vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 465239 / HA ZA 10-2390
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. P.E. van Dam te Capelle aan de IJssel,
[B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Franken te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 9 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] heeft op 29 juli 2007 van [B] voor € 52.500,- een schip gekocht, te weten een Boeier Tjalk, genaamd [C], bouwjaar 1903, geregistreerd onder nummer --, tevens varend monument (hierna: het schip). Het schip heeft dienst gedaan als turfschip en later als postboot en is in 1916 verbouwd als jacht voor de pleziervaart. In de loop der jaren heeft het diverse eigenaren gehad en is het aangepast en verbouwd. Zo is er een roef geplaatst met twee slaapplaatsen, een tweepersoonskooi en twee enkele kooien.
2.2. [A] heeft voorafgaand aan de koop het schip meermalen bezichtigd. Het casco van het bovenwater gelegen deel van het schip heeft hij zelf onderzocht, onder meer door de romp, het dek en de opbouw te bekloppen op de plekken waar dat mogelijk was. Begin augustus 2007 heeft [A] een aanbetaling van € 5.000,- gedaan. Op 27 augustus 2007 heeft hij het onderwatergedeelte van het schip laten keuren door expert [D] van EFM Onderlinge schepenverzekering u.a. te Meppel. Naar aanleiding van de bevindingen van deze expert, heeft [B] de door de expert geadviseerde extra vlakbeplating aangebracht. Na afronding van die werkzaamheden is [A] op 6 of 7 september 2007 samen met [E], zwager van [B], van de werf in Aalsmeer naar Amsterdam gevaren, alwaar het schip verder is opgetuigd en de werking van het schip aan [A] is uitgelegd. Vervolgens heeft [A] het restant van de koopprijs betaald.
2.3. In het najaar van 2007 ontdekte [A] dat er water op het dek van het schip liep. Na onderzoek ontdekte hij dat zich op het vlak en tussen het vlak en de spanten veel roest bevond. Onder de twee componenten verf zat een dikke laag roest (paproest). Tijdens het verwijderen van de roest is er een lek ontstaan. Bij de reparatie van het lek heeft [A] de kabbellatten verwijderd en net boven de waterlijn kleine gaatjes in de romp ontdekt. In maart 2008 heeft hij het ijzer achter de kabellatten gerepareerd. De pomp deed het niet meer na 6 uur varen. [A] heeft deze vervangen.
2.4. In het najaar van 2008 constateerde [A] dat er nog steeds water in het schip liep. In het daaropvolgend nader onderzoek, ontdekte hij:
- roestlagen op de verbinding van het dek en de huid;
- ter hoogte van de hoeklijnen was een laag plamuur over onder andere de gaten op het dek aangebracht, waarin barsten en scheuren zaten, waardoor water naar binnen kwam;
- het ijzer van de romp was op dunne plekken met plamuur bedekt;
2.5. Bij brief van 26 februari 2009 heeft [A] [B] op de hoogte gebracht van de diverse door hem geconstateerde gebreken en hem verzocht die te herstellen.
2.6. Op 9 juni 2009 heeft de heer [F], expert van EFM Onderlinge schepenverzekering u.a. te Meppel (hierna: [F]), op verzoek van [A] de gebreken onderzocht. Daarvan is een rapport opgemaakt. [B] was bij het onderzoek niet aanwezig. [F] vermeldt in zijn rapport dat hij op aanwijzing en mededeling van [A] en na nauwkeurig onderzoek heeft bevonden dat:
- er veel gebreken aan de romp, het dek en de opbouw waren die bij de casco-inspectie niet te constateren waren;
- er in de boeiing diverse doorgeroeste plaatsen waren die vakkundig waren geplamuurd;
- lekkage ter plaatse van de kluispijp geleid heeft tot diepe interingsputten in de omgeving van de kluispijp; waardoor enkele gaten waren ontstaan bij het kaalmaken en ontroesten;
- het dek op diverse plaatsen doorgeroest bleek te zijn wat met polyester en plamuur was dichtgesmeerd;
- de roef ter plaatse van het hoekprofiel was doorgeroest op diverse plaatsen.
[F] somt op welke reparaties er dienen plaats te vinden. Hij merkt voor het overige op:
Er heeft bij de aankoop een inspectie plaatsgevonden. Veel van de thans geconstateerde gebreken waren destijds niet te constateren doordat deze:
- met polyester, plamuur en lakverf gemaskeerd waren;
- aan de binnenzijde achter de betimmering zaten;
- niet te verwachten waren gezien de zichtbare staat van het schip;
- niet te verwachten waren gezien de prijs van het schip;
- niet te verwachten waren gezien de openheid die de verkopende partij schijnbaar gaf.
Door ondergetekende is vastgesteld dat de plamuur vóór de verkoop aan de heer [A] is aangebracht. Ook moet de plamuur, indien deze niet door hemzelf is aangebracht, door de verkoper zijn opgemerkt tijdens onderhoud dat, gedurende de periode van ongeveer tien jaar dat het schip in zijn eigendom was, werd uitgevoerd.
Reparatie- en remplacementskosten:
De totale reparatie- en remplacementskosten worden door ondergetekende inclusief alle materialen, arbeidsloon, bijkomende kosten enz. vastgesteld op de som van € 26.000,00 exclusief btw
(…)
N.B. hierbij wordt er vanuit gegaan dat de werkzaamheden deels in eigen beheer door de koper worden uitgevoerd. (…)
2.7. Op 10 maart 2010 heeft [G] (hierna: [G]) in opdracht van [B] het schip geïnspecteerd, waarbij [A], [B] en zijn zwager [E], [F] en mr. Franken aanwezig waren. Van deze inspectie is door [G] een rapport opgesteld. [G] heeft bij zijn onderzoek de bevindingen van [F] als leidraad genomen. [G] vermeldt in zijn rapport het volgende (voor zover van belang):
(…)
Indien wel een casco-inspectie van het gehele schip zou zijn uitgevoerd door een erkende expert/taxateur, dan waren vrijwel zeker de nu geconstateerde gebreken bij de aankoop aan het licht gekomen.
(….)
Tijdens de inspectie op 10 maart 2010 was niet meer te recapituleren of plamuur vakkundig was aangebracht, daar al schilderwerk en eventueel aanwezige plamuur met een naaldhamer was verwijderd.
(…)
In het verleden is in de oude kluispijp een nieuwe pijp gelast, mogelijk heeft de oude situatie voor lekkage gezorgd, hetgeen tot intering van de romp heeft geleid, deze intering was duidelijk aan de binnenzijde te zien. Als een casco onderzoek bij de aankoop had plaatsgevonden, dan hadden in het voorschip vrijwel zeker leksporen zijn gevonden.
(…)
Het hoek profiel is inderdaad slecht, ook hier geldt dat dit niet meer is te recapituleren na het naald hameren. Bij een aankoop inspectie was dit ook zeer waarschijnlijk naar boven gekomen.
(…)
3. Conclusie:
Roesten en interen zijn een gevolg van het gebruik, het zijn natuurlijke processen, die automatisch optreden door de invloeden van het weer en het (zoute) water op het materiaal. Gelet op de lijst met werkzaamheden (…) die door de verkoper in de periode van 1997 tot 2007 zijn verricht kan niet anders geconcludeerd worden dat er als een goed huisvader op de aak is gepast. Het ziet er naar uit dat verkopers over het algemeen het gangbare onderhoud bij een schip van deze leeftijd jaarlijks hebben uitgevoerd en in aanvulling daarop hebben zij nog een aantal structurele verbeteringen aangebracht (…)
(…)
Als de koper een volledige aankoop expertise had laten uitvoeren, dan zouden een aantal interingen etc. zeker aan het licht zijn gekomen en had de koper tot een betere afweging kunnen komen.
Met betrekking tot de toepassing van plamuur merk ik op dat het bij schepen gemaakt van plaatijzer en van deze ouderdom niet ongebruikelijk is dat plamuur wordt gebruikt. Zoals gezegd gebeurt dat om slechte plekken tijdelijk te conserveren en ook over het algemeen in mindere mate, bij de afwerking. In dit geval heb ik echter geen enkele aanwijzing dat plamuur bewust zou zijn gebruikt om gebreken te maskeren zoals wordt beweerd. Immers, in het kader van een casco-keuring zouden bij het systematisch afkloppen van de romp, het dek en de opbouw dergelijke plekken van plamuur zonder meer aan het licht zijn gekomen.
(…)
Echter, voor wat betreft het normale gebruik van het schip, zijnde een historisch vaartuig, behoeft naar mijn mening op dit moment alleen de doorroesting van de romp boven de waterlijn nabij de kluispijp te worden hersteld. Voor de overige is het schip ondanks de geconstateerde gebreken zonder meer geschikt voor het gebruik als historisch vaartuig.
(…)
[A] is thans bezig met een algehele renovatie van het schip.
3.1. [A] vordert samengevat – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [B] te veroordelen tot betaling van:
- EUR 26.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2007;
- EUR 650,- (expertisekosten);
- EUR 1.158,- (buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2010;
- proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2010.
3.2. Als grondslag voor de vordering voert [A] aan dat sprake is van wanprestatie dan wel non-conformiteit. Het schip was bij levering niet geschikt voor normaal gebruik. [B] had terzake de gebreken een mededelingsplicht jegens hem. Subsidiair doet [A] een beroep op dwaling.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Klachtplicht
4.1. [B] stelt zich op het standpunt dat [A] zijn klachten te laat heeft gemeld, althans niet binnen bekwame tijd na ontdekking of na het tijdstip waarop hij de gebreken redelijkerwijs had kunnen ontdekken. [A] stelt daar tegenover dat het doel, waarvoor de klachtplicht bestaat, niet in gevaar is geweest.
4.2. Bij beantwoording van de vraag of in dit geval binnen bekwame tijd is gemeld, moeten alle betrokken belangen en relevante omstandigheden worden meegewogen, waaronder de vraag of [B] nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. In het algemeen is na ontdekking van een gebrek enig onderzoek of beraad geoorloofd.
4.3. Het schip is aan [A] geleverd in september 2007. Volgens [A] liep de waterpomp al na 4 à 6 draaiuren warm. Verder heeft hij in november 2007, toen hij het schip winterklaar maakte, gebreken ontdekt. Het schip is toen de helling op gegaan en [A] heeft de kabbellatten laten vernieuwen. In het najaar van 2008 ontdekte hij dat er water in het schip liep en in het daaropvolgend nader onderzoek merkte hij onder meer dat er roest achter de betimmering zat, waar een plamuurlaag overheen was aangebracht. Op 26 februari 2009 heeft [A] aan [B] melding gemaakt van de geconstateerde gebreken. De rechtbank oordeelt dat [A] te laat is, voor zover de melding in 2009 betrekking heeft op gestelde gebreken die hij heeft ontdekt in november 2007. Een termijn van ruim een jaar sinds het ontdekken is dermate lang, dat niet gezegd kan worden dat [A] binnen bekwame tijd heeft geklaagd in de zin van art. 7:23 BW. Daarbij speelt mede een rol dat [A] deze gebreken heeft hersteld, zodat de aard van de gebreken naar valt aan te nemen niet meer exact is vast te stellen. Gevolg is dat hij geen aanspraak kan maken op de kosten van herstel van de waterpomp en het ijzer rond en achter de kabbellatten, daargelaten de vraag of dit klachten betreft die aan een normaal gebruik van het schip in de weg staan.
Dat is anders voor de gestelde gebreken die hij in het najaar van 2008 heeft ontdekt. Hoewel er enkele maanden zitten tussen ontdekking en melding, is niet aannemelijk geworden dat [B] nadeel lijdt doordat hij daarover niet eerder is geïnformeerd. Deze klachten heeft [A] dan ook niet te laat gemeld.
4.4. [A] stelt dat sprake is van forse gebreken aan het schip, waardoor het niet geschikt is om als plezierjacht te worden gebruikt. Deze gebreken waren volgens hem bij regulier onderzoek niet te ontdekken. [B] moet op de hoogte zijn geweest van de gebreken, nu hij volgens eigen zeggen in de tien jaren dat hij het schip in eigendom had veel werkzaamheden daaraan heeft verricht. Hij had terzake deze gebreken een mededelingsplicht jegens [A], maar heeft echter tijdens de bezichtigingen aan [A] meegedeeld dat het schip in zeer goede staat was. Daarmee heeft [B] zijn mededelingsplicht geschonden, aldus steeds [A].
4.5. Volgens [B] bezat het schip ten tijde van de verkoop de eigenschappen die [A] mocht verwachten, rekening houdend met het feit dat het een antiek metalen zeilschip betreft. Het schip is voorafgaand aan de koop zowel door [A] als door een expert gekeurd. [A] presenteerde zich daarbij als een liefhebber en kenner van (oude) schepen. De door de expert geadviseerde reparaties zijn uitgevoerd. Tijdens die werkzaamheden was [A] aanwezig en heeft hij zelf ook nog allerlei werkzaamheden aan boord verricht. [B] heeft de prijs van het schip verlaagd, omdat er sprake was van enig achterstallig onderhoud. [B] betwist dat hij zijn mededelingsplicht heeft geschonden en is van mening dat [A] onvoldoende aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan, omdat hij alleen het onderwatergedeelte door een deskundige heeft laten keuren. [B] stelt niets te hebben geweten van de gebreken. De gestelde gebreken maken het schip bovendien niet ongeschikt voor pleziervaart.
4.6. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij de vraag of sprake is van non-conformiteit en daarmee van een tekortkoming, dient als uitgangspunt het in art. 7:17 BW bepaalde, namelijk dat de zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
Het schip is in 1916 verbouwd tot zeiljacht voor de pleziervaart. Voor dat doel heeft [A] het ook gekocht, zodat hij mag verwachten dat het de eigenschappen bezit die nodig zijn voor gebruik als zeiljacht en aan de aanwezigheid waarvan hij niet hoeft te twijfelen. Daaronder valt in elk geval de eigenschap dat het schip aan de onderzijde waterdicht is. Voor lekkages aan de bovenzijde geldt niet dat elke onvolkomenheid een non-conformiteit in de zin van art. 7:17 BW oplevert, nu dit niet per se tot gevolg heeft dat het schip niet kan worden gebruikt voor de pleziervaart. Los daarvan betekent de enkele omstandigheid dat het schip niet aan de overeenkomst zou beantwoorden, niet dat [B] alleen vanwege deze omstandigheid aansprakelijk is voor de daaruit voortgevloeide schade. Voor aansprakelijkheid en schadevergoeding zal, gelet op artikel 7:22 en 6:74 BW tevens sprake moeten zijn van toerekenbaarheid aan de zijde van [B].
4.7. Niet betwist wordt dat er aan het schip de nodige onderhoudswerkzaamheden moeten plaatsvinden. [B] heeft betoogd, dat de gestelde gebreken het schip niet ongeschikt maken voor de pleziervaart. [A] heeft van de door hem geconstateerde gebreken niet gespecificeerd gesteld waarom deze aan een normaal gebruik in de weg staan. [F] heeft zich in zijn rapport daarover niet uitgelaten. Volgens de door [B] ingeschakelde deskundige [G] is het voor een normaal gebruik van het schip noodzakelijk om de doorroesting van de romp boven de waterlijn nabij de kluispijp te herstellen. Partijen hebben deze bevinding niet betwist. De rechtbank zal daarom op dit punt uitgaan van de bevinding van [G], zodat aangenomen wordt dat sprake is van non-conformiteit, bestaande uit de doorroesting van de romp boven de waterlijn nabij de kluispijp (hierna: het gebrek).
4.8. Voor de vraag in hoeverre op de verkoper een mededelingsplicht rust of op de koper een onderzoeksplicht geldt als vuistregel dat de mededelingsplicht prevaleert boven de onderzoeksplicht. Het nalaten van eigen onderzoek kan in het algemeen niet aan de koper, ook een onvoorzichtige koper, worden tegengeworpen door de verkoper die heeft gezwegen waar hij had behoren te spreken of die op het bewuste punt inlichtingen heeft verschaft. Soms zal op grond van de omstandigheden van het geval op een koper een onderzoeksplicht rusten, bij niet-naleving waarvan hem geen beroep op de door hem gestelde tekortkoming zal toekomen wanneer de zaak de door hem vermoedde feitelijke eigenschappen niet blijkt te bezitten.
4.9. Op [B] rustte een mededelingsplicht indien hij wist of had moeten weten van het gebrek. Hij hoeft niet uit eigen beweging elke onvolkomenheid te melden, maar als hem ernaar gevraagd wordt, mag hij daarover geen onjuiste mededelingen doen. Doet hij dat toch dan kan er grond zijn om aan te nemen dat [A] de aanwezigheid van een bepaalde hoedanigheid of de afwezigheid van een bepaald gebrek niet behoeft te betwijfelen. Gaat het om ernstige gebreken die aan een normaal gebruik in de weg staan dan moet de verkoper, indien hij daarvan op de hoogte is, in het algemeen ook ongevraagd daarover mededelingen doen. [B] betwist dat hij bekend was met ernstige gebreken.
4.10. Volgens [F] heeft de lekkage ter plaatse van de kluispijp geleid tot diepe interingsputten in de omgeving van de kluispijp. Anders dan [A] stelt, heeft [G] in zijn rapport niet geschreven dat de lekkage aan en rond de kluispijp een gevolg zou kunnen zijn van door [B] uitgevoerde werkzaamheden. Omtrent de oorzaak van de lekkage heeft [G] niets genoteerd. Volgens [G] is in het verleden in de oude kluispijp een nieuwe pijp gelast en heeft de oude situatie mogelijk voor lekkage gezorgd, wat tot intering van de romp heeft geleid. Of [B] die nieuwe pijp heeft gelast, zegt het rapport niet. Op de overgelegde lijst van werkzaamheden die [B] tussen 1997 en 2007 heeft gedaan, staan geen werkzaamheden aan de kluispijp genoemd. De deskundige [G] heeft op grond van die lijst geconstateerd dat [B] als een goed huisvader op het schip heeft gepast. Hij heeft over het algemeen het gangbare onderhoud bij een schip van deze leeftijd jaarlijks uitgevoerd en in aanvulling daarop een aantal structurele verbeteringen aangebracht. Dit wordt door [A] niet betwist.
[A] heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan de rechtbank zou moeten aannemen dat [B] van de intering van de romp geweten heeft of had moeten weten en daarvan mededeling had moeten doen. Er is daarom geen reden [A] tot bewijslevering toe te laten, nog daargelaten dat hij op dit punt geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat van schending van de mededelingsplicht door [B] geen sprake is.
onderzoeksplicht
4.11. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om de aankoop van een meer dan honderd jaar oud, antiek, metalen zeilschip, blijkens de koopovereenkomst een varend monument. Daarvan kan, zoals [A] zelf ook heeft opgemerkt, worden verwacht dat het niet geheel vrij van gebreken is. [A] had tot op zekere hoogte rekening te houden met door slijtage en door gebruik van verouderde materialen en technieken bestaande gebreken, ook al waren deze gebreken ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet direct zichtbaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat metaal kan gaan roesten, zeker als het veelvuldig met water in aanraking komt. Ter comparitie heeft [A] verklaard dat [B] hem had gezegd dat hij iets kocht dat veel onderhoud zou kosten. Gelet op deze omstandigheden geldt voor [A] dan ook een ruime onderzoeksplicht.
4.12. Hoewel [A] het onderwaterschip voorafgaand aan de koop door een expert heeft laten onderzoeken, heeft hij dat niet gedaan met het bovenwaterschip. Ook niet nadat de expert voor het onderwaterschip een aantal reparaties adviseerde, waaronder het aanbrengen van extra vlakbeplating. Het bovenwaterschip heeft [A] zelf geïnspecteerd, waarbij zij opgemerkt dat hij zichzelf deskundig acht op dit gebied. Bij dit onderzoek is het gebrek aan de romp niet aan het licht gekomen. Eerst nadat [A] in het najaar van 2008, ruim een jaar na aankoop, het schip uitgebreider is gaan inspecteren en daarbij betimmering en plamuur heeft verwijderd, is dit gebrek geconstateerd.
4.13. Op de vraag of bij volledig onderzoek van het schip door een deskundige het gebrek aan het licht was gekomen, geven de door partijen geraadpleegde deskundigen geen eensluidend antwoord. Daarbij merkt de rechtbank op dat de conclusie van deskundige [F] voor zover die luidt dat de gebreken bij de aankoopinspectie niet te constateren waren, omdat die:
- niet te verwachten waren gezien de zichtbare staat van het schip;
- niet te verwachten waren gezien de prijs van het schip;
- niet te verwachten waren gezien de openheid die de verkopende partij schijnbaar gaf
geen conclusies lijken te zijn die zijn gebaseerd op enig (technisch) onderzoek aan het schip. De rechtbank acht deze conclusies onvoldoende gemotiveerd en zal er geen acht op slaan.
4.14. De rechtbank wil wel van [F] aannemen dat het gebrek bij een oppervlakkige inspectie niet kon worden geconstateerd, nu dit door betimmering en/of door plamuur en verf niet direct zichtbaar was. De rechtbank ziet echter in de conclusies in het rapport van [G] aanleiding om aan te nemen dat bij een volledige aankoopinspectie door een expert het gebrek wel aan het licht was gekomen. In dat geval waren volgens [G] in het voorschip vrijwel zeker leksporen gevonden. Het aanbrengen van plamuur is volgens hem bij schepen van deze ouderdom die van plaatijzer zijn niet ongebruikelijk, om slechte plekken tijdelijk te conserveren. Bij systematisch afkloppen van de romp, het dek en de opbouw zouden weggeplamuurde stukken vrijwel zeker zijn ontdekt, aldus [G].
4.15. Indien [A] de aanwezigheid van gebreken als het onderhavige gebrek aan de romp had willen uitsluiten, dan had hij een volledig deskundig onderzoek moeten laten doen naar de algehele staat van het schip ofwel een uitdrukkelijke garantie moeten bedingen. [A] heeft ervoor gekozen de aankoopkeuring door de expert te beperken tot het onderwatergedeelte en heeft gemeend voldoende deskundigheid te bezitten om het bovenwatergedeelte zelf te onderzoeken. Deze keuze komt voor zijn risico. Evenmin heeft [A] een uitdrukkelijke garantie of een voorbehoud bedongen. Het feit dat [B] tegen hem heeft gezegd dat het schip in zeer goede staat verkeerde doet aan het hiervoor overwogene niet af. Immers hij heeft moeten begrijpen dat een dergelijke mededeling niet meer was dan een mededeling van algemene aard. De rechtbank beschouwt die als een aanprijzing, waaraan [A] geen garantie kan ontlenen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het nalaten van deskundig onderzoek aan [A] kan worden tegengeworpen, zodat hem geen beroep op non-conformiteit toekomt.
4.16. [A] heeft als subsidiaire grondslag voor zijn vordering gesteld dat de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Indien hij juist was ingelicht over de staat van onderhoud was de overeenkomst niet tegen betaling van dezelfde koopprijs gesloten. Voor zover [B] stelt dat hij niet wist van de gebreken, meent [A] dat sprake is van wederzijdse dwaling. De gevolgen daarvan dienen voor rekening van [B] te komen. [B] heeft daar tegen in gebracht, dat hij [A] niet verkeerd heeft geïnformeerd en dat [A] ter zake kundig was en zich bovendien heeft laten bijstaan door een deskundige.
4.17. De rechtbank stelt vast, met inachtneming van hetgeen omtrent de mededelingsplicht van [B] in het voorgaande al is overwogen, dat [B] [A] juist heeft geïnformeerd omtrent de staat van onderhoud. Van dwaling aan de zijde van [A] die te wijten is aan inlichtingen of schending van de mededelingsplicht van [B] is daarom geen sprake. Omdat voor een geslaagd beroep op dwaling de koper ook moet hebben voldaan aan zijn onderzoeksplicht, komt [A], op grond van het bovenstaande, geen beroep op dwaling toe.
4.18. Evenmin kan worden vastgesteld dat [A] en [B] zijn uitgegaan van eenzelfde onjuiste voorstelling van zaken. [A] heeft zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten gemotiveerd te stellen welke onjuiste voorstelling dat dan geweest is. Voor zover er sprake zou zijn van wederzijdse dwaling, dient een verkeerde voorstelling van zaken voor rekening van [A] te blijven, nu het in dat geval zal gaan om feiten die aan [A] uit eigen onderzoek bekend hadden kunnen zijn.
Ook het beroep op wederzijdse dwaling gaat daarom niet op.
4.19. Dit betekent dat de vorderingen van [A] zullen worden afgewezen.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- griffierecht 610,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.768,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 1.768,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op
1 juni 2011.?