedaagde] ook gedaan heeft, dient de door [gedaagde] te betalen vergoeding voor de gederfde licentie-inkomsten op een lager bedrag gesteld te worden en wel – schattenderwijs – op
€ 200,-- inclusief BTW. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
20. Dat de foto door het gebruik door [gedaagde] heel gemakkelijk en oncontroleerbaar verspreid is geworden zonder dat [eiser] aan dat gebruik voorwaarden heeft kunnen verbinden, waardoor deze in verkoopwaarde gedaald is en minder goed verkocht kon worden en [eiser] dus meer schade geleden heeft dan de gederfde licentie-inkomsten, heeft [eiser] wel gesteld, maar geenszins aannemelijk gemaakt. De door [eiser] gevorderde schadepost ad € 560,-- wegens inbreuk auteursrecht moet dan ook afgewezen worden.
21. Met betrekking tot het overige door [eiser] gevorderde bedrag ad € 2.078,48 als vergoeding voor alle volgens hem gemaakte gerechtskosten en andere kosten, rijst de vraag waarom [eiser] niet in eerste instantie zelf [gedaagde] aangeschreven heeft, maar direct een raadsvrouwe heeft ingeschakeld die namens [eiser] bij haar brief d.d. 10 juni 2010 naast de gebruikelijke licentievergoeding ad € 280,-- incl. BTW aanspraak gemaakt heeft op een vergoeding van de kosten voor de handhaving van zijn auteursrechten ad € 250,-- en daarbij als klap op de vuurpijl aan [gedaagde] aangeboden heeft de zaak buitengerechtelijk af te doen tegen betaling door [gedaagde] van € 900,-- (!).
22. Gelet op het verloop van de daarop volgende gebeurtenissen kan alleen maar geconcludeerd worden dat door de opstelling van [eiser] en/of zijn gemachtigde het door [gedaagde] gewenste minnelijke overleg geen doorgang gevonden heeft en het tot deze procedure gekomen is. Conclusie: wat [eiser] meer gevorderd heeft dan voormeld bedrag ad € 200,--, inclusief BTW wegens derving licentie-inkomsten, moet worden afgewezen.
23. Bij deze uitkomst van de procedure moet [eiser] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten.