RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2259 WIJ
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.H. Klijnstra,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,
verweerder,
gemachtigde M.A.J. van Emmerik.
Bij besluit van 27 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) afgewezen en geoordeeld dat eiser evenmin in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening.
Bij besluit van 12 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Klijnstra. Verweerder is met bericht niet verschenen.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is een 26-jarige alleenstaande man met de Afghaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds januari 2003 in Nederland en heeft per 26 maart 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verzoeker heeft zijn voltijdstudie international business & management aan de Hogeschool van Amsterdam omgezet in een deeltijdstudie, waardoor hij geen recht meer heeft op studiefinanciering. Reden voor deze wijziging was dat hij, gelet op zijn leeftijd en achtergrond, geen aansluiting had met zijn jongere studiegenoten. De overstap is gedaan op advies van zijn psycholoog.
1.2. Op 20 januari 2011 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om een werkleeraanbod afgewezen. In het primaire besluit staat vermeld dat aangezien het recht op een inkomensvoorziening is gekoppeld aan het recht op een werkleeraanbod, eiser ook niet in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening.
1.3. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 5 april 2011 (met zaaknummer AWB 11/1090 WIJ) het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een hbostudie volgt aan de Hogeschool van Amsterdam, welke opleiding wordt bekostigd uit ’s Rijks kas. Op grond van artikel 23, lid 1, onder a, van de WIJ heeft eiser dan ook geen recht op een werkleeraanbod. Omdat het recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ is gekoppeld aan het recht op een werkleeraanbod, komt eiser evenmin in aanmerking voor een inkomensvoorziening, aldus verweerder.
2.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat een werkleeraanbod geen voorwaarde is voor de toekenning van een inkomensvoorziening. Uit de WIJ kan immers niet worden afgeleid dat alleen recht op een inkomensvoorziening bestaat wanneer een werkleeraanbod is toegekend. Nu eiser geen werkleeraanbod heeft geweigerd en zijn inkomen lager is dan de norm, komt hem een inkomensvoorziening toe. Eiser wijst er bovendien op dat in de memorie van toelichting behorende bij de WIJ staat dat aan regulier onderwijs een inkomensvoorziening is gekoppeld waardoor een werkleeraanbod niet nodig is. Hierbij heeft de minister kennelijk geen oog gehad voor de deeltijdstudent, omdat deze immers geen recht heeft op studiefinanciering.
3.1. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WIJ wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
– inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 24;
– werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
In het tweede lid is bepaald dat onder scholing of opleiding als bedoeld in het eerste lid niet wordt verstaan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs.
3.2. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ is bepaald dat desgevraagd recht heeft op een werkleeraanbod: de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar bevindt en wiens in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm waarbij voor het in aanmerking te nemen inkomen het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing wordt gelaten.
3.3. In artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ is bepaald dat de jongere die
uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt geen recht op een werkleeraanbod heeft.
3.4. In artikel 24, eerste lid, van de WIJ is bepaald dat de jongere, van 18 jaar of ouder, die een aanvraag heeft ingediend recht heeft op een inkomensvoorziening indien:
a. er geen in aanmerking te nemen vermogen is, en
b. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm.
3.5. In art 25, eerste lid, van de WIJ is bepaald dat het college het recht op een inkomensvoorziening ambtshalve vaststelt, gelijktijdig met de vaststelling van het recht op een werkleeraanbod.
3.6. In artikel 42 van de WIJ is - onder meer - bepaald dat geen recht op een inkomensvoorziening bestaat:
a. indien de jongere het werkleeraanbod heeft geweigerd;
b. voor zover de jongere of zijn gezin een beroep kan doen op een naar zijn aard en doel als passend en toereikend aan te merken voorziening buiten deze wet, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;
c. voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5, niet wil nakomen;
d. indien de jongere wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;
e. indien de jongere per kalenderjaar langer dan dertien weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
f. indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken, tenzij het werkleer-aanbod is ingetrokken uitsluitend omdat het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd dat de jongere uitvoering geeft aan het werkleeraanbod;
g. indien de jongere rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
h. indien de jongere zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;
i. gedurende de periode dat het recht op een werkleeraanbod is opgeschort;
j. indien de jongere 18, 19 of 20 jaar is en in een inrichting verblijft;
k. indien de jongere een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt of indien hij is gehuwd met een persoon die een zodanige uitkering ontvangt;
l. indien de jongere onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of indien de jongere gehuwd is met een zodanig persoon, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is, tenzij de jongere alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
m. indien de jongere een zelfstandige is die aanspraak kan maken op bijstand op grond van artikel 78f van de Wet werk en bijstand;
n. indien de jongere van het werkleeraanbod is uitgesloten op grond van artikel 22.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hij in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening op grond van de WIJ overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.1. Eiser staat ingeschreven bij de Hogeschool van Amsterdam. De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat eiser uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt. Verweerder heeft dan ook op goede gronden vastgesteld dat eiser op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ geen recht op een werkleeraanbod heeft.
4.1.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of, ook al heeft eiser geen recht op een werkleeraanbod, er wel recht op een inkomensvoorziening bestaat. Eiser en verweerder hebben in dit kader verwezen naar tegenstrijdige uitspraken. Verweerder heeft verwezen naar de door hem overgelegde uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 september 2010 (zaaknummer AWB 10/3334 WIJ). In die uitspraak komt de rechtbank kort gezegd tot de conclusie dat betrokkene geen recht op een inkomensvoorziening heeft omdat hij, aangezien hij uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, geen recht op een werkleeraanbod heeft. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 5 april 2011 in de voorlopige voorziening van eiser in gelijke zin geoordeeld. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 16 november 2010 (LJN: BO4078). In die uitspraak is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat de artikelen 24 en 42 van de WIJ niet de afwijzingsgronden inschrijving bij ’s Rijks kas bekostigd onderwijs of de weigering van een werkleeraanbod kennen.
4.1.3. De rechtbank is van oordeel dat, wil een jongere aanspraak kunnen maken op een inkomensvoorziening, hij daarvoor recht moet hebben op een werkleeraanbod. Gelet op de koppeling die uit artikel 25, van de WIJ naar voren komt tussen een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening, is de rechtbank van oordeel dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de jongere alleen een inkomensvoorziening te verschaffen in geval er sprake is van een werkleeraanbod. Alleen in de situatie dat een werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet-verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, of dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert, is een inkomensvoorziening gegarandeerd. In de situatie als hier aan de orde is, waarin geen recht op een werkleeraanbod bestaat omdat eiser uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, bestaat dan ook geen recht op een inkomensvoorziening.
4.1.4. De omstandigheid dat uit de memorie van toelichting niet blijkt dat rekening is gehouden met de jongere die in deeltijd studeert en geen recht op studiefinanciering heeft, maakt dit niet anders. Voor zover er een hiaat in de betreffende wetgeving op dit punt zou bestaan, zoals eiser heeft betoogd, betekent dit nog niet dat hieruit een positieve verplichting voor verweerder ontstaat om eiser een inkomensvoorziening toe te kennen zonder dat eiser recht heeft op een werkleeraanbod.
4.1.5. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een inkomensvoorziening niet. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
4.2. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat het verweerder vrij staat om het verzoek van eiser om hulp bij het vinden van een baan in het kader van zijn opleiding in overweging te nemen, nu eiser, zoals hij ter zitting heeft uitgelegd, daarbij moeilijkheden ondervindt en graag hulp van verweerder zou krijgen.
4.3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB