ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/740905/10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de leerplichtwet met verwerping van beroep op overmacht

In de strafzaak met parketnummer 13/740905/10 is de verdachte, geboren in 1974 in Duitsland, beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969. De zaak betreft de periode van 25 januari 2010 tot en met 31 mei 2010, waarin de verdachte als gezaghebbende ouder niet heeft gezorgd dat haar kind, geboren op 4 juli 2002 en ingeschreven op de Geert Groote School II, regelmatig naar school ging. De officier van justitie vorderde een boete van € 500, te vervangen door hechtenis bij gebreke van betaling. Tijdens de zittingen op 28 februari en 20 juni 2011 werd het onderzoek gesloten en werd de uitspraak gepland op 4 juli 2011.

De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur handelde door de ouders te vervolgen, en dat er bijzondere omstandigheden waren die het verzuim rechtvaardigden. De kantonrechter verwierp deze argumenten en oordeelde dat de leerplichtambtenaar voldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van het kind. De verdediging kon niet aantonen dat er sprake was van een noodtoestand die het verzuim rechtvaardigde. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet en dat het beroep op overmacht niet kon slagen.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat het ten laste gelegde feit bewezen was, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in de schoolgang van het kind. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, op 4 juli 2011.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON
LOCATIE AMSTERDAM
4 juli 2011
VONNIS
In de strafzaak met parketnummer 13/740905/10 tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats] (bondsrepubliek Duitsland),
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. K.J. Slump.
1. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2011 en 20 juni 2011 en heeft tegelijktijdig plaatsgevonden met de zaak met parketnummer 13/740904/10. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan de uitspraak is bepaald op 4 juli 2011.
2. Aan de verdachte is tenlastegelegd
dat zij in of omstreeks de periode van 25 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] geboren op 4 juli 2002, althans terwijl zij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichtingen om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school te weten Geert Groote School II was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht;
Artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet
3. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot betaling van
€ 500,= bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, waarvan
€ 250,=, bij gebreke van betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het verweer
4. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door te besluiten om de ouders van [jongere] te vervolgen wegens overtreding van de Leerplichtwet. De leerplichtambtenaar heeft nagelaten om gedegen te onderzoek te doen naar de oorzaak van het verzuim. De leerplichtambtenaar stelt ten onrechte dat sprake is van ongeoorloofd verzuim. De leerplichtambtenaar stelt vervolging in terwijl zij bekend is met de bijzondere omstandigheden die hier een rol hebben gespeeld en weet dat [jongere] zonder leerachterstand zijn dagelijkse schoolbezoek heeft hervat. Overduidelijk is gebleken dat het onderwijs op de Geert Groote School II niet aan de te stellen eisen voldeed. Terecht hebben de ouders [jongere] tegen de gevolgen daarvan in bescherming genomen, welke verplichting zij hebben op grond van artikel 1:247 BW. De Leerplichtwet mag niet worden aangewend om ouders te verplichten om hun kind onderwijs te laten volgen dat niet voldoet, vooral niet als het welzijn van een kind daaronder te lijden heeft. Verder is namens verdachte aangevoerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Thuisonderwijs was voor [jongere] in een periode noodzakelijk om zich te kunnen ontwikkelen. Aan ouders komt de vrijheid van onderwijs toe en [jongere] heeft recht op onderwijs dat aansluit op zijn behoefte. [jongere] was ziek, dan wel werd ziek van school. Problemen op school die niet worden aangepakt kunnen op termijn leiden tot gedragsproblemen of een schoolfobie. De ouders van [jongere] hebben terecht tijdig ingegrepen. Het verzuim was om die reden niet ongeoorloofd. Terecht heeft de schooldirecteur erkend dat het verzuim niet ongeoorloofd was en geen ongeoorloofd verzuim gemeld toen [jongere] niet op school kwam. Aan de ouders komt op grond van artikel 1:247 BW, artikel 29 van het IVRK en artikel 2 EP Evrm een beroep op overmacht toe.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
5. Het beroep van verdachte op de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt verworpen. De stelling dat in het onderhavige geval is gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur mist feitelijke grondslag. Voor zover is betoogd dat door de leerplichtambtenaar is nagelaten gedegen onderzoek te doen wordt dit weerlegd door hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen. Na de verzuimmelding heeft de leerplichtambtenaar de schooldirecteur geadviseerd een bezoek aan de schoolarts te entameren en vervolgens, toen dat bezoek niet had plaatsgevonden in verband met een verhuizing, is haar gebleken dat [jongere] niet meer ziek was, maar ook niet naar school ging. Ook daarna is nog aanvullende informatie ingewonnen inzake de schoolgang van [jongere].
6. Dat er geen verder onderzoek naar de ziekte van [jongere] is gedaan, komt voor rekening en risico van verdachte, nu zij dit onderzoek onmogelijk heeft gemaakt door in eerste instantie niet naar de schoolarts te komen. Dat daarvoor goede gronden aanwezig waren, is op grond van overgelegde stukken niet gebleken, terwijl op basis van hetgeen door of namens verdachte daarover ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dit evenmin evident is.
7. Voor zover verdachte in dit verband nog heeft willen betogen dat door de Leerplichtambtenaar onvoldoende rekenschap is gegeven van de slechte omstandigheden op school, kan dit zonder verdere concrete toelichting die ontbreekt, niet het door verdachte beoogde rechtsgevolg hebben. De omstandigheid dat de school door de schoolinspectie in 2008 als zeer zwak is beoordeeld is daarvoor immers onvoldoende.
Bewijs
8. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal nummer 2010.5.0.064 van M. Palstra, buitengewoon opsporingsambtenaar van 11 juni 2010, inclusief bijlagen, blijkt dat [jongere] voornoemd, waarover verdachte het gezag heeft, in die periode stond ingeschreven op de Geert Groote School II. Voorts blijkt uit genoemd proces-verbaal dat de schooldirecteur een verzuimmelding heeft gedaan op 1 februari 2010. Het verzuimoverzicht sprak toen van ziekte. Een bezoek aan de schoolarts is afgebeld in verband met de verhuizing van het gezin. Begin april 2010 bleek uit een e-mail van de moeder van [jongere] aan de directeur dat [jongere] niet meer ziek was maar ook niet meer naar school zou komen. Blijkens het proces-verbaal heeft de leerplichtambtenaar de directeur gevraagd om een nieuwe verzuimmelding, maar deze is niet gekomen, waarna in mei 2010 de melding van 1 februari 2010 weer is geopend. Verder bevindt zich een tweetal verzuimverklaringen in het dossier, van 29 april 2010 over de periode vanaf eind januari 2010 en van 14 oktober 2010 waarin de periode van 25 januari 2010 tot 31 mei 2010 wordt genoemd.
9. Het verweer van verdachte ter terechtzitting dat hij het tenlastegelegde feit niet heeft begaan wordt weerlegd door bovengenoemd wettig bewijsmiddel.
10. Voor zover verdachte heeft aangevoerd dat [jongere] ziek was in die periode, heeft zij dit niet met afdoende stukken aannemelijk gemaakt. De enkele verklaring van verdachte dat [jongere] ziek was, is daartoe immers onvoldoende. Een medische verklaring ontbreekt, terwijl verdachte weliswaar heeft verklaard dat zij alsnog de schoolarts heeft bezocht, maar dat deze tijdens dat bezoek tot de conclusie is gekomen dat [jongere] in verband met een ziekte in de tenlaste gelegde periode niet naar school hoefde, is niet gebleken.
11. Voor zover namens verdachte een beroep is gedaan op bijzondere omstandigheden, wordt dit beroep gepasseerd. Vast staat dat verdachte geen verzoek als bedoeld in de Leerplichtwet aan de schooldirecteur en de leerplichtambtenaar heeft gedaan voor het volgen van thuisonderwijs, dan wel om andere reden om een vrijstelling in verband met een gewichtige reden heeft gevraagd. Een dergelijk beroep kan niet voor het eerst in de strafprocedure als verweer worden gevoerd (Hoge Raad 22 februari 2011, NJ 2011,108)
12. De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat
zij in de periode van 25 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 te [plaats] als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere] geboren op 4 juli 2002, niet heeft voldaan aan de verplichtingen om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school te weten Geert Groote School II was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht.
Van het meer of anders ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid
13. Het bewezene levert op de overtreding:
als degene die het gezag heeft over de minderjarige niet zorg dragen dat deze de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs nakomt.
14. Het beroep van verdachte op overmacht in de zin van een noodtoestand wordt verworpen. Daarbij geldt tot uitgangspunt dat het op de weg van verdachte ligt op het bestaan van een dergelijke noodtoestand aannemelijk te maken. Daarin is verdachte niet geslaagd. Dat sprake is geweest van een zo onveilig schoolklimaat dat zij niet anders kon dan [jongere] thuis houden, zoals door verdachte wordt aangevoerd, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat van pogingen van verdachte om samen met de school dan wel derden tot een oplossing voor die situatie te komen, niet is gebleken. Dat de Geert Groote School II in een rapportage van de Onderwijsinspectie als een zwakke school wordt gekenschets rechtvaardigt evenmin een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand. Dat de ouder het recht heeft om af te zien van voltijds schoolbezoek als de ontwikkeling van een kind daarmee niet gebaat is, gaat in zijn algemeenheid niet op. In de Leerplichtwet is immers aan de ouder een mogelijkheid gegeven om een beroep te doen op bijzondere omstandigheden waardoor geobjectiveerd kan worden dat een dergelijke omstandigheid zich voordoet. De enkele mededeling van de ouder is daarvoor onvoldoende, terwijl bovendien, zoals hiervoor reeds overwogen, een dergelijk beroep op een bijzondere omstandigheid niet voor het eerst in de strafzaak kan worden gevoerd.
15. Dat [jongere] zeer te lijden had onder de onrust op school is voorstelbaar. Evenzeer wordt er niet aan getwijfeld dat verdachte op basis van haar ervaringen in het verleden overtuigd was dat een niet passend onderwijs en een gebrek aan adequate begeleiding kon leiden tot gedragsproblemen bij [jongere], maar dat gegeven levert nog geen gerechtvaardigd beroep op overmacht op. Dat alle maatregelen en alle steun voor [jongere] inmiddels waren uitgeput en het van school houden van [jongere] de enige mogelijkheid was, is door verdachte weliswaar betoogd, maar op geen enkele wijze onderbouwd. Weliswaar hebben de betrokken hulpverleners aangegeven dat er geen reden tot zorg was en was de leerplichtambtenaar niet van mening dat sprake was van een handelen of niet handelen van de ouders dat bedreigend is voor de jeugdige of dat er signalen zijn die wijzen op een onveilige opgroeisituatie, maar dat brengt niet de automatische conclusie met zich dat [jongere] niet naar school kon.
16. Ook om die reden kan een beroep op overmacht evenmin slagen.
17. De verdachte is strafbaar nu van een andere rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond niet is gebleken.
Oplegging van straf of maatregel
18. Bij de strafoplegging neemt de kantonrechter de ernst van het bewezen geachte feit in aanmerking, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Voorts wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte voor soortgelijke feiten eerder met justitie in aanraking is geweest. Voorts wordt rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen die zich nadien rond de schoolgang van [jongere] hebben voorgedaan. Daarbij wordt tevens rekenschap gegeven van het feit dat verdachte weliswaar een in het licht van zijn verplichtingen uit de Leerplichtwet verkeerde keuze heeft gemaakt door [jongere] niet naar school te laten gaan, maar dat zij [jongere] niet aan zijn lot heeft overgelaten waardoor hij vervolgens soepel heeft kunnen instromen bij de Montessorischool, waar de schoolprestaties blijkens de recente berichten een stijgende lijn vertonen en geen sprake is van verzuim.
19. Alles afwegend acht de kantonrechter een straf op maatregel op dit moment voor verdachte niet (langer) geïndiceerd en zal artikel 9a Wetboek van Strafrecht worden toegepast.
20. De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 9a Wetboek van Strafrecht en 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969.
BESLISSING
De kantonrechter
- het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op zoals hiervoor vermeld, terwijl het meer of anders ten laste gelegde niet is bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken;
- bepaalt dat aan verdachte geen straf of maaregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.