RECHTBANK TE AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/676235-11 en 13/676274-11 (strafzaak tegen [verdachte 1] respectievelijk [verdachte 2]) RK: 11/3890
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift ex artikel 51b van het Wetboek van Straf¬vorde¬ring (hierna: Sv)
[klager 1],
[klager 2] en
[klager 3],
(de nabestaanden van [slachtoffer])
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van hun raadsman,
mr. R.A. Korver, Herengracht 462, 1017 CA te Amsterdam,
verder te noemen: klagers.
Op 10 juni 2011 hebben klagers en hun raadsman met de officier van justitie gesproken over de strafrechtelijke vervolging van de personen die verdacht worden van het doden van hun vader. In dat gesprek heeft de officier van justitie gezegd nog geen afschrift van het dossier te willen verstrekken.
Deze beslissing heeft de officier van justitie bij brief van 14 juni 2011 aan de raadsman van klagers bevestigd.
Op 21 juni 2011 heeft de rechtbank een aanvang gemaakt met het onderzoek ter terechtzitting tegen twee verdachten. Klagers hebben ter terechtzitting de rechtbank verzocht om afgifte van een kopie van het dossier, maar de rechtbank heeft dat verzoek niet in behandeling genomen.
Tegen de beslissing van de officier van justitie is door de raadsman namens klagers bij schrijven van 23 juni 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 24 juni 2011 ter griffie van deze recht¬bank ontvangen.
De rechtbank heeft op 15 augustus 2011 de raadsman van klagers, mr. R.A. Korver, en de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, in besloten raadkamer gehoord.
Klagers zijn, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De raadsman heeft meegedeeld dat klagers verhinderd zijn in raadkamer te verschijnen, maar hem hebben gemachtigd namens hen het woord te voeren.
Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van 10 juni 2011, als vervat in de brief van 14 juni 2011, inhoudende de weigering om een afschrift van het dossier te verstrekken.
Allereerst wordt betoogd dat het onderzoeksbelang waarop het openbaar ministerie zich beroept niet, althans onvoldoende is gemotiveerd.
Ten tweede wensen klagers informatie over de doodsoorzaak van hun vader niet via AT5 te vernemen, wat wel het geval is nu zij het dossier niet hebben. Dit druist in tegen de algemene beginselen van een behoorlijke procesorde.
Zij stellen ten derde ook belang te hebben bij een afschrift van het dossier. Zij hebben een afschrift nodig om door hun raadsman te worden geïnformeerd over hun positie binnen het strafrecht. Daarnaast wensen zij inzicht te krijgen in de daden van verdachten zodat zij hun trauma, al dan niet met bijstand van hulpverleners, beter kunnen verwerken.
Ten slotte stellen zij dat de weigering een afschrift van het dossier te verstrekken in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en met het geldende recht.
De officier van justitie verzet zich tegen een afschrift van het procesdossier aan klagers. Het lopende onderzoek is delicaat en nog niet afgerond. Er dienen nog getuigen te worden gehoord waaronder familieleden van klagers. Een afschrift van het procesdossier op het kantoor van de raadsman neerleggen met daaraan gekoppeld de voorwaarde dat het niet gedupliceerd mag worden, acht de officier van justitie geen optie, nu daarmee niet voorkomen kan worden dat klagers informatie verstrekken aan de familieleden die nog als getuige moeten worden gehoord. Zodra het onderzoek het toelaat, zal een afschrift van het procesdossier aan de raadsman worden verstrekt. Daarmee wordt voldaan aan de waarborgen, belangen en de procespositie van klagers.
Klagers stellen dat de raadsman van één van de verdachten in de pers uit stukken uit het procesdossier heeft geciteerd. Klagers wensen hiertegen gepaste actie te ondernemen, maar kunnen dat pas doen nadat de inhoud van het dossier hen bekend is. Het is voor klagers van belang dat zij door hun raadsman over hun positie binnen het strafproces worden geadviseerd. Bovendien is het voor klagers van belang om op voor hen relevante momenten inzicht te krijgen in de daden van verdachte, zodat zij hun trauma beter kunnen verwerken. Voorts is afschrift van processtukken voor klagers van belang omdat zij wellicht in de toekomst met hulpverleners te maken krijgen die door afschrift van deze processtukken beter in staat zijn de nabestaanden van hulp te voorzien. Klagers achten voornoemde processtukken relevant voor de beoordeling van een in het strafproces te voegen vordering tot schadevergoeding. Uit artikel 51b Sv vloeit het recht tot toegang tot de stukken voort. Dit artikel verleent aan de benadeelde partij toegang tot alle stukken van het dossier.
Klagers zijn nabestaanden van [slachtoffer] die op 12 maart 2011 om het leven is gekomen. [verdachte 1] en [verdachte 2] (verder: [verdachte 1] en [verdachte 2]) worden door het openbaar ministerie vervolgd, omdat zij worden verdacht van betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer].
Klagers zijn als kinderen van [slachtoffer] op grond van artikel 51d, juncto 51e, tweede lid, aanhef en onder b Sv slachtoffers in de zin van artikel 51b Sv in de strafzaken tegen [verdachte 1] en [verdachte 2]. Slachtoffers kunnen de officier van justitie, en tijdens het onderzoek ter terechtzitting – in dit geval – de rechtbank verzoeken toestemming te verlenen om kennis te nemen van de processtukken die voor de slachtoffers van belang zijn.
De bevoegdheidsverdeling in artikel 51b Sv plaatst de rechtbank in raadkamer voor de vraag of zij wel bevoegd is te beslissen op het door klagers ingediende bezwaarschrift. Het onderzoek ter terechtzitting is immers inmiddels aangevangen, en vanaf dat moment beslist de rechtbank ter terechtzitting over verzoeken op grond van deze bepaling
De rechtbank heeft dit ter terechtzitting niet onderkend, en heeft het verzoek tot kennisname niet in behandeling willen nemen. Nadien hebben klagers hun bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is binnen de wettelijke termijn van veertien dagen ingediend en dient daardoor in beginsel in behandeling te worden genomen. De wet lijkt zich daartegen niet te verzetten, zij het dat het wel in strijd met de geest van de wet lijkt de rechtbank in raadkamer te laten beslissen over een verzoek terwijl op dat moment de rechtbank ter terechtzitting het onderzoek al is begonnen. Wat daarvan ook zij, de rechtbank in raadkamer wenst niet dat klagers van het spreekwoordelijke kastje naar de spreekwoordelijke muur worden gestuurd. Daarom acht de rechtbank zich bevoegd op het verzoek te beslissen.
De behandeling in raadkamer heeft overigens wel tot gevolg dat de rechtbank een andere toets hanteert dan wanneer de rechtbank het verzoek ter terechtzitting had moeten beoordelen. Bij de beoordeling van het bezwaarschrift en daarmee de beslissing van de officier van justitie past in raadkamer slechts een marginale toets, terwijl de rechtbank ter terechtzitting een eigen bevoegdheid heeft en dus een eigen beslissing neemt. In dat licht moet ook de door klagers aangehaalde beslissing van deze rechtbank van 31 maart 2011 (LJN: BP9775) worden gelezen. Die beslissing is genomen na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting als gevolg waarvan de bevoegdheid om toestemming tot kennisneming van het dossier te verlenen, de rechtbank toekwam.
Beoordeling van het bezwaarschrift
In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken weigeren.
De rechtbank dient te beoordelen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen weigeren een afschrift van het procesdossier aan klagers te kunnen verstrekken.
Omdat familieleden van klagers nog moeten worden gehoord, verzet het onderzoeksbelang zich op dit moment tegen het verstrekken van een afschrift van het dossier, aldus de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van klagers reëel en substantieel zijn, maar dat de officier van justitie vooralsnog in redelijkheid de belangen van het onderzoek heeft kunnen laten prevaleren. Het bezwaarschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.
Op 8 september 2011 zal het onderzoek in de strafzaak tegen voornoemde verdachten ter terechtzitting worden voortgezet. Het staat klagers vrij hun verzoek tegenover de rechtbank te herhalen. De rechtbank zal op dat verzoek moeten beslissen.
Verklaart het bezwaarschrift ONGEGROND.
Deze beslissing is op 29 augustus 2011 gegeven en uitgesproken door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. F. Salomon en D.J. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.