ECLI:NL:RBAMS:2011:BR7003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706967-10, RK nummer: 11/3398
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelt de vordering van de officier van justitie, die op 1 juni 2011 is ingediend, en die betrekking heeft op een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden, opgelegd door het Court of Budapest. De verdediging heeft betoogd dat het EAB niet voldoet aan de vereisten van het nieuwe Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie, dat op 28 maart 2011 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd had moeten zijn. De raadsman stelt dat het model voor het EAB, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Overleveringswet (OLW), niet meer geldig is en dat de stukken niet genoegzaam zijn om de overlevering te rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelt dat de vorm van het EAB niet doorslaggevend is, mits het voldoende informatie bevat om het overleveringsverzoek te beoordelen. De rechtbank concludeert dat het EAB een genoegzame omschrijving bevat van de strafbare feiten en dat de bescherming van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank wijst het verweer van de verdediging af en stelt vast dat de opgeëiste persoon, die de Hongaarse nationaliteit heeft, niet kan aantonen dat hij onschuldig is aan de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank staat de overlevering toe, omdat aan alle eisen van de OLW is voldaan. De beslissing is genomen in het openbaar, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de artikelen 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706967-10
RK nummer: 11/3398
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. De vordering dateert van 1 juni 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 10 september 2010 door de justitiële autoriteit, de Execution of Sentences Judge, County Court Judge van the Execution of Sentences Group of Nógrád Megyei Bíróság (the Nógrád County Court) te Balassagyarmat (Hongarije). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [1979],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 augustus 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een decree van 26 november 2009 van het Court of Budapest Districs XX, XXI and XXIIIi te Hongarije (onherroepelijk op 24 juni 2010, na bekrachtiging van de Metropolitan Court) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Genoegzaamheid van de stukken
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het artikel 2 lid 2 OLW, waaruit blijkt dat het EAB wordt opgemaakt aan de hand van het in bijlage 2 opgenomen model. De raadsman heeft aangevoerd dat dit model, gelet op het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 29 februari 2009 (hierna: het nieuwe Kaderbesluit), niet langer geldig is. In het nieuwe Kaderbesluit wordt het model in de bijlage op sommige punten gewijzigd. Het nieuwe Kaderbesluit had op 28 maart 2011 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd moeten zijn. Nu deze implementatiedatum reeds is verstreken, dienen de betreffende artikelen conform het nieuwe Kaderbesluit uitgelegd te worden, zelfs als dit een contra legem interpretatie zou opleveren. De Nederlandse OLW zou dan ten faveure van het nieuwe Kaderbesluit opzij dienen te worden geschoven.
Indien de rechtbank van mening is dat uitleg van het nieuwe Kaderbesluit niet mag leiden tot een contra legem interpretatie, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bijlage 2 geen onderdeel is van de wet zodat het model kaderbesluit kan worden uitgelegd zonder contra legem interpretatie.
Bovenstaande betekent dat het onderhavige EAB, uitgevaardigd op basis van het “oude” formulier, in ieder geval niet voldoet aan de vereisten die het nieuwe Kaderbesluit aan het model stelt. Nu de stukken niet genoegzaam zijn, dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsman.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de implementatietermijn van het nieuwe Kaderbesluit is verstreken betekent dat dit nieuwe Kaderbesluit rechtstreekse werking toekomt. Rechtstreekse werking houdt vervolgens in dat de wet (nieuw-)Kaderbesluitconform dient te worden uitgelegd, zonder deze echter contra legem te gaan uitleggen. Het is de vraag of artikel 2 OLW (nieuw-)Kaderbesluitconform kan worden uitgelegd, zonder contra legem te gaan. Op dit moment voldoet het onderhavige EAB aan de in artikel 2 OLW geformuleerde vereisten; een contra legem uitleg is dan ook niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een EAB op grond van artikel 2 van de OLW gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten, terwijl voorts de bescherming van het specialiteitsbeginsel moet zijn gewaarborgd. Het artikel geeft uitvoering aan artikel 8 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel , waarin inhoud en vorm van het EAB zijn omschreven. Het artikel vermeldt als gegevens die het EAB in elk geval dient te bevatten onder andere de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit. In overeenstemming met artikel 2 OLW dient het EAB een genoegzame omschrijving te bevatten van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, alsmede van zijn betrokkenheid bij deze feiten.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het door de raadsman aangehaalde nieuwe Kaderbesluit ziet op de rechten van opgeëiste personen die niet tijdens het proces zijn verschenen. De omstandigheid dat er een nieuw, uitgebreider modelformulier is opgesteld bevordert de uniformiteit en de efficiency van de behandeling van aanhoudingsbevelen met name ten aanzien van de veroordelingen “in absentia”. De vorm van het formulier is evenwel niet doorslaggevend bij de beoordeling van het EAB indien dit voldoende informatie bevat om het overleveringsverzoek te beoordelen.
Gelet op het feit dat het nieuwe Kaderbesluit niet ziet op de genoegzaamheid van de stukken in het kader van de beoordeling van artikel 2 OLW ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het nieuwe Kaderbesluit op dit punt bij de beoordeling van het EAB te betrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, alsmede van zijn betrokkenheid bij deze feiten. Die omschrijving van de feiten is voorts zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. De rechtbank acht de specialiteit voldoende beschermd.
4. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Hongaarse nationaliteit heeft.
5. Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit betreffende het slaan van [slachtoffer] (hierna feit 1) aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt (derhalve als een zogenaamd lijstfeit) en heeft het feit aangeduid als ‘moord en doodslag, zware mishandeling’.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is te beoordelen of een feit waarvoor de overlevering wordt verzocht al dan niet een lijstfeit oplevert. Dit is slechts anders in het geval van evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie. De rechtbank overweegt dat in het EAB is opgenomen dat de opgeëiste persoon door het raam [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit deze omschrijving van het feit evident niet blijkt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan ‘moord, doodslag’, dan wel ‘zware mishandeling’. Gelet hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit nummer 14 “moord en doodslag, zware mishandeling” niet in redelijkheid kunnen aankruisen.
5.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Uit onderdeel e) onder II van het EAB blijkt dat het tweede feit betreffende de vernieling en/of beschadiging van de auto van [slachtoffer] geen lijstfeit betreft.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen stelt de rechtbank vast dat beide feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeiten betreffen zodat de feiten derhalve zowel naar het recht van Hongarije als naar Nederlands recht strafbaar dienen te zijn en dat op deze feiten bovendien in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. De rechtbank stelt vast dat aan deze beide eisen is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen
6. De garantie als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt blijkens onderdeel d) tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis.
Op grond van artikel 12 OLW mag de rechtbank in dat geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na de overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 2 augustus 2011 de volgende garantie gegeven:
“… the regulations of Act XIX of 1998 on Criminal Proceedings make the conduct of the re-trial of the case where the judgement was delivered in the defendant’s absence statutory, if the defendant motions a re-trial and he can be summoned by the court from his place of stay.”
en heeft vervolgens de betreffende artikelen (408 en 409) uit de Act XIX of 1998 on Criminal Proceedings geciteerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft nogmaals gewezen op het nieuwe Kaderbesluit en zich op het standpunt gesteld dat de verzetsgarantie niet voldoet aan de vereisten van het nieuwe Kaderbesluit en de garantie derhalve niet genoegzaam is. Nu de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft de raadsman primair verzocht om de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling verzocht, teneinde nadere vragen te stellen over de termijn en betekeningsprocedure.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende autoriteiten per brief van 2 augustus 2011 de verzetgarantie specifiek voor de opgeëiste persoon hebben bevestigd en er is geen reden om aan deze gegeven garantie te twijfelen.
Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de op 2 augustus 2011 gegeven garantie voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW. In de brief wordt de wettelijke verzetsgarantie nadrukkelijk van toepassing verklaard in de zaak van de opgeëiste persoon en overigens is deze brief een antwoord op het verzoek daartoe van het IRC in de zaak van de opgeëiste persoon van 3 augustus 2011, waarin de naam van de opgeëiste persoon uitdrukkelijk wordt genoemd. De rechtbank tekent hierbij aan dat de datering van de Hongaarse brief (2 augustus 2011) niet juist is, nu deze per fax is verzonden op 3 augustus 2011 De rechtbank meent dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving van de uitvaardigende autoriteit .Gelet hierop ziet de rechtbank in de door de raadsman aangevoerde punten geen reden om te twijfelen aan de door Hongarije gegeven garantie.
Het verweer wordt verworpen.
Het verzoek om aanhouding behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
7. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
De rechtbank heeft de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken gelezen, maar komt tot het oordeel dat uit deze stukken niet het onschuld van de opgeëiste persoon is aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 300 en350 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Execution of Sentences Judge, County Court Judge van the Execution of Sentences Group of Nógrád Megyei Bíróság (the Nógrád County Court) te Balassagyarmat (Hongarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.J. Bade, voorzit¬ter,
mrs. J.H.J. Evers en W.H. van Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 augustus 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]