ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6183
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Letselschade na tram-ongeval met GVB: schadevergoeding en aansprakelijkheid
In deze zaak vorderde eiseres [A] schadevergoeding van GVB Exploitatie B.V. na een ongeval op 25 oktober 2007, waarbij zij in een tram van GVB betrokken was bij een botsing met een graafmachine. Door de botsing liep [A] diverse verwondingen op en vorderde zij een schadevergoeding van EUR 62.196,00, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank Amsterdam behandelde de zaak en oordeelde dat GVB aansprakelijk was voor de materiële en immateriële schade die [A] had geleden als gevolg van de ongevalsgerelateerde verergering van haar klachten gedurende een periode van drie maanden na het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de door [A] gestelde structurele fysieke en psychische klachten niet voldoende waren onderbouwd en dat deze klachten pre-existent waren. De rechtbank wees de vordering van [A] voor het grootste deel af, maar kende haar wel een bedrag van EUR 1.306,00 toe, bestaande uit kosten voor huishoudelijke hulp en smartengeld. De rechtbank oordeelde dat GVB gehouden was tot vergoeding van de immateriële schade die [A] had geleden ten gevolge van de kneuzingsproblematiek en de verergering van haar psychische klachten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde [A] in de proceskosten van GVB, die op EUR 3.158,00 werden begroot.