ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
492707 / KG ZA 11-947 SR/EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitkoop uit onderneming en conservatoire beslagen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil over de uitkoop van aandelen in een onderneming, waarbij conservatoire beslagen zijn gelegd. De eiseressen, PANO B.V., MASTERHOLD B.V. en MOORE HOLDING B.V., hebben op 2 februari 2011 verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de gedaagden, waaronder [bedrijf 1] B.V. en [gedaagde 2]. De eiseressen stellen dat zij zijn misleid over de waarde van hun aandelen en dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd, herbegroot moet worden. De voorzieningenrechter heeft in eerdere procedures het verzoek tot beslaglegging afgewezen, maar op 9 februari 2011 is het gevraagde verlof alsnog verleend. De beslagen zijn gelegd voor een bedrag van € 33,9 miljoen, inclusief rente en kosten. In het kort geding dat volgde, heeft Masterhold c.s. opheffing van de beslagen gevorderd, maar deze vordering is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van [bedrijf 1] c.s. summierlijk niet ondeugdelijk is en dat de herbegroting van de vordering op € 16.608.040,00 inclusief rente en kosten gerechtvaardigd is. De kosten van de procedure worden aan de zijde van [bedrijf 1] c.s. begroot op € 1.384,00. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en beslist dat de beslagen blijven liggen, terwijl de vordering wordt herbegroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 492707 / KG ZA 11-947 SR/EB
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PANO B.V.,
gevestigd te Nigtevecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MASTERHOLD B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOORE HOLDING B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseressen bij dagvaarding van 17 juni 2011,
advocaat mr. R.B. Gerretsen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BEDRIJF 1] B.V.,
gevestigd te Nigtevecht,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Masterhold c.s. worden genoemd en afzonderlijk Masterhold, Pano en Moore. Gedaagden zullen gezamenlijk [bedrijf 1] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [bedrijf 1] en [gedaagde 2].
1. De procedure
Ter terechtzitting van 13 juli 2011 heeft Masterhold c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en akte houdende vermeerdering eis. [bedrijf 1] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Vervolgens is een voortzetting bepaald op 8 augustus 2011. Voorafgaand aan de zitting van 8 augustus 2011 hebben partijen aanvullende producties in het geding gebracht. Na verder debat, aan de hand van door beide partijen overgelegde pleitnota’s, hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Op beide zittingen waren aanwezig [bestuurder Pano], bestuurder van Pano, bijgestaan door mr. Gerretsen en diens kantoorgenote mr. C.B.F.M. Westerhuis. Aan de zijde van gedaagden waren aanwezig [broer 1], bestuurder van [bedrijf 1], en [gedaagde 2], bijgestaan door mr. De Korte en zijn kantoorgenoot mr. W.G. Folkers.
2. De feiten
2.1. [bedrijf 1] is in 1991 opgericht en wordt sindsdien bestuurd door haar enig aandeelhouder [broer 1].
2.2. Eveneens in 1991 is [bedrijf 2] B.V. (thans Moore geheten en hierna aangeduid als [bedrijf 2] dan wel Moore) opgericht. Bestuurder van deze vennootschap is [broer 2], een broer van [broer 1]. Tot 9 december 2010 was [broer 2] enig aandeelhouder van [bedrijf 2].
2.3. In 1991 hebben [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de vennootschap Mastervolt B.V. opgericht. Mastervolt B.V. is uitgegroeid tot een internationale onderneming die actief is op de markt voor stroomvoorzieningsystemen en meer in het bijzonder op de maritieme markt, de mobiele markt, en de zonne-energiemarkt.
2.4. In 1998 zijn de aandelen in Mastervolt B.V. ondergebracht in Mastervolt International B.V. (hierna: MI). Weer later, in 2000, zijn de aandelen in MI ondergebracht in Mastervolt International Holding B.V. (hierna MIH).
2.5. MIH had een Raad van advies, waarvan [bestuurder Pano] (hierna: [bestuurder Pano]) deel uitmaakte.
2.6. Bij participatie- en aandeelhoudersovereenkomst van 20 juni 2005 (hierna de PAO) heeft [bestuurder Pano] zich middels Pano (toen nog) i.o. ingekocht in MIH. Bij diezelfde overeenkomst is [bestuurder Pano] per 1 oktober 2005 aangetreden als enig bestuurder van MIH en MI en zijn [bedrijf 2] en [bedrijf 1] afgetreden als bestuurders van MIH en MI. Wel bleef [broer 1] nadien intern verantwoordelijk voor research en development en voor marketing.
2.7. Op grond van een addendum op de PAO, gesloten op 27 juni 2009, heeft [bedrijf 1] een generatorenfabriek van MIH gekocht en ondergebracht in een nieuwe onderneming, genaamd Whisper Power B.V. (hierna: Whisper Power). Whisper Power zou met MIH blijven samenwerken op het gebied van de ontwikkeling en productie van generatoren, Whisper Power als leverancier en MIH als afnemer. Blijkens de gepubliceerde jaarrekening beliep de liquiditeitspositie van Whisper Power ultimo 2009 € 239,00. Alleen tengevolge van de omzetting van een achtergestelde lening van € 800.000,00 in agioreserve was haar eigen vermogen nog positief. Haar aandeelhouder [bedrijf 1] leed op deze deelneming een verlies van
€ 278.000,00.
2.8. Op 2 januari 2010 heeft [broer 1], voor zover relevant, het volgende aan [broer 2] geschreven:
“Naar aanleiding van de discussie van de afgelopen maanden over het aandeelhouderschap van mij en de wens mij uit te kopen lijkt het me zinvol dit nog een keer op aandeelhoudersniveau te bespreken. Wij (jij, [bestuurder Pano] en ik) nemen uiteindelijk als eigenaren van de onderneming de beslissingen, ook over dit soort zaken. Wij zullen ook in die hoedanigheid eruit moeten zien te komen. (…)
Ik zou voor willen stellen op korte termijn, bijvoorbeeld de eerste week van januari, elkaar te spreken. (…)”
2.9. Op 18 februari 2010 heeft [bedrijf 1] haar aandelen (9000 stuks, goed voor 34,6% van het totale belang) in MIH verkocht aan Masterhold voor een bedrag van € 11,6 miljoen. Masterhold is een voor deze transactie speciaal door [bedrijf 2] en Pano opgerichte vennootschap, die ook de door [bedrijf 2] en Pano gehouden aandelen in het kapitaal van MIH heeft gekocht. De aandelen zijn nog dezelfde dag geleverd. [gedaagde 2] – eerder een werknemer van MIH en naderhand van Whisper Power – heeft op diezelfde datum zijn 81 certificaten van aandelen in MIH aan Masterhold verkocht en geleverd voor een bedrag van € 104.400,00. Deze prijs is gebaseerd op de koopprijs die [bedrijf 1] en Masterhold waren overeengekomen.
2.10. In de periode tussen 18 februari 2010 en 30 november 2010 zijn dividenduitkeringen gedaan aan de aandeelhouders van MIH.
2.11. Tussen eind september 2010 en 30 november 2010 heeft Masterhold haar aandelen in MIH geveild en verkocht aan Actuant SPA (hierna: Actuant) voor een bedrag van tenminste € 115 miljoen. Op 10 december 2010 zijn de aandelen in MIH aan Actuant geleverd.
2.12. Op 1 februari 2011 heeft [bedrijf 1] c.s. aan de voorzieningenrechter in Amsterdam verlof gevraagd en op 2 februari 2011 voorlopig verlof gekregen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Masterhold c.s. tot een bedrag van € 33,9 miljoen inclusief rente en kosten. Het beslagrekest luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
• Het heeft er op grond van het voorgaande alle schijn van dat de (financiële) informatie die in het kader van de Transacties is verstrekt op moment van verstrekken onjuist was, althans tegen 18 februari 2010 niet langer juist was. Indien [bedrijf 1] en/of [gedaagde 2] onjuist of onvolledig zijn ingelicht kan dit geen ander doel hebben gehad dan het drukken van de door de heren [bestuurder Pano] en [broer 2] (althans hun vennootschappen) te betalen koopprijs.
1.14 Gezien onder meer deze ongerijmdheden bestaat het vermoeden dat onder meer Pano, [bedrijf 2] en Masterhold de op hen in het kader van de Transacties rustende mededelingsplicht hebben geschonden. Op grond daarvan bestaat het vermoeden dat de Transacties onder invloed van bedrog, althans dwaling, tot stand zijn gekomen, althans dat in het kader van de Transacties onrechtmatig is gehandeld jegens [bedrijf 1] en [gedaagde 2].”
2.13. Na een mondelinge behandeling op 4 februari 2011, waarbij beide partijen zijn gehoord, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking van 7 februari 2011 het verzoek van [bedrijf 1] c.s. tot beslaglegging afgewezen. De beschikking luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Ter zitting van 4 februari 2011 is niet betwist dat verzoekers over de juiste omzetcijfers over de eerste helft van het boekjaar 2009/2010 beschikten ten tijde van de verkoop. Zij kunnen het verwijt dat hen onvoldoende dan wel onjuiste informatie is verstrekt dus slechts baseren op de stelling dat MIH een aanzienlijke verbetering van de omzet en de winst kon verwachten en dat deze is verzwegen. Verweersters hebben echter gesteld dat de aanzienlijke groei van omzet en winst die zich heeft voorgedaan in de periode van maart tot oktober 2010 ten tijde van de transactie nog niet werd voorzien. Zij hebben daartoe aangevoerd dat vanaf april 2010 tot en met juni 2010 een explosieve groei in de “solar business” markt heeft plaatsgevonden waardoor de omzet van MIH enorm is gestegen. MIH kon destijds in tegenstelling tot haar concurrenten aan de vraag van de markt voldoen omdat haar Chinese leverancier alle componenten die nodig waren voor de productie tijdig kon leveren. Bovendien heeft MIH de levertijden weten te verkorten door te kiezen voor luchttransport in plaats van zeetransport.
De voorzieningenrechter acht daarom voorshands niet aannemelijk dat het beroep op bedrog dan wel dwaling of onrechtmatige daad in een bodemprocedure zal worden gehonoreerd. (…)”
2.14. Op 8 februari 2011 heeft [bedrijf 1] c.s. wederom, op dezelfde gronden, aan de voorzieningenrechter in Amsterdam verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Masterhold c.s. tot een bedrag van € 33,9 miljoen inclusief rente en kosten. Ditmaal is het gevraagde verlof wel verleend, op
9 februari 2011.
2.15. Nog diezelfde dag is [bedrijf 1] c.s. tot beslaglegging overgegaan. De beslagen hebben doel getroffen:
- ten laste van Pano: € 37.293.585,62;
- ten laste van Moore: € 12.073.090,67;
- ten laste van Masterhold: € 12.059.937,52, waarvan in totaal € 10 miljoen geblokkeerd uit hoofde van bankgaranties.
2.16. Masterhold c.s. heeft in kort geding opheffing van de conservatoire beslagen gevorderd, maar deze vordering is afgewezen bij vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 18 maart 2011. Dit vonnis luidt, voor zover van belang:
“5.14 Uit hetgeen onder 5.4 tot en met 5.13 is overwogen volgt dat voorshands niet kan worden gezegd dat de vordering van [bedrijf 1] c.s. summierlijk ondeugdelijk is.
5.15 Masterhold c.s. heeft gesteld dat de vordering, indien toewijsbaar, maximaal 10 miljoen euro in plaats van 33,9 miljoen euro zal bedragen. De voorzieningenrechter kan in dit kort geding echter niet op de gevolgen van een eventuele vernietiging van de tussen
19 januari 2010 en 18 februari 2010 gesloten overeenkomsten vooruitlopen. Het is mogelijk dat de bodemrechter een lager bedrag zal toewijzen, maar ook de mogelijkheid dat de vordering conform de begroting van [bedrijf 1] c.s. wordt toegewezen kan niet zonder meer worden uitgesloten. Derhalve zal de gevorderde herbegroting worden afgewezen.”
2.17. Nadat in dit kort geding de dagvaarding was uitgebracht, heeft [bedrijf 1] c.s. opnieuw gevraagd om conservatoir derdenbeslag ten laste van Masterhold c.s. te mogen leggen. Daarbij heeft zij verzocht om haar vordering in verband met de onder 2.9 genoemde dividenduitkeringen op een hoger bedrag te begroten dan eerder was gebeurd, en wel op € 37.714.646,00. Het gevraagde verlof is verleend. [bedrijf 1] c.s. is opnieuw tot beslaglegging overgegaan. Ook deze beslagen hebben doel getroffen:
- ten laste van Pano: € 37.559.207,63;
- ten laste van Moore: € 15.464,42;
- ten laste van Masterhold: € 11.367.074,41 waarvan in totaal € 9.306.345,00 geblokkeerd uit hoofde van bankgaranties.
2.18. In opdracht van Masterhold c.s. heeft KPMG onderzoek uitgevoerd naar de feiten en omstandigheden rond de uitkoop van [bedrijf 1] c.s. KPMG heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 4 augustus 2011. In dit rapport is als “figure 13” een grafiek opgenomen, “solar rolling purchase forecast” geheten en hierna de inkoopvoorspelling genoemd. De toelichting op de inkoopvoorspelling luidt:
“Figure 13 illustrates the development of the rolling purchase forecast for FY09/10 (MIH heeft een gebroken boekjaar, vzr.), in which the purchases are defined as the expected purchase quantities times a historical average sales price. The average sales price is updated periodically. The development in the rolling purchase forecast is in line with the development in expected sales. In the last months of 2009, the twelve-month rolling purchase forecast showed an increase, whereas the minimal purchase obligation remained stable. From February 2010 onwards, the purchase forecast showed an increase, as management and the sales department started to realise that sales did not drop as expected at the beginning of the year. Mastervolt sold most of its Solar inventory at the end of 2009. (…)
In deze grafiek, die loopt over het tijdsbestek van 28 september 2009 tot en met
8 juni 2010, staat per 1 februari 2010 een bedrag van ongeveer € 65 miljoen vermeld.
3. Het geschil
3.1. Masterhold c.s. vordert na vermeerdering van eis, kort gezegd:
a) de vordering waarvoor beslag is gelegd te herbegroten op € 3.530.000,00, althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
b) de beslagen die ten laste van Masterhold zijn gelegd, te beperken tot € 10 miljoen, tegen het stellen van een bankgarantie volgens een hier te lande gebruikelijk model, ten belope van € 2 miljoen;
c) de beslagen die ten laste van Pano en Moore zijn gelegd, op te heffen tegen het stellen van bankgaranties volgens een hier te lande gebruikelijk model ten belope van, in zowel het geval van Pano als in het geval van Moore, een bedrag gelijk aan de helft van het bedrag waarop de vorderingen van [bedrijf 1] c.s. door de voorzieningenrechter worden begroot, onder aftrek van een bedrag van € 2 miljoen, althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
d) [bedrijf 1] c.s. te verbieden om ten laste van Masterhold c.s. opnieuw conservatoir beslag te leggen, op straffe van een dwangsom;
e) [bedrijf 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Aan haar vordering legt Masterhold c.s. ten grondslag, samengevat, dat zij voldoende zekerheid als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv heeft aangeboden. De vordering van [bedrijf 1] c.s. op Masterhold c.s. is door de voorzieningenrechter aanvankelijk begroot op € 33,9 miljoen met inbegrip van rente en kosten. Masterhold c.s. heeft aangeboden dat Pano en Moore bankgaranties stellen, elk tot een bedrag van € 16.950.000,00. Indien [bedrijf 1] c.s. wenst dat ook Masterhold zekerheid stelt, heeft Masterhold c.s. aangeboden dat Masterhold een bankgarantie stelt van € 2 miljoen, in ruil voor gedeeltelijke opheffing van het beslag ten laste van Masterhold en onder de voorwaarde dat de door Pano en Moore te stellen garanties in dat geval verminderen met een bedrag van € 1 miljoen elk. In het feit dat [bedrijf 1] c.s. na het uitbrengen van de kort gedingdagvaarding opnieuw verlof voor beslaglegging ten laste van Masterhold c.s. heeft gevraagd en gekregen, ditmaal voor een hoger bedrag, vindt Masterhold c.s. aanleiding om de begroting van de door [bedrijf 1] c.s. gestelde vordering integraal opnieuw aan de orde te stellen.
3.3. [bedrijf 1] c.s. voert verweer, waarop voor zover van belang hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Herbegroting
4.2. Masterhold c.s. vraagt in dit kort geding herbegroting van de vordering waarvoor beslag is gelegd en opheffing, althans beperking van de gelegde beslagen tegen het stellen van zekerheid. Masterhold c.s. stelt niet ter discussie het oordeel van de voorzieningenrechter, in het vonnis van 18 maart 2011, dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [bedrijf 1] c.s. Dat oordeel zal dan ook in deze procedure het uitgangspunt zijn.
4.3. Masterhold c.s. heeft al eerder om herbegroting gevraagd. Dit verzoek is bij vonnis van 18 maart 2011 afgewezen, omdat de voorzieningenrechter toen niet kon uitsluiten dat de vordering conform de begroting zal worden toegewezen. Inmiddels is echter meer informatie boven tafel gekomen, zoals de jaarrekening 2009 van Whisper Power en het onder 2.17 aangehaalde rapport van KPMG. In deze nieuwe gegevens worden thans voldoende aanknopingspunten gevonden om tot herbegroting te komen. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.4. Uit de jaarrekening van Whisper Power blijkt dat de financiële situatie van Whisper Power eind 2009 penibel was. Deze constatering is van belang in het kader van de stelling van [bedrijf 1] c.s., dat zij haar (certificaten van) aandelen in MIH in het geheel niet aan Masterhold zou hebben verkocht indien zij juist zou zijn geïnformeerd over de omzetverwachtingen over 2009/2010. Het verzoek van [broer 1] om nog eens te spreken over de wens hem uit te kopen (zie onder 2.8) komt gelet op de slechte financiële situatie van Whisper Power in een ander daglicht te staan. Vooralsnog wordt dan ook de stelling van [bedrijf 1] c.s. dat zij niet tot verkoop zou zijn overgegaan indien zij geheel op de hoogte was geweest van de financiële situatie van MIH, niet houdbaar en daarmee summierlijk ondeugdelijk geacht.
4.5. Op grond van het voorgaande zal er in deze procedure van worden uitgegaan dat [bedrijf 1] c.s. altijd tot verkoop van de aandelen zou zijn overgegaan. Haar stelling dat de andere aandeelhouders [broer 1] verzekerd hebben dat verkoopplannen van de baan zijn, speelt bij dit uitgangspunt geen rol. Het staat aandeelhouders immers vrij om van verkoop af te zien en op een later moment op grond van de dan geldende omstandigheden, toch weer tot verkoop te besluiten. Dat aandeelhouders in februari 2010 al van plan waren het bedrijf te verkopen, is niet gebleken. Ook deze stelling van [bedrijf 1] c.s. wordt niet houdbaar geacht en om deze reden summierlijk ondeugdelijk. De stelling van [bedrijf 1] c.s. dat aandeelhouders nooit voor meer dan € 11,6 miljoen zijn aandelen hadden willen kopen en er dus geen koop voor een hoger bedrag tot stand zou zijn gekomen in februari 2010, treft hetzelfde lot. Aandeelhouders hadden een belang bij verkoop, zij wilden van [bedrijf 1] af.
4.6. De overeenkomst tussen Masterhold en [gedaagde 2] is een afgeleide geweest van de overeenkomst tussen Masterhold en [bedrijf 1], zodat vooralsnog aannemelijk is dat [gedaagde 2] de beslissing van [bedrijf 1] zou hebben gevolgd. Voorshands zal voor het summierlijk aannemelijk achten van de omvang van de vordering worden bezien wat een redelijke koopprijs zou zijn geweest indien [bedrijf 1] c.s. juist en volledig zou zijn geïnformeerd over de omzetverwachtingen. [broer 1] heeft er immers blijk van gegeven dat de omzetverwachting voor haar bepalend was voor het vaststellen van de koopprijs van de aandelen van MIH. Dat is ook geen vreemd uitgangspunt. De potentie van het bedrijf bepaalt immers voor een groot deel haar waarde. Uiteraard valt niet exact vast te stellen wat de koopprijs zou zijn geweest maar kan uitsluitend in redelijkheid een schatting worden gemaakt op basis van alle relevante feiten en omstandigheden. In dat verband is ook van belang dat het komen tot een koopovereenkomst een proces van geven en nemen is.
4.7. [bedrijf 1] c.s. stelt dat zij bij het verkrijgen van de juiste informatie over de omzetverwachting niet zou zijn uitgegaan van een omzet over het boekjaar 2009/2010 van € 37,7 miljoen en dat de koopovereenkomst niet voor een bedrag van € 11,6 miljoen zou zijn gesloten. Onder deze juiste informatie schaart [bedrijf 1] c.s. met name de gegevens over de groei van de orderportefeuille, welke groei al in oktober 2009 was begonnen, met een piek in december 2009, welke orderportefeuille op een hoger niveau lag dan in de maanden vóór oktober 2009.
4.8. Masterhold c.s. heeft daartegen ingebracht dat de orderportefeuille geen goed uitgangspunt is om de omzet te bepalen, omdat orders gemakkelijk konden worden geannuleerd en dat ook veelvuldig gebeurde, tot zo’n 2/3 van de orders aan toe. [bedrijf 1] c.s. heeft dit gemotiveerd betwist. Zoals aan het eind van r.o. 4.6 is overwogen, speelt de potentie van een bedrijf en daarmee de orderportefeuille, een rol bij de totstandkoming van een koopovereenkomst. Nu de jaarrekening over het boekjaar 2009/2010 niet is overgelegd kan bij betwisting door [bedrijf 1] c.s. niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld of er sprake is geweest van 2/3 annulering van de orders. Overigens valt niet in te zien waarom in het boekjaar 2009/2010 er sprake zou zijn van 2/3 annuleringen en dat dit vóór dit boekjaar niet het geval zou zijn geweest. Daarvan uitgaande geeft de overgelegde orderstaat vooralsnog het beeld van een sterk stijgende lijn bij de orders vanaf oktober 2009. Masterhold c.s. heeft nog aangevoerd dat er sprake was van een dip in januari 2010, maar in de maand januari 2010 zijn er in ieder geval aanmerkelijk meer orders dan in de maand juli of augustus of september 2009. Daarom is niet geheel begrijpelijk dat in het KPMG rapport wordt gezegd dat de “sales department” pas in februari “started to realise that sales did not drop as expected at the beginning of the year”.Uit de inkoopvoorspelling in het KPMG rapport blijkt in ieder geval wel dat MIH begin februari 2010 al verwachtte dat de inkopen, noodzakelijk om aan de vraag naar haar zonne-energie producten te voldoen, ongeveer € 65 miljoen zouden zijn. Nu niet aannemelijk is dat MIH voor een hoger bedrag zou inkopen dan nodig is om aan de vraag naar haar solar producten te voldoen, wordt er vooralsnog van uitgegaan dat MIH begin februari 2010 verwachtte dat de omzet meer dan € 65 miljoen zou bedragen. Vast staat dat de inkoopvoorspelling in het kader van de onderhandelingen over uitkoop niet aan [bedrijf 1] c.s. is verstrekt.
4.9. In de veronderstelling dat de jaaromzet van MIH over 2009/2010
€ 37,7 miljoen bedroeg, heeft [bedrijf 1] haar aandelen verkocht voor € 11,6 miljoen. Aannemelijk is dat MIH zelf verwachtte dat in februari 2010 de omzet hoger zou uitvallen dan € 65 miljoen, gelet op de inkoopvoorspelling. Deze verwachting gold uitsluitend voor de zonne-energie producten en niet voor producten op de maritieme en de mobiele markt, zodat de omzetverwachting voor deze laatste twee soorten producten daarbij moet worden opgeteld. Bovendien laat de inkoopvoorspelling gedurende de gehele relevante periode een stijgende lijn zien. Met andere woorden begin februari 2010 zag het er al naar uit dat het boekjaar 2009/2010 een (aanmerkelijk) beter resultaat zou opleveren dan het boekjaar daarvoor. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wordt de totale omzetverwachting per 18 februari 2010 in redelijkheid geschat op € 80 miljoen. Nu [bedrijf 1] zijn koopsom kennelijk had gebaseerd op de omzetverwachting, mag worden verwacht dat zij bij deze omzet haar aandelen zou hebben verkocht voor afgerond € 24.615.500,00 (welk bedrag in dezelfde verhouding staat tot € 80 miljoen als het bedrag van € 11,6 miljoen staat tot € 37,7 miljoen). Na aftrek van de reeds betaalde koopsom van € 11,6 miljoen, resteert een bedrag van € 13.015.500,00. Nu niet is uitgesloten dat de koopovereenkomst een handelsovereenkomst is, dient laatstgenoemde bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot 1 september 2011. Derhalve is summierlijk aannemelijk dat de vordering van [bedrijf 1] c.s. € 14.666.668,00 bedraagt. [gedaagde 2] heeft zijn certificaten verkocht voor € 104.400,00. Uitgaande van de verwachting dat [gedaagde 2] zich zou aansluiten bij de door [bedrijf 1] en Masterhold c.s. gehanteerde berekeningwijze, zou dit neerkomen op een koopsom van afgerond € 221.500,00. Na aftrek van de reeds ontvangen koopsom resteert voor [gedaagde 2] een bedrag van € 117.100,00, welke bedrag vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot 1 september 2011 € 131.550,00 bedraagt. Samen genomen komen deze bedragen uit op een bedrag van € 14.798.218,00. Vermeerderd met de vaste opslag voor rente en kosten levert dit een totale vordering op van € 16.608.040,00. Ervan uitgaande dat [bedrijf 1] c.s. haar belang in ieder geval zou hebben verkocht, kan zij geen aanspraak maken op de dividenduitkeringen die zijn gedaan in de periode tussen 18 februari 2010 en 30 november 2010. Derhalve zal de vordering waarvoor beslag is gelegd worden herbegroot op voornoemd bedrag.
4.10. In een bodemprocedure zal aan de orde moeten komen of [bedrijf 1] c.s. zich voldoende van haar onderzoeksplicht heeft gekweten. In dit kort geding heeft [bedrijf 1] c.s. gesteld dat zij de relevante informatie over de waarde van MIH heeft getracht te achterhalen, maar dat Masterhold c.s. haar op het verkeerde been heeft gezet. Vast staat in ieder geval dat [bedrijf 1] c.s. niet beschikte over de ordergegevens en de inkoopvoorspelling. Derhalve zal er in het kader van deze procedure niet van worden uitgegaan dat [bedrijf 1] c.s. zich onvoldoende van zijn onderzoeksplicht heeft gekweten.
Opheffing van de beslagen
4.11. Ten aanzien van de gevorderde beperking en opheffing van deze beslagen geldt het volgende. Pano en Moore hebben aangeboden ieder voor de helft van de totale vordering zekerheid te zullen stellen, maar [bedrijf 1] c.s. houdt vast aan een verdeling van om (gemakshalve) 2 (Pano):1 (Moore), omdat zij de van [bedrijf 1] gekochte aandelen (9000 stuks) via Masterhold hebben verworven in de verhouding 5808:3192, ofwel 1,82:1. Voorts valt niet uit te sluiten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [bestuurder Pano] nauwer dan [broer 2] betrokken was bij en verantwoordelijk voor de onderhandelingen met [bedrijf 1] c.s. en derhalve ook voor de informatieverschaffing aan [bedrijf 1] c.s., althans het gebrek daaraan, en dat Pano meer dan Moore heeft geprofiteerd van het gestelde onrechtmatig handelen jegens [bedrijf 1] c.s. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat Pano tot betaling van een hoger bedrag aan schadevergoeding zal worden veroordeeld dan Moore. De door Pano en Moore voorgestelde verdeling is dan ook niet zonder meer te rechtvaardigen. Een aanbod tot zekerheid in een andere verhouding is door Pano en Moore niet gedaan; zij wensen gelijk op te trekken.
4.12. Voor wat betreft het aanbod van Masterhold om nu een bankgarantie te stellen van € 2 miljoen en mogelijk in de toekomst, indien geblokkeerde gelden vrij mochten vallen, een aanvullende garantie tot maximaal € 12 miljoen, geldt het volgende. In deze constructie kan [bedrijf 1] c.s. afhankelijk worden van de informatie van Masterhold c.s. over het vrijkomen van de geblokkeerde gelden. Dit maakt de positie van [bedrijf 1] c.s. minder zeker dan deze thans is. Derhalve is [bedrijf 1] c.s. niet gehouden om op dit aanbod in te gaan.
4.13. De voorzieningenrechter gaat er thans van uit dat op basis van het voorgaande partijen met elkaar in overleg zullen treden. Mochten zij niet tot algehele overeenstemming komen, dan kunnen zij in ieder geval trachten het eens te worden over te stellen bankgaranties. Als partijen het ook daarover niet eens worden, zal Masterhold c.s. een nieuw kort geding moeten starten, waarbij het raadzaam is dat Masterhold c.s. de bankgaranties die zij zou willen stellen in concept in het geding brengt. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht ten aanzien van de vraag of de bankgaranties voldoende zekerheid bieden voor de vordering van [bedrijf 1] c.s., behoeft derhalve geen verdere bespreking meer.
4.14. De slotsom van het voorgaande is dat de beslagen zullen blijven liggen en dat de vordering wordt herbegroot. De voorzieningenrechter heeft bij deze beslissing de belangen van beide partijen in aanmerking genomen en tegen elkaar afgewogen.
4.15. Het gevorderde verbod voor nieuwe beslaglegging ten laste van Masterhold c.s. is niet toewijsbaar. Op dit moment is nog niet bekend of zich in de toekomst feiten of omstandigheden zullen voordoen die een (eventueel) toekomstig beslag al dan niet rechtvaardigen. Wel dient [bedrijf 1] c.s. op grond van de beslagsyllabus 2011 de voorzieningenrechter bij het indienen van nieuwe beslagrekesten te informeren over de inhoud van dit vonnis.
4.16. Nu Masterhold c.s. voor een groot deel in het ongelijk is gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. herbegroot de vordering waarvoor [bedrijf 1] c.s. conservatoir beslag ten laste van Masterhold c.s. heeft gelegd op € 16.608.040,00 inclusief rente en kosten,
5.2. veroordeelt Masterhold c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.384,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2011.