ECLI:NL:RBAMS:2011:BR5812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706402-2011, RK nummer: 11/3396
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van overlevering aan Duitse autoriteiten in verband met strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland, thans gedetineerd in Amsterdam, onvoldoende heeft aangetoond dat hij een onafgebroken en duurzaam verblijf in Nederland heeft genoten voor een periode van ten minste vijf jaar. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met dertig dagen verlengd vanwege haar volle agenda. De officier van justitie heeft de overlevering gevorderd, stellende dat de strafbare feiten in Duitsland zijn gepleegd en dat het zwaartepunt van het delict daar ligt. De verdediging heeft verzocht om de overlevering te weigeren, onder verwijzing naar het rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland en het ontbreken van een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander, aangezien hij geen garantie heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot aanhouding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het onderzoek aan te houden voor het verzamelen van meer bewijs. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706402-2011
RK nummer: 11/3396
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 maart 2011 door de officier van justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Dessau-Roßlau, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Duitsland, op [1978],
wonende, maar niet ingeschreven, op het adres [adres] [woonplaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 augustus 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
Verlenging termijn op grond van artikel 22, lid 3 OLW
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, gedateerd 2 maart 2011 en uitgevaardigd door het Amtsgericht Dessau-Roßlau, dossiernummer 11 Gs 539/11, (631 Js 25333/10).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Duitse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 OLW dient echter op vordering van de officier van justitie van deze weigeringsgrond te worden afgezien, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de opsporing en vervolging van de strafbare feiten zijn in Duitsland aangevangen.
- de bewijsmiddelen bevinden zich grotendeels in Duitsland; daaronder zijn de verdovende middelen die in Duitsland in beslag zijn genomen.
- de inbreuk op de rechtsorde is in Duitsland het grootst, nu de verdovende middelen in Duitsland werden ingevoerd en bestemd waren voor de Duitse markt. Het zwaartepunt van het delict ligt daarmee in Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat zij niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
6. Beroep op de weigeringsgrond van artikel 6 OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en daartoe het volgende aangevoerd. Anders dan de door de IND verstrekte gegevens vermelden, heeft de opgeëiste persoon zich in het jaar 2003 ingeschreven in de gemeente [woonplaats]. Hij verblijft daar sindsdien met zijn vriendin en hun dochter. De opgeëiste persoon stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ononderbroken, rechtmatig verblijf. De raadsman heeft er op gewezen dat de adresgegevens van de opgeëiste persoon bekend zijn bij de politie en dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat hij op 28 oktober 2009 een verkeersovertreding heeft begaan in de gemeente [woonplaats]. De raadsman heeft een aantal schriftelijke bescheiden aan de rechtbank overgelegd waaruit moet blijken dat de opgeëiste persoon duurzaam in Nederland is geworteld. De opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld aan een Nederlander en hem komt een garantie toe als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW. Deze waarborg is echter niet verstrekt, hetgeen moet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.
Subsidiair heeft de raadsman aanhouding gevraagd opdat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gelegenheid krijgt de garantie alsnog te verstrekken; meer subsidiair strekt het verzoek tot aanhouding er toe de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven meer documenten te verzamelen waaruit blijkt dat hij sinds 2003 onafgebroken in [woonplaats] heeft verbleven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de opgeëiste persoon ter zitting op dit punt ondervraagd en de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij aanvankelijk geen tijd had om zich op het adres waar zijn vriendin woonde, in te schrijven. Later heeft hij zich weer laten uitschrijven om in Duitsland een uitkering te kunnen ontvangen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij op dit moment ook nog ingeschreven staat op een woonadres in Duitsland ([adres] [plaats]) en dat op dit adres zijn bedrijf is gevestigd.
De officier van justitie heeft bestreden dat de opgeëiste persoon een onafgebroken verblijf in Nederland heeft genoten. Uit de GBA gegevens blijkt dat hij in 2005 uit Nederland is vertrokken. Uit het onderzoek ter zitting blijkt dat de opgeëiste persoon ingeschreven staat op een woonadres in Duitsland. De officier van justitie heeft gevorderd de overlevering toelaatbaar te verklaren en ziet geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit om een garantie te verzoeken als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW. Er is voldoende tijd geweest om het verweer te onderbouwen, maar de opgeëiste persoon slaagt daar niet in. De officier van justitie heeft gevorderd ook het meer subsidiaire aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer.
Op grond van de zich in het dossier bevindende documenten en het onderzoek ter zitting, waaronder de verklaring die de opgeëiste persoon heeft afgelegd naar aanleiding van de vragen van de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat de opgeëiste persoon een onafgebroken en duurzaam verblijf in Nederland heeft genoten voor een periode van ten minste vijf jaar. De door de raadsman overgelegde stukken maken dit oordeel niet anders. De rechtbank vertrouwt op de juistheid van de door de IND en het GBA verstrekte informatie en stelt vast dat de opgeëiste persoon geen garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW toekomt. Het subsidiair gedane aanhoudingsverzoek wordt dan ook afgewezen.
Gelet op dit oordeel ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het onderzoek aan te houden teneinde de opgeëiste persoon meer gelegenheid te geven om zijn stelling te onderbouwen.
Ook het meer subsidiair gedane aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Dessau-Roßlau ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzit¬ter,
mrs. L.I.M. van Bergen en W.H. van Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2011.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]