ECLI:NL:RBAMS:2011:BR4762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706421-10 en RK nummer: 11/2968
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en toestemming tot overlevering in verband met cannabisimport

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2011 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Britse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 28 maart 2011. De opgeëiste persoon werd verdacht van betrokkenheid bij de import van 539 kilogram cannabis op 18 juni 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van het feit in het EAB niet voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet (OLW), omdat de Britse autoriteiten niet duidelijk maakten welke rol de opgeëiste persoon had bij de import van de cannabis. Hierdoor kon de rechtbank niet in redelijkheid de overlevering voor dit feit toestaan.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de feiten die onder het EAB vallen, naar Nederlands recht strafbaar zijn, met name het witwassen van opbrengsten van misdrijven, zoals vermeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de garantie van de Britse autoriteiten in acht genomen, die bevestigden dat, indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en een straf krijgt opgelegd, deze straf in Nederland kan worden ondergaan en omgezet volgens de procedure van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering voor het feit van illegale handel in verdovende middelen geweigerd, maar de overlevering voor de overige feiten toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706421-10
RK nummer: 11/2968
Datum uitspraak: 19 juli 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 28 maart 2011 (ontvangen per mail op 6 mei 2011) door de District Judge (Magistrates’ Court) van de City of Westminster Magistrates’ Court te Londen (Groot-Brittannië).
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam gehoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een warrant of arrest at first instance van 16 maart 2011 van het City of Westminster Magistrates’ Court ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Groot-Brittannië strafbare feiten.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1. Ongenoegzaamheid stukken
Een EAB dient, gelet op artikel 2 van de OLW, gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit. Bovendien zal die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel moeten kunnen waarborgen.
De rechtbank overweegt dat in het EAB is op genomen dat op 18 juni 2010 [persoon 1] is aangehouden, terwijl hij in het bezit was van 539 kilogram cannabis. Ook vermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon een half jaar eerder is gezien in het gezelschap van [persoon 1]. Het is de rechtbank niet duidelijk met welk doel de Britse autoriteiten de import van cannabis hebben vermeld, te weten ter onderbouwing van de verdenking dan wel als apart feit waarvoor overlevering wordt gevraagd.
Voor zover uitvaardigende justitiële autoriteiten de overlevering hebben willen verzoeken voor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de op 18 juni 2010 aangetroffen 539 kilogram cannabis, is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel is dat de omschrijving van dit feit niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW, nu de uitvaardigende autoriteiten op geen enkele wijze hebben omschreven welke betrokkenheid de opgeëiste persoon vermoedelijk zou hebben gehad bij de import van de cannabis. Dat leidt ertoe dat de overlevering voor dit feit zal worden geweigerd.
4.2 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 9 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Witwassen van opbrengsten van misdrijven
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 van deze uitspraak, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit “Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen” niet in redelijkheid kunnen aankruisen.
5. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Head Extradition Policy and Legislation heeft in zijn brief van 6 mei 2011 de volgende garantie gegeven:
The UK authorities, therefore, hereby give the following undertaking under the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983: in the event that Mr. [opgeëiste persoon] is extradited to the United Kingdom and a prison sentence is imposed on him in the United Kingdom then, if the terms of Article 3 of the 1983 Convention (including the condition that Mr. [opgeëiste persoon] must consent) and any other relevant terms of that Convention are met, the United Kingdom will, following that transfer, allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure laid down in the 1983 Convention.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Witwassen (artikel 420 Bis WvSr)
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit witwassen waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. Voor zover de vordering betrekking heeft op het lijstfeit “illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen” wordt de overlevering geweigerd.
7. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge (Magistrates’ Court) van de City of Westminster Magistrates’ Court te Londen ten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de import van 539 kilogram cannabis op 18 juni 2010.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge (Magistrates’ Court) van de City of Westminster Magistrates’ Court te Londen ten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de overige feiten.
Aldus gedaan door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en J.W. Vriethoff rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]