ECLI:NL:RBAMS:2011:BR5620
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de belangenhebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser had een belangenhebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station te Amsterdam, welke door verweerder op 4 oktober 2010 voor de duur van twee maanden was ingetrokken. Verweerder stelde dat eiser zich niet aan de vergunningsvoorschriften had gehouden door een klant een rit te weigeren. Eiser betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat de klant zelf had besloten niet meer door hem vervoerd te worden.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juli 2011, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van bevindingen, waarop verweerder zijn besluit baseerde, onvoldoende grond vormden voor de conclusie dat eiser een rit had geweigerd. De toezichthouder had niet zelf waargenomen dat eiser de rit had geweigerd en de rapporten sloten de lezing van eiser niet uit. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit.
De rechtbank bepaalde tevens dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier en de rechter hebben de beslissing ondertekend.