ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-676766-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachten rade in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die samen met medeverdachte [medeverdachte] werd beschuldigd van het medeplegen van moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en medeverdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd. De feiten zijn als volgt: in de periode van 1 maart 2010 tot en met 23 september 2010 hebben verdachte en medeverdachte het slachtoffer meegelokt naar een bosschage, waar hij met een schep op het hoofd is geslagen en vervolgens in een kuil is begraven. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen, verklaringen van de verdachte en medeverdachte, en forensisch bewijs geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de twee verdachten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien jaar geëist, maar de rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor het handelen van verdachte en dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, medeplegen van moord, uitgesproken en verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/676766-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 2 augustus 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]te [woonplaats]
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S.N.W. van Dam-Ouwens en door verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 23 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of meermalen (met kracht) met een schep, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte]) de ten laste gelegde moord op [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] of [slachtoffer]) heeft begaan. Zij wijst daarbij onder meer op de verklaringen van verdachte zelf, de getuigenverklaringen van [getuige 1] (hierna [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna [getuige 2]), alsmede de historische gegevens van diverse telefoons en het sectierapport.
Volgens de officier van justitie is er sprake van voorbedachten rade, omdat de kuil reeds was gegraven, scheppen ter plekke waren en de tape om [slachtoffer] mee vast te binden, mee was genomen. Dat vergt een behoorlijke planning. Dat het een en ander in een opwelling gebeurd zou zijn, blijkt nergens uit.
Ook is er sprake van medeplegen, aangezien verdachte het slachtoffer zwak heeft gemaakt door met hem een gevecht aan te gaan en medeverdachte [medeverdachte] het heeft afgemaakt door [slachtoffer] met de schep te slaan. De handelingen die na het feit zijn begaan, kunnen ook wijzen op gelijktijdige betrokkenheid. Het opruimen van de tape, de schep en het verhullen van het overlijden van [slachtoffer] kunnen als zodanig gekwalificeerd worden. Voor medeplegen is het alleen aanwezig zijn onvoldoende. Geen afstand nemen van andermans handelen terwijl je in staat moet worden geacht en ook de plicht hebt om in te grijpen, is echter wel voldoende en dat is overduidelijk het geval geweest. Van verdachte had dit zeker verlangd mogen worden. Hij deed mee aan hetgeen medeverdachte [medeverdachte] is begonnen en hij wist ook dat hij het slachtoffer "rustig moest maken", waarna medeverdachte [medeverdachte] het "zou afmaken". Verdere afspraken hoeven voor medeplegen niet gemaakt te worden.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. In de door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde pleitnota heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte steeds naar waarheid heeft verklaard en dat zijn verklaringen ook overeenkomen met de tapgesprekken en hetgeen door [getuige 1] is verklaard. Verder heeft de verdediging, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Er is geen sprake geweest van een ruim van tevoren voorgenomen handelen door verdachte en verdachte heeft evenmin een zorgvuldig (moord)plan gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte was geen deelgenoot van de plannen van medeverdachte [medeverdachte] en wist niets van diens voornemen. Aan verdachte is pas in een laat stadium voorgehouden dat hij medeverdachte [medeverdachte] moest helpen om zijn broer een lesje te leren, zodat hij in het vervolg van kinderen af zou blijven.
In de onderhavige zaak blijkt niet uit het dossier dat de gedragingen van verdachte gericht zijn geweest op het gevolg, namelijk op de dood van [slachtoffer]. Aanwijzingen daarvoor ontbreken geheel, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft dus geen opzet gehad, zelfs niet in voorwaardelijke zin. Hij heeft geen opzet op de samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] gehad en tevens geen opzet op het gevolg. Hij werd hierin acuut meegesleurd zonder dat hij dat had beoogd.
Verder is er geen sprake geweest van medeplegen. Verdachte heeft niet nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft alleen met [slachtoffer] gevochten om hem te vermoeien, zodat hij daarna opgehaald zou kunnen worden door derden. Voorts was er in de onderhavige zaak sprake van een situatie die onverwacht escaleerde, zodat er voor verdachte geen mogelijkheid was zich te distantiëren van het geweld. Toen verdachte zag dat medeverdachte [medeverdachte] zijn broer sloeg, was hij als verdoofd en moest overgeven. Toen hij even later weer terugkwam, zag hij dat medeverdachte [medeverdachte] zijn broer aan het ingraven was. Verdachte zat erbij en keek ernaar. Hij was geheel niet meer in staat om iets te doen.
Tot slot bestaat er geen directe relatie tussen het worstelen van verdachte met [slachtoffer] en het wikkelen van de tape om het hoofd van [slachtoffer] met betrekking tot het letsel op het hoofd van [slachtoffer] ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Dit betekent dat verdachte geen betrokkenheid bij uitvoeringshandelingen met betrekking tot het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad. Het overlijden van [slachtoffer] is dientengevolge niet toe te rekenen aan het handelen van verdachte, zodat er geen sprake van doodslag kan zijn.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben een afspraak gemaakt om op 21 maart 2010 naar het huis van [slachtoffer] te gaan.ii Aan [getuige 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] enige tijd daarvoor al gezegd dat hij van plan was om [slachtoffer] te vermoorden.iii Op 21 maart 2010 wordt verdachte rond 22:30 uur door medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 1] opgehaald bij een bushalte in Amsterdam Noordiv, waarna ze naar de woning van [slachtoffer] in de [A-straat] te Amsterdam lopen. Verdachte heeft op dat moment een rol tape bij zich waarover hij heeft verklaard dat hij die op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] heeft meegenomen om [slachtoffer] vast te binden. Ook heeft verdachte een tas met schone kleding bij zich omdat hij, volgens zijn eigen verklaring, er rekening mee hield dat zijn kleding bij de geplande vechtpartij met [slachtoffer] zou scheuren of vies zou worden.v Als ze bij de woning van [slachtoffer] aankomen, bellen ze aan en [slachtoffer] komt naar beneden. Uit het feit dat [slachtoffer] zonder nadere vragen meegaat, leidt de rechtbank af dat hem tevoren een valse reden is opgegeven voor deze wandeling. Rond 23:00 uur vertrekken ze dan met z'n vieren en de hond naar de groenstrook langs de A10 in Amsterdam Noord. Halverwege het bospad vraagt medeverdachte [medeverdachte] aan [getuige 1] om met de hond te blijven staan. Hierop gaan verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] verder de bosschages in.vi Op dat moment heeft medeverdachte [medeverdachte] in zijn linker broekzak een vuurwapen zitten.vii Even later wordt [slachtoffer] in de bosschages met een schep op zijn hoofd geslagen. Daarna wikkelt verdachte de tape om het hoofd van [slachtoffer]. Er is in die bosschages handmatig een diepe kuil gegraven en vervolgens wordt het lichaam van [slachtoffer] in die kuil gelegd en begraven.viii Daarna lopen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar het huis van [slachtoffer]. Onderweg laat verdachte de schep in het water glijden.ix Thuis aangekomen ziet [getuige 1] dat de kleren, armen, handen en knieën van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onder de modder zitten.x Op 23 september 2010 wordt het lichaam van [slachtoffer] gevonden en opgegraven. [slachtoffer] blijkt te zijn overleden als gevolg van zeer heftig botsend geweld op het hoofd met de schep.xi
Na de dood van [slachtoffer] heeft verdachte op 4 augustus 2010 een valse aangifte gedaan inhoudende dat een auto waarmee hij een proefrit maakte, door [slachtoffer] was gestolen.xii Ook heeft [medeverdachte] contact gehad met de Dienst Werk en Inkomen en met de reclassering. Hij heeft hen onder andere meegedeeld dat zijn broer in Duitsland was.xiii Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] een aantal keer gepind met de pinpas van [slachtoffer].xiv Verdachte was daarvan op de hoogte en heeft daarvan ook geprofiteerd. Verder is de woning van [slachtoffer] onderverhuurd, waarbij verdachte aanstaande huurders heeft rondgeleid en huur en een borgsom in ontvangst heeft genomen. Ook is een uitvaartverzekering van [slachtoffer] afgekocht, waartoe verdachte de verzekeringsmaatschappij heeft aangeschreven, waarbij hij zich voordeed als [slachtoffer]xv.
Nadere overwegingen
Verdachte heeft verklaard dat hij de schep die gebruikt is om [slachtoffer] op het hoofd te slaan, in het water heeft laten glijden nadat [slachtoffer] was begraven. Op zijn aanwijzingen is een schep op die exacte plek aangetroffen.xvi De rond verlopende hoeken van de aangetroffen schop passen qua afmetingen en ronde vorm in de langwerpige beschadiging van de schedeldelen van [slachtoffer].xvii De rechtbank is derhalve van oordeel dat [slachtoffer] met de aangetroffen schep op zijn hoofd is geslagen, ten gevolge waarvan hij is overleden.
Opzet en voorbedachten rade
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben [slachtoffer] in het donker onder valse voorwendselen meegelokt naar een afgelegen plek. Op dat moment had medeverdachte [medeverdachte] een vuurwapen bij zich en verdachte een rol tape om het slachtoffer vast te binden. Ook had hij een tas met kleding om zich te kunnen verkleden, als hij vies zou worden of zijn kleding gescheurd zou zijn. Halverwege het bospad werd [getuige 1] met haar hond in het donker achtergelaten en zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] verder de bosschages ingegaan. Daar was op dat moment een met de hand gegraven kuil en een schep aanwezig, waarmee [slachtoffer] vervolgens op het hoofd werd geslagen. Daarna heeft verdachte tape over de mond en de ogen van [slachtoffer] gedaan en is [slachtoffer] in een diepe kuil gelegd en begraven. De schep waarmee [slachtoffer] is geslagen, is later door verdachte in het water gegooid. Verdachte heeft na de dood van [slachtoffer] aan zijn vriendin [getuige 3]xviii verteld dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] heeft gedood. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tezamen met de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] enige tijd van tevoren aan [getuige 1] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] zou vermoorden, brengen met zich dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] alsmede dat hij op verschillende momenten de gelegenheid heeft gehad om zijn handelen te kunnen overdenken, waardoor er sprake is van voorbedachten rade.
Verdachte heeft over zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] met de getuige [getuige 3] gesproken. Gevoegd bij de forensische bevindingen omtrent het gevonden lichaam van [slachtoffer], draagt de de auditu-verklaring van de getuige over wat de verdachte tegen haar heeft gezegd, bij aan het consistente beeld dat uit het dossier spreekt omtrent het doden van [slachtoffer], het begraven van het lijk en het aandeel van de verdachte hierin. Tegenover dit consistente beeld van de moord en de rol van de verdachte daarin, is het gesuggereerde alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk geworden.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten.
Uit het hiervoor omschreven handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het tijdsverloop blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt om [slachtoffer] van het leven te beroven, dat er sprake is geweest van medeplegen. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] het overlijden van [slachtoffer] hebben geprobeerd te verdoezelen en van zijn dood hebben geprofiteerd.xix Dat het niet duidelijk is geworden wie uiteindelijk de fatale klap aan [slachtoffer] heeft toegebracht, doet aan dit oordeel niets af.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte], [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft vermoord, wordt het standpunt van de raadsvrouw inhoudende dat er tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] geen causaal verband bestaat, verworpen.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 maart 2010 tot en met 22 maart 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht met een schep die [slachtoffer] op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) jaren met aftrek van voorarrest.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft zowel meegewerkt aan een psychologisch onderzoek als aan een psychiatrisch onderzoek en daaruit blijkt dat de psychiater en de psycholoog geen reden zien om een specifiek gedragskundig advies te geven ten aanzien van een mogelijke straf en dat er geen reden is om een maatregel te adviseren. Verder is verdachte vader van een jong kind en detentie is niet bevorderlijk voor de omgang met zijn zoon. Ook heeft verdachte gedurende het gehele onderzoek zijn medewerking verleend en naar waarheid verklaard. Daarnaast heeft verdachte weliswaar documentatie, maar die documentatie kan worden gerelateerd aan de periode waarin hij en zijn ex-vrouw elkaar letterlijk "in de haren vlogen".
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte samen met een ander in koelen bloede het slachtoffer heeft vermoord. Volgens de tevoren gemaakte afspraak heeft hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte] diens halfbroer [slachtoffer] meegelokt naar een bosschage, waarna [slachtoffer] met een schep op het hoofd is geslagen en in een kuil is begraven. Door het lichaam van het slachtoffer te begraven in een kuil naast een snelweg, heeft verdachte niet alleen blijk gegeven van een gebrek aan enig respect voor het slachtoffer, maar ook van het uitsluitend oog hebben voor zijn eigen belang dat het misdrijf niet aan het licht zou komen en dat hij daarmee niet in verband zou worden gebracht.
Pas na een half jaar is het lichaam van [slachtoffer] gevonden. Uit het rapport van de patholoog anatoom blijkt dat de dood van het slachtoffer zeer pijnlijk geweest moet zijn. Ook is niet uit te sluiten dat het slachtoffer op het moment dat hij werd begraven, nog leefde. Verdachte heeft het slachtoffer dan ook op een gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Daarnaast heeft verdachte het overlijden van [slachtoffer] geprobeerd te verhullen en heeft hij gewetenloos gedurende een lange tijd geprofiteerd van de dood van het slachtoffer. De omstandigheid dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] de woning van het slachtoffer heeft onderverhuurd en diens uitvaartverzekering heeft verzilverd, acht de rechtbank bijzonder verwerpelijk.
Verder heeft verdachte slechts zeer ten dele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Over verdachte is op 3 januari 2011 door drs. A.E. Haan, psycholoog, en op 22 december 2010 door I. Maksemovic, psychiater, een rapport uitgebracht. Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte niet lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat hij voor het ten laste gelegde moet worden beschouwd als toerekeningsvatbaar.
Op moord kan, ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht, kan in dit geval niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van zeer lange duur. De rechtbank ziet echter, gelet op de jurisprudentie en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 december 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, aanleiding om af te wijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en J.W. Vriethoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2011.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers.
ii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Een proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], pagina 3.
iii Zaaksdossier, pagina 20 (verklaring van [getuige 1] d.d. 7 september 2010). Zaaksdossier, pagina 28 (verklaring van [getuige 1] d.d. 13 september 2010). Een proces-verbaal van verhoor van 1 oktober 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 1], pagina 2.
iv Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Zaaksdossier, pagina 12 (verklaring van [getuige 1] d.d. 3 september 2010). Een proces-verbaal van verhoor van 1 oktober 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 1], pagina 2. Zaaksdossier, pagina 313 (proces-verbaal van bevindingen).
v Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Een proces-verbaal van verhoor van 18 maart 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [verdachte], pagina's 4 en 7.
vi Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Een proces-verbaal van verhoor van 1 oktober 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 1], pagina 2. Zaaksdossier, pagina 12 e.v. (verklaring van [getuige 1] d.d. 3 september 2010). Een proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], pagina 3.
vii Een proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], pagina 7.
viii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Zaaksdossier, pagina 12 e.v. (verklaring van [getuige 1] d.d. 3 september 2010). Een proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], pagina's 3 en 4. Dossier Forensische opsporing, pagina's 24 tot en met 26 (proces-verbaal van bevindingen). Een geschrift, te weten het rapport "DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van een ongeïdentificeerde persoon in Amsterdam op 23 september 2010" van het Nederlands Forensisch Instituut van 27 september 2010 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door dr. A.J. Kal, inhoudende de verklaring van Kal, Dossier Forensische Opsporing, pagina 19. Een geschrift, te weten het rapport "Forensisch archeologisch onderzoek en analyse naar aanleiding van het aantreffen van een begraven stoffelijk overschot nabij de A10 te Amsterdam, d.d. 23 september 2010" van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 november 2010 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door drs. W.J. Groen, inhoudende de verklaring van Groen, Dossier Forensische Opsporing pagina 118. Een geschrift, te weten het rapport "Een kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan een schop en schedeldelen naar aanleiding van het aantreffen van een levenloze man in Amsterdam Noord op 23 september 2010" van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 februari 2011 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door R. Pieterman, inhoudende de verklaring van Pieterman, Dossier Forensische Opsporing pagina 179. Beslagdossier pagina 63.
ix Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Zaaksdossier, pagina 534 (proces-verbaal van bevindingen).
x Een proces-verbaal van verhoor van 1 oktober 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [getuige 1], pagina 2. Zaaksdossier, pagina's 28 en 30 (verklaring van [getuige 1] d.d. 13 september 2010).
xi Dossier Forensische opsporing, pagina's 24 en 26 (proces-verbaal van bevindingen). Een geschrift, te weten het rapport "DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van een ongeïdentificeerde persoon in Amsterdam op 23 september 2010" van het Nederlands Forensisch Instituut van 27 september 2010 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door dr. A.J. Kal, inhoudende de verklaring van Kal, Dossier Forensische Opsporing, pagina 19. Een geschrift, te weten het rapport "Een kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan een schop en schedeldelen naar aanleiding van het aantreffen van een levenloze man in Amsterdam Noord op 23 september 2010" van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 februari 2011 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door R. Pieterman, inhoudende de verklaring van Pieterman, Dossier Forensische Opsporing pagina 179. Een geschrift, te weten het rapport "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 januari 2011 met nummer 2010.09.09.025, opgemaakt door arts en patholoog A. Maes, inhoudende de verklaring van de patholoog, Dossier Forensische Opsporing pagina 155. Beslagdossier pagina 63.
xii Zaaksdossier, pagina's 123 en 124( proces-verbaal van aangifte). Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011.
xiii Zaaksdossier, pagina's 100 en 101 (proces-verbaal van bevindingen). Zaaksdossier, pagina 303 (proces-verbaal van bevindingen).
xiv Een proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], pagina 4. Zaaksdossier, pagina 63 (proces-verbaal van bevindingen). Zaaksdossier, pagina's 290 en 291 (proces-verbaal van bevindingen).
xv Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 juli 2011. Zaaksdossier, pagina's 623 en 624 (proces-verbaal van bevindingen). Een geschrift, te weten een brief van Reaal verzekeringen d.d. 18 juni 2010, inhoudende de afkoop van de polis met nummer 5616585 ten name van [slachtoffer], pagina 629. Een geschrift, te weten een brief op naam van [slachtoffer] aan Reaal Levensverzekeringen betreffende het afkopen van een begrafenispolis, pagina 630. Zaaksdossier, pagina 116 (proces-verbaal van bevindingen).
xvi Zie noot 9.
xvii Zie noot 11.
xviii Zaaksdossier, pagina's 493 en 494 (verklaring van [getuige 3])
xix Zie noten 12 t/m 15