ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-870289-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid bij het kappen van bomen en de gevolgen voor verkeersveiligheid

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2011, stond de verdachte terecht voor het kappen van een boom zonder de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, wat leidde tot een ongeval waarbij een fietser, mevrouw [slachtoffer], ernstig gewond raakte. De verdachte, werkzaam als voorman bij de plantsoenendienst van de gemeente Weesp, had samen met zijn medeverdachte op 19 januari 2010 bomen gekapt nabij de Gooilandseweg. Tijdens deze werkzaamheden viel een tak van de gekapte boom op het fietspad onder de tunnel, waardoor de fietser ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een hersenkneuzing en gebroken botten.

De officier van justitie stelde dat de verdachte onvoorzichtig had gehandeld en aanmerkelijke schuld had, omdat hij verantwoordelijk was voor de veiligheid ter plaatse. De verdediging betoogde echter dat de verdachte zorgvuldig had gehandeld en dat het ongeval een noodlottig toeval was. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld, omdat de verdachte en zijn medeverdachte geen veiligheidsnormen hadden overtreden en de situatie niet voorzienbaar was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij schuld had in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, en sprak hem vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank benadrukte dat de risico's die verbonden waren aan de werkzaamheden voldoende waren ondervangen door de genomen veiligheidsmaatregelen, en dat de medeverdachte op het viaduct toezicht hield op het verkeer. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van het geval niet wezenlijk gevaarzettend waren en dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat de tak zou afbreken. Hierdoor was er geen sprake van schuld in de zin van de wet, en werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/870289-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 5 september 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.E. Spruit en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.H.T. de Haas naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te Weesp
tezamen en in vereniging met een ander(/en), althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig en/of op een vanwege een min of meer grove of aanmerkelijke schuld van hem/hen aan hem/hen te verwijten wijze
(tijdens (snoei)werkzaamheden voor de gemeente Weesp op de geluidswal langs de Gooilandseweg bij het viaduct over/bij de Kleine Weer)
een of meer tak(ken) van een boom heeft/hebben om- en/of afgezaagd tengevolge waarvan een of meer tak(ken) (van die boom) op een fietspad (dat ter plaatse onder voornoemd viaduct doorgaat) is/zijn terechtgekomen
en/of
heeft/hebben nagelaten (daarbij) (voldoende) afzetting en/of hekken en/of (waarschuwings)bord(en) op/bij een /dat fietspad (dat ter plaatse onder voornoemd viaduct doorgaat) te plaatsen en/of (voldoende) (andere) maatregelen te treffen ter voorkoming van (een) ongeval(len) als gevolg van zijn/hun (snoei)werkzaamheden
(waardoor [slachtoffer] tegen een of meer tak(ken) is gefietst en/of gebotst en/of (vervolgens) ten val is gekomen),
waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of twee, althans een of meer gebroken oogkas(sen) en/of zes, althans een of meer gebroken rib(ben) en/of een
gescheurde milt en/of een gebroken sleutelbeen en/of (blijvende) gehoorsschade
aan beide oren, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of
beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] is ontstaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te Weesp,
tezamen en in vereniging met een
ander, althans alleen,
(tijdens (snoei)werkzaamheden voor de gemeente Weesp op de geluidswal langs de Gooilandseweg bij het viaduct over/bij de Kleine Weer)
een of meer tak(ken) van een boom heeft/hebben om- en/of afgezaagd tengevolge waarvan een of meer tak(ken) (van die boom) op een fietspad (dat ter plaatse onder voornoemd viaduct doorgaat) is/zijn terechtgekomen
en/of
heeft/hebben nagelaten (daarbij) (voldoende) afzetting en/of hekken en/of (waarschuwings)bord(en) op/bij een /dat fietspad (dat ter plaatse onder voornoemd viaduct doorgaat) te plaatsen en/of (voldoende) (andere) maatregelen te treffen ter voorkoming van (een) ongeval(len)
(waardoor [slachtoffer] tegen een of meer tak(ken) is gefietst en/of gebotst en/of (vervolgens) ten val is gekomen)
door welke gedraging(en) van verdachte en/of zijn mededader op
de weg, De Kleine Weer, gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] is gevallen door de tak. De tak blokkeerde het hele fietspad en er zijn geen aanwijzingen dat er een andere oorzaak is van de val. Het letsel dat mevrouw [slachtoffer] hierdoor heeft opgelopen is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft zodanig onvoorzichtig gehandeld dat sprake is van aanmerkelijke schuld.
Het rooien van bomen is niet zonder risico. Verdachte was als voorman ter plaatse verantwoordelijk voor de veiligheid. Verdachte heeft vooraf met zijn [medeverdachte] besproken dat laatstgenoemde ten tijde van het kappen van de boom op het viaduct zou gaan staan om toezicht te houden op het verkeer in de tunnel. Daaruit blijkt dat hij en zijn medeverdachte er - terecht - rekening mee hielden dat er iets zou kunnen gebeuren.
Zij hadden geen ervaring met het op deze manier over een viaduct laten vallen van een boom, en hadden dus extra voorzichtigheid moeten betrachten. Het was mogelijk om het fietspad onder de tunnel af te zetten; dit hadden zij bij de snoeiwerkzaamheden de vorige dag ook gedaan.
De veiligheidsrichtlijnen schrijven voor dat men zich moet inleven in de weggebruiker. Verdachte heeft dit onvoldoende gedaan. Uit de foto’s van de situatie ter plaatse blijkt dat het fietspad net voor het viaduct een bocht maakt en dat er een afdaling is richting de tunnel, terwijl het bovendien aan het begin van de tunnel donkerder is vanwege het viaduct. Verdachte had er dus rekening mee moeten houden dat fietsers met grote snelheid de tunnel in fietsen en minder goed zicht hebben op het fietspad direct voor de tunnel.
Gezien het feit dat verdachte uit hoofde van zijn functie verantwoordelijk was voor de veiligheid ter plaatse, is hij volgens de officier van justitie ook verantwoordelijk voor het feit dat [medeverdachte], nadat de tak was afgebroken en op het fietspad was gevallen, naar beneden is gegaan en daarmee zijn taak om op te letten heeft verzaakt zonder die taak over te dragen aan een ander. Gelet op de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is sprake is van medeplegen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Volgens de raadsman is geen sprake van grove of aanmerkelijke schuld. Verdachte en de medeverdachte hebben juist zorgvuldig gehandeld. De te kappen boom had een zodanige lengte dat het niet mogelijk was deze richting de Gooilandseweg te laten omvallen. Daarom is ervoor gekozen de boom over en boven de fietstunnel te laten vallen; gelet op de lengte van de boom kon deze niet op het fietspad onder de tunnel terecht komen. Ook was het gezien de lengte van de takken en de hoogte van het viaduct niet mogelijk dat de takken van de omgekapte boom hinder zouden veroorzaken op het fietspad.
Op (het fietspad van) de Gooilandseweg waren veiligheidsmaatregelen getroffen door twee medewerkers die het verkeer tegen hielden. Ten overvloede heeft verdachte op het viaduct boven de fietstunnel plaatsgenomen om het verkeer uit de richting van Aetsveld tegen te houden. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een voetganger (getuige [getuige]) een stopteken gegeven, zoals deze getuige ook heeft verklaard in haar eerste verklaring.
Aangezien de boom gezond was en een platte kruin en weinig takken had, kon hij in principe geen enkel gevaar opleveren voor het verkeer in de fietstunnel. Het is een noodlottig toeval dat er toch een tak is afgebroken van de gekapte boom en dat deze zodanig op het fietspad in de tunnel terecht is gekomen dat deze het gehele fietspad blokkeerde. Verdachte heeft gelet op het feit dat hij bezig was met zaagwerkzaamheden niet gezien of gemerkt dat de tak was afgebroken en evenmin dat zijn medeverdachte de tunnel inging om de tak op te ruimen.
Volgens de verdediging kan niet worden uitgesloten dat mevrouw [slachtoffer] ten val is gekomen door een andere oorzaak dan de tak. Het kan zijn dat zij is afgeleid door het geluid van het zagen en tegen de stoeprand is gefietst. Ook kan het zijn dat zij heeft getracht de tak te ontwijken en daarbij ten val is gekomen. Zelfs als zij wel over de tak ten val is gekomen is het een noodlottig toeval dat zij deze niet heeft gezien. Gelet op al deze omstandigheden is - in het licht van de jurisprudentie - geen sprake van aanmerkelijke schuld, doch van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ook voor het subsidiair ten laste gelegde moet vrijspraak volgen omdat geen sprake is van gevaarzetting. Het handelen van verdachte was gelet op de concrete omstandigheden van het geval niet gevaarzettend. Uit het dossier blijkt niet wat verdachte in redelijkheid nog meer had kunnen of moeten doen om het ongeval te voorkomen. Het was voor verdachte niet voorzienbaar dat de tak af zou breken en dat mevrouw [slachtoffer] zou komen aanfietsen precies op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] naar beneden ging om de tak op te ruimen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het afbreken van de tak en de komst van mevrouw [slachtoffer], zodat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verdachte moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie – zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is als voorman werkzaam bij de plantsoenendienst van de gemeente Weesp. Op 19 januari 2010 was hij met medeverdachte [medeverdachte] en twee andere collega’s bezig met het snoeien en kappen van bomen gelegen naast de Gooilandseweg (een tweebaansweg met een fietspad ernaast) in Weesp. Uit hoofde van zijn functie als voorman was verdachte verantwoordelijk voor naleving van veiligheidsvoorschriften ter plaatse.
Ter hoogte van de plek waar de bomen stonden, gaat er een fietspad (de Kleine Weer) via een tunnel onder de Gooilandseweg door. Verdachte en zijn collega’s hebben op genoemde datum geen waarschuwingsborden of afzetting geplaatst op het fietspad onder de tunnel. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] belast met de taak om, terwijl verdachte zaagwerkzaamheden verrichtte, op het viaduct toezicht te houden op het verkeer in de fietstunnel komende vanuit de richting van Aetsveld. [medeverdachte] heeft een uit die richting komende voetganger, al dan niet nadat hij door deze voetganger werd aangesproken, een stopteken gegeven.
De boom was zodanig ingezaagd dat deze, mede gezien de lengte van de boom, over de fietstunnel heen zou vallen en op beide zijden van de reling van het viaduct zou blijven liggen. Verdachte heeft vervolgens, nadat hij van zijn medeverdachte een teken daartoe had gekregen, de boom omgezaagd. De boom viel ook op de voorziene wijze maar er brak een tak (van circa 4 à 5 cm diameter) af die op het fietspad in de tunnel terecht kwam en het gehele fietspad blokkeerde. Medeverdachte [medeverdachte] is, nadat hij had gekeken of er verkeer aankwam op het fietspad de Kleine Weer, vanaf zijn plaats op het viaduct via een trapje de fietstunnel ingelopen teneinde de tak op te rapen. Op de trap hoorde [medeverdachte] iemand om hulp roepen. Dit bleek later de voetganger te zijn die hij eerder een stopteken had gegeven. Door de tak over het fietspad is een fietser, mevrouw [slachtoffer], ten val gekomen. Hierdoor heeft zij een hersenkneuzing, twee gebroken oogkassen, zes gebroken ribben, een gescheurde milt en een gebroken sleutelbeen opgelopen. Zij heeft langdurig moeten revalideren en heeft mogelijk blijvend letsel.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Onder schuld als delictsbestanddeel van artikel 308 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 29 juni 2010, LJN: BL5630).
Verdachte en zijn collega’s hebben weliswaar geen waarschuwingsborden of afzettingen op het fietspad in de tunnel geplaatst maar zij hebben daarmee geen veiligheidsnorm overtreden. Zij hebben een afweging gemaakt tussen de veiligheid en de verkeershinder die afzetting met zich mee zou brengen. Zij hebben zich wat betreft de veiligheidsmaatregelen geconcentreerd op de Gooilandseweg, alwaar redelijkerwijs gevaar voor verkeersdeelnemers te verwachten was en aldaar afdoende maatregelen getroffen.
Voorts hebben zij voor wat betreft de fietstunnel maatregelen getroffen doordat medeverdachte vanaf het viaduct toezicht hield op het verkeer in de fietstunnel komende vanuit de richting Aetsveld (de kant van de tunnel waar de werkzaamheden plaatsvonden). Niet kan worden geoordeeld dat zij, op grond van hetgeen algemene ervaringsregels vooraf leerden, door hun handelen een onacceptabel risico in het leven hebben geroepen dat verkeersdeelnemers in de fietstunnel lichamelijk letsel zouden oplopen. Ook voor hen persoonlijk was, mede in aanmerking genomen hun kennis en ervaring op het gebied van het kappen van bomen, niet voorzienbaar dat er een tak af zou breken althans dat er door het kappen van de boom op de door hen vooraf besproken wijze een onacceptabel veiligheidsrisico zou ontstaan. De risico’s die resteerden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondervangen doordat medeverdachte het verkeer door de tunnel vanaf het viaduct in de gaten hield. Risico’s zijn pas ontstaan toen hij die positie heeft verlaten zonder andere veiligheidsmaatregelen te treffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het enigszins onachtzaam dat [medeverdachte], nadat de tak van de omgekapte boom was afgebroken en het fietspad onder de tunnel blokkeerde, zonder dat een ander zijn taak om op te letten overnam de tunnel in is gelopen. Gezien de omstandigheid dat de tak geheel onverwacht was afgebroken en dat (in de beleving van [medeverdachte]) onmiddellijk handelen juist ter voorkoming van verder gevaar geboden was, alsmede gezien het feit dat hij vóórdat hij het viaduct verliet nog heeft gekeken of er verkeer aankwam, is er echter geen sprake van ‘grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig’ handelen, zoals is ten laste gelegd. Er is sprake van een noodlottig toeval dat, juist op het moment dat medeverdachte onderweg was naar de fietstunnel, mevrouw [slachtoffer] door de tak ten val is gekomen. Van ‘schuld’ als bedoeld in artikel 308 Sr is derhalve geen sprake. Verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten last gelegde
Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) ziet in beginsel op ieder gedrag dat invloed heeft op de veiligheid en de vrijheid van het verkeer op de weg. Maar de bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad om elk gevaarzettend gedrag te verbieden. Gevaarscheppend gedrag zal in concreto een bepaalde, minimale ernst dienen te hebben om onder het bereik van artikel 5 WVW te kunnen worden gebracht. Bij zaken waar de vraag zich voordoet of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW, heeft als uitgangspunt te dienen: de handeling in concreto, en wel in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Gelet op voorgaande overwegingen met betrekking tot het primair ten laste gelegde acht de rechtbank ook het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Uit deze overwegingen volgt immers dat voor verdachte de zowel uiterst specifieke als noodlottige situatie niet voorzienbaar was. Ook overigens kunnen geen zodanig onvoorzichtige gedragingen worden vastgesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich gevaarscheppend heeft gedragen in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4. Vrijspraak
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.J. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2011.