Parketnummer: 13/666669-10 (Promis) en 09/926023-09 (TUL)
Datum uitspraak: 6 september 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres [adres] te [plaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Schouw" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.M. Römer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K.B.H. Welvaart, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 september 2010 te Amsterdam opzettelijk (met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (al dan niet na kalm beraad en rustig overleg), één of meermalen met een vuurwapen (op korte afstand) één of meer kogel(s) afgevuurd op het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) één of meermalen (met geschoeide voet) tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geschopt/getrapt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 september 2010 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Berreta), en/of munitie van categorie III, te weten één of meer patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
Artikel 26 Wet wapens en munitie
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende feiten en omstandigheden.i
Het slachtoffer, [slachtoffer], (hierna: [slachtoffer]) heeft een - buitenechtelijk - relatie met mevrouw [vriendin slachtoffer] (hierna: [vriendin slachtoffer]). [slachtoffer] vermoedt dat verdachte contacten met [vriendin slachtoffer] heeft gehad en hierover zijn tussen verdachte en [slachtoffer] spanningen ontstaan. Verdachteii heeft eind januari, begin februari 2010 een pistool gekocht. Op 28 september 2010 is verdachte naar de judoschool in de Lodewijk van Deysselstraat te Amsterdam gegaan om zijn zoontje en zijn dochtertje naar judoles te brengen. Nadat zijn dochtertje naar binnen is gegaan, rookt verdachte samen met zijn buurjongen [buurjongen verdachte] in zijn auto een joint. Hij ziet vanuit zijn auto dat [vriendin slachtoffer] ruzieiii maakt met een andere vrouw. [slachtoffer] is daar ook bij aanwezig. Verdachte hoort [slachtoffer] over hem praten en hoort dat [slachtoffer] tegen hem schreeuwt dat hij (verdachte) hem zogenaamd dood zou schieten en dat verdachte nu moet komen.iv Hierop heeft verdachte verbaal niet gereageerd. Verdachte besluit kort daarna om zijn zoontje naar huis te brengen.v
Korte tijd later komt verdachte met zijn vrouw en zijn zoontje terug bij de judoschool.vi Zijn vrouw stapt uit de auto. Verdachte stapt ook uit zijn auto en schreeuwt naar [slachtoffer] dat hij uit de buurt van zijn vrouw moet blijven. Verdachte en [slachtoffer] lopen op elkaar af.vii Verdachte schiet dan met zijn pistoolviii en hij raakt [slachtoffer].ix Er volgt een worsteling.x Er volgt nog een schot waarop [slachtoffer] neervalt op de rijbaan.xi
Hij ligt daar op de grond op zijn rug, maar beweegt nog.xii Dan loopt verdachte naar [slachtoffer] toe.xiii Verdachte staat dan op korte afstand van [slachtoffer],xiv richt het pistool op het hoofd van [slachtoffer] hoofd en houdt zijn hand gestrekt.xv Verdachte wilde op dat moment [slachtoffer] echt doodschieten.xvi Vervolgens schopt hij nog een paar keer tegen de op de grond liggende [slachtoffer].xvii
[slachtoffer] is kort daarna overleden ten gevolge van een schot in zijn hoofd. Verder zijn meerdere inschoten en doorschoten in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen.xviii
Op 30 september 2010 heeft verdachte zich zelf aangegeven. Op zijn aanwijzingen heeft de politie het wapen waarmee verdachte heeft geschoten op [slachtoffer], gevonden.xix xx Dit wapen is een vuurwapen van Categorie III van de Wet Wapens en Munitie.xxi
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aan de hand van haar ter terechtzitting overhandigde schriftelijke requisitoir gesteld dat de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Uit de verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen, het sectierapport en de wapenonderzoeken kan volgens de officier van justitie worden vastgesteld dat verdachte met het oog op zijn geschil met het slachtoffer een vuurwapen heeft aangeschaft. Hij heeft dit wapen, voorzien van een patroonhouder en munitie, bij zich gestoken in situaties waarvan hij dacht met [slachtoffer] geconfronteerd te kunnen worden. Verdachte heeft besloten de confrontatie met [slachtoffer] niet aan te willen gaan waar zijn kind bij was. Om die reden is hij naar huis gegaan. Vervolgens komt hij terug. Hij stapt uit de auto en hij loopt met het pistool op zak op [slachtoffer] af. Verdachte ziet dan gelegenheid om het wapen door te laden en hij schiet dan één keer. Daarna schiet hij nog een keer. Verdachte ziet dan dat [slachtoffer] op de grond ligt. Hij zet een paar passen in de richting van [slachtoffer] zodat hij dicht bij hem staat. Verdachte richt dan opnieuw het wapen op [slachtoffer] en hij vuurt dan nogmaals twee schoten af. Ten slotte schopt hij nog tegen het lichaam van [slachtoffer]. Verdachte heeft achteraf verklaard dat hij op dit laatste moment sowieso al wist dat hij vast zou komen te zitten en dat hij [slachtoffer] echt wilde doodschieten. Volgens de officier van justitie kan op basis van het onderzoek worden vastgesteld dat er sprake is geweest van voorbedachte rade. Verder kan het onder 2 ten laste gelegde eveneens worden bewezen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit en dat de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit tot een veroordeling zou kunnen komen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte tot zijn daad is gekomen omdat hij zich bedreigd voelde door [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij in december 2009 reeds is bedreigd en geslagen door [slachtoffer] en zijn vriend '[vriend slachtoffer]' bij de Vomar buiten op straat. Verdachte heeft toen van [slachtoffer] een mes op zijn keel gekregen en een vuistslag in zijn gezicht van die [vriend slachtoffer]. Door deze confrontatie is verdachte bang geworden voor [slachtoffer]. Daarna werd verdachte vaker bedreigd door [slachtoffer]. Bijvoorbeeld op school wanneer [slachtoffer] het zoontje van [vriendin slachtoffer] bracht, dezelfde school als waar de kinderen van verdachte naar toe gingen. Na het incident bij de Vomar heeft verdachte een vuurwapen aangeschaft. Dit om zich te kunnen verdedigen wanneer het weer tot een confrontatie zou komen. Dit wapen had verdachte elke dag bij zich. Anderhalve maand voor het incident moest verdachte wegrennen bij een coffeeshop nadat hij [slachtoffer] tegen een vriend had horen zeggen dat zij hem zouden pakken.
Met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op 28 september 2010 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het wapen al in zijn zak had toen hij de eerste maal met [slachtoffer] werd geconfronteerd. Toen [slachtoffer] tegen hem schreeuwde zag verdachte iets glinsteren en dacht dat dit een mes was. Verdachte is weggegaan omdat hij niet wilde dat zijn zoontje dit soort dingen zou zien. Nadat verdachte weg was gegaan kwam hij enkel terug bij de judoschool omdat zijn vrouw op dat moment de kinderen van judo wilde uitschrijven en verdachte de auto voor haar moest besturen. [slachtoffer] liep richting zijn vrouw en verdachte is toen pas uitgestapt. Vervolgens liep [slachtoffer] in zijn richting en greep hierbij naar zijn broekband. [slachtoffer] was toen al dicht bij hem. Verdachte pakte zijn wapen, laadde het door en schoot onmiddellijk in de richting van de borst van [slachtoffer]. [slachtoffer] probeerde het wapen te pakken waarop een worsteling ontstond en beiden op de grond belandden. Volgens verdachte is tijdens die worsteling het wapen nog een keer afgegaan waarbij hij door het hoofd van [slachtoffer] schoot. De raadsman stelt dat dit dus per ongeluk is gegaan. Verdachte heeft zich ook ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat hij [slachtoffer] niet in zijn hoofd heeft geschoten toen deze midden op de rijbaan lag. Gelet op de letselbeschrijvingen acht de verdediging het ook onwaarschijnlijk dat verdachte nog één of twee keren heeft geschoten. De verdediging stelt dat het letsel er heel anders had uitgezien indien verdachte met gestrekte arm boven [slachtoffer] zou hebben gestaan en de trekker zou hebben overgehaald. Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij heel erg boos was op [slachtoffer] en dat hij zijn pistool op de liggende [slachtoffer] heeft gericht om hem dood te schieten. Hij heeft toen echter niet geschoten omdat hij door zijn vrouw werd weggetrokken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat er geen sprake is van voorbedachte rade. Verdachte stapte pas uit zijn auto toen [slachtoffer] zich tot zijn vrouw richtte en verdachte meende haar te moeten beschermen. Verdachte wilde [slachtoffer] waarschuwen dat hij zijn vrouw met rust moest laten. Toen kwam [slachtoffer] op hem afgerend. Vervolgens heeft verdachte uit zelfverdediging het wapen uit zijn jaszak gepakt en geschoten. Er ontstond een worsteling en daarbij is het pistool ook afgegaan. Er is dus geen sprake van kalm beraad en rustig overleg, aldus de verdediging.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte en [slachtoffer] kennen elkaar. [slachtoffer] is de vriend van [vriendin slachtoffer], en verdachte heeft ook contacten met haar gehad. Tussen verdachte en [slachtoffer] zijn hierdoor spanningen ontstaan. Anders dan door de verdediging betoogd is niet komen vast te staan dat [slachtoffer] verdachte ooit heeft bedreigd met een mes. Verdachte heeft dit weliswaar verklaard, maar zijn verklaring wordt alleen bevestigd door getuigen die dit van verdachte zelf hebben gehoord.
4.4.2. Op 28 september 2010 zijn zowel verdachte als [slachtoffer] bij de judoschool. Ook [vriendin slachtoffer] is daar aanwezig. Zij gedraagt zich opgefokt en staat luidkeels ruzie te maken met een andere vrouw. [slachtoffer] gedraagt zich provocerend richting verdachte. Echter, de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hierbij met een mes heeft gezwaaid acht de rechtbank niet aannemelijk. Weliswaar is achteraf in de auto van [slachtoffer] een mes aangetroffenxxii, maar er zijn in het dossier geen feiten of omstandigheden te vinden die er op wijzen dat [slachtoffer] met een mes heeft gezwaaid, anders dan de verklaring van verdachte. Daarbij is het opmerkelijk dat verdachte pas later over dit mes heeft verklaard. In zijn eerste, uitvoerige, verhoor bij de politie heeft hij hierover niet gerept.
4.4.3. Vervolgens besluit verdachte te vertrekken. Naar zijn eigen zeggen ter terechtzitting is dit omdat hij niet wil dat zijn zoontje dit soort dingen zou zien. Hierbij doelt hij, naar de rechtbank begrijpt, zowel op het gedrag van [slachtoffer] als zijn eigen reactie hierop. Kort daarna keert verdachte terug naar de judoschool en stapt uit de auto. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zijn vrouw lastig ging vallen en hij hierdoor gedwongen was uit de auto te stappen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Ook verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat [slachtoffer] zijn vrouw niet heeft aangeraakt. Als [slachtoffer] dan op verdachte afloopt schiet verdachte van korte afstand op [slachtoffer]. Dit schot raakt hem boven in de romp. Dan volgt een worsteling waarin nog een keer wordt geschoten. Uiteindelijk belandt [slachtoffer] op de rijbaan en loopt verdachte op hem af. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op dat moment [slachtoffer] twee keer in zijn hoofd heeft geschoten. Aan de verklaring van verdachte dat hij werd tegengehouden, hecht de rechtbank geen geloof, nu diverse getuigen onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat verdachte op dat moment twee keer schoot,xxiii deze schoten in het hoofd van [slachtoffer] terechtkwamen,xxiv en er op dat moment veel bloed uit het hoofd van [slachtoffer] kwam.xxv Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] geschoptxxvi en is hij weggegaan.
4.4.4. Verdachte heeft bekend op [slachtoffer] te hebben geschoten, maar hij ontkent dit met voorbedachten rade te hebben gedaan. Voorbedachten rade in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, waarbij verdachte zijn handelen heeft kunnen overdenken. Daarbij is niet van belang of verdachte zich heeft beraden, maar voldoende is dat hij hiervoor de tijd en de gelegenheid heeft gedacht (HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605).
4.4.5. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met het oog op zijn geschil met het slachtoffer een vuurwapen heeft aangeschaft. Hij heeft dit wapen, voorzien van patroonhouder en munitie, op enig moment op 28 september 2010 bij zich gestoken om te gebruiken bij een confrontatie met [slachtoffer]. Verdachte besloot eerst de confrontatie met [slachtoffer] niet aan te willen gaan waar zijn kind bij was. Om die reden is hij naar huis gegaan. Vervolgens komt hij korte tijd later met zijn vrouw en zijn zoontje terug met het wapen op zak en in de wetenschap dat [slachtoffer] nog bij de judoschool aanwezig zou zijn. Verdachte is boos. Hij heeft verklaard dat de bedreigingen van [slachtoffer] hem zeer hoog zaten en hij dit zat was.xxvii Hij stapt uit de auto en hij loopt met het pistool op zak op [slachtoffer] af. Naar zeggen van verdachte heeft hij zijn wapen niet in de auto doorgeladen maar op het moment dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen. Wat hier ook van zij, verdachte heeft het wapen doorgeladen en heeft één keer geschoten voordat [slachtoffer] iets anders heeft gedaan dan op hem aflopen. Kort daarna ligt [slachtoffer] op de grond. Verdachte zet vervolgens een paar passen in de richting van [slachtoffer] zodat hij dicht bij hem staat. Verdachte richt dan opnieuw het wapen op [slachtoffer] en hij vuurt dan nogmaals twee schoten af. Ten slotte schopt hij nog tegen het lichaam van [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij op dit laatste moment sowieso al wist dat hij vast zou komen te zitten en dat hij [slachtoffer] echt wilde doodschieten.xxviii
4.4.6. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat in deze hele reeks van gebeurtenissen op meerdere momenten tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om zijn handelen te overdenken. Gezien al deze omstandigheden is dan ook niet vast komen te staan dat de schietpartij het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging is geweest. De voorbedachte rade kan dan ook bewezen worden verklaard.
Door de - in de voetnoten genoemde - wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het zoals blijkt uit de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en verklaart zij wettig bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde:
op 28 september 2010 te Amsterdam opzettelijk met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op korte afstand kogels afgevuurd op het lichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer] en vervolgens met geschoeide voet tegen [slachtoffer] geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde:
op 28 september 2010 te Amsterdam een wapen van categorie III te weten een vuurwapen merk Berreta en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
Noodweer
6.1. De raadsman heeft zich - subsidiair - op het standpunt gesteld dat verdachte handelde uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft - kort gezegd - gehandeld ter verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer]. Volgens de raadsman kon verdachte terecht vrezen voor een aanval gezien de dreiging die al vele maanden uitging van [slachtoffer] richting verdachte.
6.2. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en voorts van een handeling die geboden is ter noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte gericht op [slachtoffer] heeft geschoten met een vuurwapen. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is de rechtbank evenwel niet gebleken. Wat er ook zij van de stelling van verdachte dat hij - kort gezegd - al maanden werd bedreigd door [slachtoffer] en dat hij dacht dat [slachtoffer] een mes bij zich droeg toen hij met zijn handen in zijn broeksband op hem afkwam, naar het oordeel van de rechtbank levert dat geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op. Reeds hierom kan het beroep op noodweer niet slagen. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] een mes bij zich zou hebben, doet daar niet aan af. Op geen enkele wijze is gebleken dat [slachtoffer] verdachte met een mes heeft bedreigd dan wel verdachte daarmee heeft aangevallen. Van een noodweersituatie is derhalve geen sprake geweest zodat het beroep op noodweer niet kan slagen. Voor zover dit verweer ziet op de bescherming van de vrouw van verdachte wordt dit verweer eveneens verworpen. Zoals ook door verdachte wordt erkend, heeft [slachtoffer] haar niet aangeraakt en is ook overigens niet gebleken van een aanranding van zijn vrouw.
6.3. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Putatief Noodweer
7.1. De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op putatief noodweer. Het feit dat verdachte [slachtoffer] op hem af zag komen, in combinatie met eerdere bedreigingen en het feit dat verdachte eerder iets glimmends in de handen van [slachtoffer] had gezien waarvan hij meende dat het een mes was, maakt dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een dreigende aanranding.
7.2. Dit verweer wordt verworpen. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich tegen een dreigende aanval door [slachtoffer] met een mes moest verdedigen. Verdachte heeft in eerste instantie niet verklaard over een mes bij het slachtoffer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte verschoonbaar dwaalde omtrent de aanwezigheid van een mes bij [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde en de mogelijkheid dat [slachtoffer] daarvan op dat moment gebruik zou maken.
Noodweerexces
7.3. Gezien het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep van de verdediging op noodweerexces reeds om die reden verworpen.
7.4. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
8.3.1. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in dit geval in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Verdachte heeft op klaarlichte dag op de openbare weg het slachtoffer [slachtoffer] met voorbedachten rade moedwillig doodgeschoten. Hoewel verdachte stelt dat hij door [slachtoffer] werd bedreigd en dat hij zich op deze wijze hiertegen moest verdedigen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een ernstige bedreiging, nu dit enkel is gebaseerd op de verklaring van verdachte en hij hiervan bovendien nimmer aangifte heeft gedaan.
Daarbij komt dat verdachte al geruime tijd met een vuurwapen op zak rondliep. Dat is niet alleen gevaarlijk geweest, maar het geeft naar het oordeel van de rechtbank een beeld van de wijze waarop verdachte meende te moeten handelen in geval van een mogelijke confrontatie met [slachtoffer].
8.3.4. Verdachte is aanvankelijk bij de judoschool weggegaan omdat hij niet wilde dat zijn zoontje getuige zou zijn van geweld, maar vervolgens is verdachte met zijn vrouw en zijn zoontje teruggekeerd in de wetenschap dat [slachtoffer] nog bij de judoschool aanwezig zou zijn. Aldus heeft hij de confrontatie opgezocht. Nadat [slachtoffer] gewond op de weg is komen te liggen, heeft verdachte er voor gekozen naar hem toe te lopen en [slachtoffer] te liquideren door hem op zeer korte afstand twee keer in het hoofd te schieten. Verdachte heeft met deze liquidatie van [slachtoffer] een gruwelijke en meedogenloze moord gepleegd en daarmee niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook de nabestaanden van [slachtoffer] groot leed berokkend dat zal blijven voortduren.
8.3.6. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat de door hem gepleegde misdrijven op de openbare weg hebben plaatsgevonden aan het eind van de middag toen ouders hun kind naar de judoschool brachten. De moord is door veel mensen gezien waaronder ouders die hun kind naar de judoschool brachten en buurbewoners. Daarbij, en dit neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk, is ook een groot aantal kinderen getuige geweest van deze brute liquidatie. Diverse kinderen, waaronder kinderen die nota bene in een zorginstelling zijn opgenomen, hebben het bloed uit het hoofd van het slachtoffer zien spuiten. Daarbij bevond het zoontje van verdachte zich op een enkele meter afstand. Ook het zeer jeugdige zoontje van [vriendin slachtoffer], die het slachtoffer als een vader zag, was van zéér korte afstand getuige van deze afschuwelijke daad. Ook laat de rechtbank de volstrekte zinloosheid van deze daad in het nadeel van verdachte meewegen. Ook al zou er sprake zijn geweest van dreiging van de kant van [slachtoffer] en is verdachte enigszins uitgedaagd, dit laat onverlet dat er niets meer aan de hand was dan een onenigheid over een mogelijke flirt. Dat verdachte voor zo een onbenulligheid een mensenleven, met alle vreselijke gevolgen van dien, heeft beëindigd, rekent de rechtbank hem zwaar aan. Een forse gevangenisstraf is dan ook passend en geboden.
8.3.7. Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek. In de rapportage Pro Justitia d.d. 16 december 2010 concludeert psycholoog drs. G.J.W. Pol, dat hij om die reden niet in staat is de vragen te beantwoorden. In de rapportage Pro Justitia van psychiater drs. R.L. Leta d.d. 20 december 2010 is aangevoerd dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt vastgesteld. Ten tijde van het telastegelegde was deze stoornis aanwezig.
De psychiater is van mening dat verdachte niet werd belemmerd in zijn wilsbepaling en keuzevrijheid om te handelen. Hij dient ten aanzien van het telastegelegde dan ook toerekeningsvatbaar te worden verklaard. De persoonlijkheidsproblematiek die bij verdachte wordt aangetroffen bestaat in de kern uit zelfzuchtig gedrag. Verdachte trekt zich weinig aan van de ander, hij vaart zijn eigen koers, ook als dat tegen de maatschappelijke regels ingaat. Een en ander kan opnieuw leiden tot grensoverschrijdend gedrag. Persoonlijkheidsproblematiek is in het algemeen moeilijk beïnvloedbaar door middel van therapie. Dat geldt in het bijzonder voor de specifieke persoonlijkheidsproblematiek die bij verdachte wordt aangetroffen. Uit de aard van de problematiek volgt dat verdachte zich weinig door invloeden van buitenaf zal laten sturen. Ook bestraffing heeft vooralsnog niet tot een gedragsverandering geleid, verdachte heeft een lange lijst van veroordelingen. Behandeling heeft verdachte niet gehad, hij is hier ook niet voor gemotiveerd, aldus de psychiater.
8.3.8. Verder blijkt uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2010, dat verdachte - hoewel enige tijd geleden - reeds twee maal eerder is veroordeeld voor poging doodslag .
8.3.9. De rechtbank heeft verder acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare gevallen en is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 Kogelpunt uit linkerenkel van [slachtoffer]
2 Kogel uit achterhoofd [slachtoffer]
3 Wapen, Beretta, pistool
4 Patroonhouder Beretta
5 4 patronen
6 1 huls
7 1 huls
8 1 huls
9 1 huls
Nu met behulp van al deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [benadeelde partij] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is - gelet op de eisen die in de jurisprudentie worden gesteld aan het toekennen van shockschade - onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde materiële schade. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [vriendin slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [vriendin slachtoffer] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is - gelet op de eisen die in de jurisprudentie worden gesteld aan het toekennen van shockschade - onvoldoende onderbouwd. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 oktober 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 09/926023-09, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 december 2009 van de Politierechter te 's-Gravenhage, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één week niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
moord
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Munitie Kl:koper
id.nr.AABR4713NL
Kogelpunt uit linkerenkel van slo [slachtoffer] (39
2 1.00 STK Munitie Kl:koper
Id.nr.AABR4714NL
Kogel uit achterhoofd slo [slachtoffer] (3925585)
3 1.00 STK Wapen
VUUR beretta
(3925317) pistool
4 1.00 STK Wapen
PATROONHOUDER beretta
(3925321)
5 4.00 STK Munitie
PATRONEN
(3925431)
6 1.00 STK Munitie
HULS
(3922561)BP's invoegen
7 1.00 STK Munitie
HULS
(3922567)
8 1.00 STK Munitie
HULS
(3922568)
9 1.00 STK Munitie
HULS
(3922570)
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [vriendin slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 8 december 2009 met parketnummer 09/926023-09, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C. Schaafsma en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2011.
iii [vriendin slachtoffer] pagina 36; [buurjongen verdachte] pagina. 68 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 12 april 2011.
iv [buurjongen verdachte] p. 66 e.v.
v Verklaring verdachte ter terechtzitting.
vi [vriendin slachtoffer] pagina 36; [buurjongen verdachte] pagina 68 -69 en [getuige 1] zie noot 3.
vii [vriendin slachtoffer] pagina 37; [getuige 2] pagina 166 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 10 mei 2011; [buurjongen verdachte] pagina 69; [getuige 3] pagina 84 en [getuige 4] pagina 93.
viii [getuige 2] pagina 166; [getuige 1] zie noot 3; [getuige 5] pagina 81 en [getuige 3] pagina 84 en 196 -197.
ix [getuige 3] pagina 84.
x [vriendin slachtoffer] 37 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [vriendin slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 10 mei 2011, pagina 4; [getuige 2] pagina 166 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris op 19 april 2011, pagina 2, [getuige 7] pagina 176 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris op 19 april 2011, pagina 4, en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris op 28 april 2011 pagina 2.
xi Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris op 19 april 2011, pagina 4; verklaring verdachte ter terechtzitting.
xii [getuige 1] zie noot 3 en [getuige 8] pagina 76.
xiii [getuige 1] zie noot 3, [getuige 8] pagina 76, [getuige 5] pagina 81 en het proces-verbaal van de getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris op 28 april 2011 pagina 5.
xiv [getuige 8] pagian 76, [getuige 1] zie noot 3 en [getuige 5] zie noot 11.
xv Verklaring verdachte ter terechtzitting, [getuige 1] zie noot 3, en [getuige 5] zie noot 10.
xvi Verklaring verdachte ter terechtzitting
xvii Verklaring verdachte ter terechtzitting, [vriendin slachtoffer] pagina 170 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [vriendin slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 10 mei 2011 pagina 4, [getuige 6], zie noot 10, pagina 3.
xviii Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, NFI, 4 maart 2011
xix Het proces-verbaal van bevindingen op pagina 202-212.
xx Een geschrift, te weten een Wapen- en munitierapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 november 2010, opgemaakt door ing. P.J.M. Pauw-Vugts, raporteur, pagina 213 en volgende van het doorgenummerde proces-verbaal
xxi Een proces-verbaal van wapenonderzoek van 12 oktober 2010.
xxii Een proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2010, pagina 11 van het doorgenummerde proces-verbaal.
xxiii [vriendin slachtoffer] pagina 37 en 170; [getuige 1] zie noot 3; [getuige 8] pagina 76; [getuige 7] pagina 78; [getuige 5] pagina 81 en zie noot 11; [getuige 6] pagina 91.
xxiv [getuige 7] pagina 78; [getuige 5] pagina's 81, 179, 185 en zie noot 11.
xxv [getuige 5] pagina 81 en [getuige 7] pagina 185.
xxvi Verklaring verdachte ter terechtzitting.
xxvii Verklaring verdachte ter terechtzitting.
xxviii Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 november 2010, pagina 226.