ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-708014-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit van skiminstructies en witwassen met strafvermindering door disproportionele politieactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een laptop en micro SD-kaarten met instructies voor het manipuleren van betaalautomaten en het witwassen van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarbij rekening is gehouden met een vormverzuim tijdens de staandehouding door de politie. De verdachte en zijn medeverdachte werden op 23 februari 2010 op Schiphol aangehouden, nadat zij door onherkenbare politievoertuigen waren klemgereden. De rechtbank oordeelde dat de wijze van staandehouding buitenproportioneel was en dat er geen bevoegdheid bestond om de verdachte staande te houden. Dit leidde tot een strafvermindering van vier maanden. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en poging tot zware mishandeling van een agent, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor deze feiten. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte in vereniging met anderen betrokken was bij het voorhanden hebben van gegevensdragers met creditcardgegevens en instructies voor skimmen, en dat hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van het witwassen van buitenlandse valuta, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze afkomstig waren uit strafbare feiten. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen Cartier zonnebril gelast, die aan de verdachte toebehoorde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/708014-10 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [1980],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Almere Binnen" te Almere.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 27 mei 2010, 12 augustus 2010, 5 oktober 2010, 17 december 2010, 10 maart 2011, 23 mei 2011 (pro forma en regiezittingen) en 12, 14 en 18 juli 2011 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Louman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Stapert, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is bij dagvaarding voor de zitting van 12 augustus 2010 en na wijziging van die tenlastelegging ter terechtzitting van 12 juli 2011 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Schiphol en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en) en/of gegevens, te weten een laptop en/of twee, althans een of meer micro sd geheugenkaarten
met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur en/of een of meer bestanden met ongeveer 118.000 creditcardgegevens met daarbij een viercijferige code,
heeft/hebben vervaardigd en/of heeft/hebben ontvangen en/of zich heeft/hebben verschaft en/of heeft/hebben verkocht en/of heeft/hebben overgedragen en/of en/of heeft voorhanden gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die laptop en/of die twee, althans een of meer micro sd geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur en/of een of meer bestanden met ongeveer 118.000 creditcardgegevens met daarbij een viercijferige code, bestemd was/waren tot het plegen van enig in artikel 232 lid 1 omschreven misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2010, te Schiphol en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- een (kostbare) zonnebril (merk Cartier (aangeschaft voor het bedrag van 660 euro)) en/of
- 6875 euro, in elk geval enig geldbedrag, en/of
- een hoeveelheid geld in verschillende buitenlandse valuta, althans een hoog geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, in elk geval voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 160 van de Wegenverkeerswet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij de dienst Regionale Recherche, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd, tot het tot stilstand brengen van het door hem en/of zijn medeverdachte bestuurde motorrijtuig (BMW, type 525) en/of tot opening van het raam en/of portier van bovengenoemde auto, geen gevolg gegeven aan genoemd bevel en/of vordering door het raam en/of het portier van de auto niet te openen en/of (hard) weg te rijden;
4.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Amsterdam (op de IJdoornlaan ter hoogte van het daar aanwezige Shell tankstation), in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met zijn mededader, in elk geval alleen, aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen die
[verbalisant 1], ter controle conform de bepalingen van de Wegenverkeerswet zich in de Engelse taal als politie kenbaar had gemaakt en/of hem/hen had verzocht het portier te openen en als zodanig als hoofdagent van politie werkzaam gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op korte afstand (50 en de 75 cm.), staande (rechts) naast het portier van de door hem, verdachte en/of zijn mededader bestuurde auto (merk BMW, type 525) zijn/hun auto, een of meermalen zijn/hun auto naar achteren en naar voren heeft/hebben gereden (om zodoende rijruimte te creëren) en/of vervolgens de voorwielen (sterk) naar rechts heeft/hebben gedraaid (in de richting van waar die [verbalisant 1] stond) en/of het toerental van de auto heeft/hebben verhoogd en/of vervolgens met hoge snelheid, in de richting van die [verbalisant 1] is/zijn (weg)gereden en/of (met luide stem) (tegen zijn mededader) "gas" heeft
geroepen.
3. Voorvragen
De verdediging heeft voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gepleit, omdat - kort samengevat - door het achterhouden van informatie in ieder geval de suggestie wordt gewekt dat illegale opsporingsmethoden zijn gebruikt die het recht op een eerlijk proces fundamenteel en blijvend hebben ondermijnd.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken van enig gebruik van illegale opsporingsmethoden. De enkele suggestie dat dergelijke opsporingsmethoden zouden zijn gebruikt, kan niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden. De rechtbank verwerpt het verweer dan ook. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk.
Voorts is de dagvaarding geldig en de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verzoeken van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 14 juli 2011 verzocht om aanhouding van de zaak om nader onderzoek te verrichten naar de bruikbaarheid van de creditcardnummers op de gegevensdragers of - voor zover aanwezig - relevante delen daarvan uit het Engelse opsporingsonderzoek aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft dit verzoek op dezelfde terechtzitting afgewezen en daarbij benadrukt dat, mocht zij tijdens de beraadslaging in raadkamer van oordeel zijn dat daartoe aanleiding bestaat, het onderzoek zal worden heropend om alsnog onderzoek te laten verrichten.
Ook na beraadslaging in raadkamer ziet de rechtbank geen aanleiding nader technisch onderzoek te laten verrichten, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek niet van belang zijn voor enige te nemen beslissing.
Bij pleidooi heeft de raadsman een drietal verzoeken gedaan. Hij heeft - kort samengevat - verzocht tot:
- het horen van de leider van het Engelse opsporingsonderzoek;
- het alsnog in leesbare vorm verstrekken van de zwart gemaakte tekst uit het rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten;
- het verstrekken van de Powerpointpresentatie die is vertoond tijdens een overleg met opsporingsdiensten uit Engeland en de Verenigde Staten.
De rechtbank wijst ook deze drie verzoeken af, omdat het horen van de gevraagde persoon noch het verstrekken van de gevraagde gegevens niet voor enige te nemen beslissing van belang zijn. De verzoeken hebben alle betrekking op gebeurtenissen of onderzoeken door opsporingsautoriteiten in andere landen en niet op datgene waarvoor verdachte hier terecht staat. Ten aanzien van de Powerpointpresentatie heeft de officier van justitie ter terechtzitting bovendien verklaard dat deze slechts een globaal overzicht geeft van het onderzoek in Nederland en geen informatie bevat die zich niet in het dossier bevindt.
5. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
5.1 Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 23 februari 2010 omstreeks 18.45 uur bevindt verdachte zich in een personenauto, een BMW type 525 met het Engelse kenteken [kenteken], op de IJdoornlaan te Amsterdam. Deze auto wordt bestuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). De BMW wordt op dat moment achtervolgd door drie of vier - als zodanig onherkenbare - politievoertuigen met daarin ongeveer zeven - eveneens niet als zodanig te herkennen- politieagenten. Op enig moment slaat de BMW af naar het daar (destijds) gevestigde Shell tankstation en komt tot stilstand. Op dat moment neemt een van de politievoertuigen positie in voor de BMW, een ander links van de BMW en een derde achter de BMW. Een aantal politieagenten stapt uit en loopt al roepend naar de auto.
De BMW manoeuvreert zich vervolgens tussen de politievoertuigen uit en rijdt weg. Enkele tientallen meters verderop wordt de BMW echter door de politievoertuigen, die de achtervolging hebben ingezet, klemgereden. Wederom loopt een aantal politieagenten al roepend naar de BMW. Onder hen bevindt zich [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]), hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij de Dienst Regionale Recherche. Hij begeeft zich naar de bestuurderskant van de auto (de rechterkant, aangezien het een Engelse auto betreft) en probeert het portier te openen. Hij staat op enige afstand van het zijraam en roept "police, politie, open the door ". [medeverdachte 1] geeft gas en weet voor de tweede keer weg te rijden.
Verdachte en [medeverdachte 1] onderschrijven deze gang van zaken, met uitzondering voor zover "police, politie, open the door" zou zijn geroepen.
5.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Wat feit 3 betreft heeft verdachte iets heeft geroepen in de trant van "gas!" of "step on it!", waarna [medeverdachte 1] is doorgereden. Verdachte droeg daarmee bij aan het feit dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk doorreed. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de agenten zich niet kenbaar hebben gemaakt als politie, nu het voor hun eigen veiligheid van groot belang is dat wel te doen. Volgens verklaringen van verbalisanten waren ten minste twee personen bij de auto aanwezig die herkenbare (politie)kleding aan hadden. Bovendien riep iedereen "politie, politie", niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Engels. Het moet dus voor verdachte en [medeverdachte 1] onmiskenbaar zijn geweest dat zij te maken hadden met politieagenten.
Ten aanzien feit 4 blijkt uit de verschillende verklaringen van de verbalisanten dat de wielen van de auto volledig uitgedraaid waren. Het is dan zeer wel mogelijk iemand aan te rijden, omdat een auto in zo'n geval bij het wegrijden ook een zijdelingse beweging maakt. Bovendien blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) dat [medeverdachte 1] flink gas gaf en hard wegreed. Ook aan dit feit heeft verdachte bijgedragen door wat hij in de auto tegen [medeverdachte 1] heeft geroepen. Bovendien hebben zowel verdachte als [medeverdachte 1] verklaard dat zij wisten dat mensen om en naast de auto aanwezig waren. Dat maakt hen beiden verantwoordelijk voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor zover zou worden gesteld dat misbruik van de controlebevoegdheid van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) zou zijn gemaakt, geldt primair dat het nooit tot een controle is gekomen en dus ook geen sprake kan zijn van misbruik van die bevoegdheid. Subsidiair kan, indien wel van een "voltooide" controle sprake is, op grond van de feitelijke gebeurtenissen niet komen vast te staan dat de controle uitsluitend is verricht met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, aldus nog steeds de officier van justitie.
5.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat nooit sprake is geweest van een vordering als bedoeld in artikel 160 WVW. Het bevel of de vordering moet immers een zekere kenbaarheid bezitten in die zin dat het de bestuurder duidelijk moet zijn dat het om politie gaat en welk bevel of welke vordering precies wordt gegeven. Dat was niet het geval.
Subsidiair was geen sprake van opzet op het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Ten eerste speelt hierbij de onduidelijkheid van de situatie een rol. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben meermalen verklaard dat zij nadrukkelijk dachten dat het niet om politie ging. Bij verdachte hebben daarbij zijn ervaringen bij zijn ontvoering in Dubai zijn handelen en denken beïnvloed. Bij beiden is de paniek toegeslagen en dat is van belang bij de beoordeling van het opzet. [Hof Den Haag 26 maart 2007 (LJN BA 3301) en Rechtbank Amsterdam 28 juli 2005 (LJN AU0231)].
Ten aanzien van feit 4 is onduidelijk of [verbalisant 1] zich in het Engels kenbaar heeft gemaakt als politie en/of in die taal heeft verzocht de deur te openen, aldus de verdediging.
5.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Uit de in rubriek 5.1 geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat [verbalisant 1] "police, politie, open the door" heeft geroepen. Dit zijn geen woorden die kunnen worden aangemerkt als een bevel of vordering krachtens artikel 160 WVW, althans een bevel krachtens enig wettelijk voorschrift zoals in de tenlastelegging is omschreven. Nu de tenlastelegging zich tot het niet voldoen aan een dergelijk bevel beperkt en een wettelijke basis daarvoor ontbreekt, kan feit 3 niet tot een bewezenverklaring leiden.
De rechtbank spreekt verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrij.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Aan verdachte is een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1] ten laste gelegd. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben consequent verklaard dat zij - zakelijk weergegeven - niemand aan de zijkant van hun auto hebben zien staan, laat staan dat zij de intentie hadden iemand te raken bij het wegrijden. Naast hun verklaringen bevinden zich in het dossier verklaringen van diverse verbalisanten die betrokken waren bij de staandehouding van verdachte. Uit deze verklaringen blijkt niet eenduidig wat is gebeurd. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat [verbalisant 1] gevaar heeft gelopen, omdat hij zich op een plaats zou hebben bevonden waar hij kon worden geraakt door de auto, toen deze wegreed. Dit is niet gebeurd, omdat [verbalisant 2] hem naar achteren heeft getrokken. Verbalisant [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3]) heeft niets gezien, zijn collega [verbalisant 4] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gezien welke collega's waar stonden, maar wel dat [medeverdachte 1] met hoge snelheid is weggereden. Teamleider [verbalisant 5] heeft slechts verklaard dat de BMW allerlei manoeuvres maakte waardoor één van zijn mensen bijna omver werd gereden. Van de feitelijke situatie ter plaatse op 23 februari 2010 zijn geen accurate plattegronden getoond of ter beschikking gekomen. Zo is onduidelijk gebleven of ter plaatse een boom aanwezig was waar [medeverdachte 1] volgens verklaringen omheen zou zijn gereden. Voorts is niet gebleken van enig (sporen)onderzoek op de plek waar de BMW is weggereden.
Het is dan ook onvoldoende duidelijk geworden wat zich op het moment van wegrijden precies heeft afgespeeld en wat de feitelijke omstandigheden waren. Dit leidt ertoe dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte en [medeverdachte 1] opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) hebben geprobeerd [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank spreekt verdachte om die reden van het onder 4 ten laste gelegde vrij.
Nu verdachte van de feiten 3 en 4 wordt vrijgesproken, kunnen de overige in dit verband gevoerde verweren onbesproken blijven.
6. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
6.1 Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden af.i
Nadat [medeverdachte 1] op 23 februari 2010 voor de tweede keer aan de politie is ontkomen, rijdt hij naar de snelweg en zet koers naar Schiphol. Verdachte belt intussen naar 112 en vertelt dat zij door vier auto's worden achtervolgd. Hij probeert de medewerkster die hij aan de lijn krijgt, uit te leggen waar zij zich bevinden. Hij hangt op en belt nogmaals naar 112. Hij zegt dat hij naar Schiphol gaat. Dan krijgt hij een medewerker aan de lijn die zegt dat hij direct moet stoppen.ii
Uiteindelijk worden verdachte en [medeverdachte 1] op 23 februari 2010 om 19.10 uur aangehouden op Schiphol.iii
Na de aanhouding vindt een doorzoeking plaats in de BMW waarin verdachte en [medeverdachte 1] reden, en wordt deze in beslag genomen. In de BMW worden - voor zover hier van belang - aangetroffen:
- een Cartier zonnebril ter waarde van € 660,-iv inclusief aankoopbon d.d. 23 februari 2010, afkomstig uit een Louis Vuittontas van verdachte;
- Nike Airmax sportschoenen waarin - bij nader onderzoek na het verwijderen van de inlegzool van de linker sportschoen - een micro SD-kaart (hierna: mSD-kaart 1)v wordt aangetroffen;
- een micro SD-kaart (hierna: mSD-kaart 2), afkomstig uit een Louis Vuittonkoffer van verdachte;
- een laptop, afkomstig uit een Louis Vuittontas van verdachte.vi
Tijdens de fouillering van verdachte wordt bij hem een bedrag van € 4.475,- aan contanten aangetroffen.vii
Aan de in beslag genomen mSD-kaarten en de (harde schijf in de) laptop wordt nader onderzoek verricht.
Bij onderzoek aan mSD-kaart 1 blijkt dat het oudste bestand dateert van 27 december 2009 en het nieuwste bestand van 22 februari 2010. Op deze geheugenkaart bevinden zich foto's die betrekking hebben op het manipuleren, ombouwen en (her)programmeren van pinapparaten. Vele aangetroffen tekstbestanden bevatten cijferreeksen die kunnen worden geclassificeerd als creditcard(bank)gegevens, al dan niet voorzien van een pincode. Bij het uitvoeren van een zoekactie waarmee de zogenaamde "track 2" gegevens van een creditcard kunnen worden gevonden, blijken meer dan 100.000 gegevens aan die waarde te voldoen. Deze zijn gesorteerd op mogelijke doublures. Na die actie blijven meer dan 55.000 creditcardgegevens met pincode over. viii
Ongeveer 54.000 cijfercombinaties worden aangeboden bij International Card Services (hierna: ICS) en Equens SE (hierna: Equens) om vast te stellen of het daadwerkelijk bankpasgegevens betreft en om te achterhalen wie de eigenaar is. ICS deelt mee dat het buitenlandse creditcards betreft. Zij kan niet achterhalen van wie deze creditcards zijn, maar wel aan welke bankinstelling deze creditcards toebehoren. Het betreffen allemaal Engelse banken.ix Volgens de opsporingscoördinator van de afdeling Fraud Control van Equens zijn de aangeboden data magneetstripgegevens van betaalpassen van zowel Visa creditcards en Mastercards als Maestro betaalpassen (pinpassen).x
Voorts worden bestanden aangetroffen met daarin namen en adressen van winkels en andere bedrijven in binnen- en buitenland, al dan niet voorzien van gegevens over de zich in die winkels en bedrijven bevindende pinapparatuur. Ook wordt een aantal bestanden aangetroffen met daarin - kort gezegd - min of meer technische zaken, waaronder werkinstructies voor het aanpassen van elektronische schakelingen.xi
Verder wordt een bestand met de naam 'latest sims1.txt' aangetroffen. Hierin staat een negental modemgegevens met andere gegevens, waaronder een telefoonnummer met een lettercombinatie. Deze lettercombinaties blijken overeen te komen met de namen van winkels waar gemanipuleerde betaalapparaten zijn aangetroffen.xii
Ook op mSD-kaart 2 en de laptop worden - onder meer - vele creditcardnummers (al dan niet met pincodes) aangetroffen.xiii
6.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht ook het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1 is van belang dat in de zool van de schoen van verdachte een geheugenkaart en in de tas van verdachte een geheugenkaart en een laptop zijn aangetroffen. Op die gegevensdragers zijn onder meer 118.923 creditcardnummers en een stappenplan tot het manipuleren van betaalautomaten gevonden. Verdachte heeft verklaard dat deze voorwerpen van hem zijn en dat hij daarvoor volledig verantwoordelijk is. Duidelijk is dat de aangetroffen gegevens geen ander doel dienden dan het plegen van een strafbaar feit, zoals genoemd in artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht ( hierna: Sr). Dat de creditcardnummers, zoals verdachte heeft gesteld, mogelijk niet meer geschikt waren voor online gebruik, betekent niet dat de creditcardnummers niet langer voor het plegen van een strafbaar feit in genoemd artikel gebruikt konden worden. De creditcardnummers waren immers hoe dan ook nog geschikt voor offline betalingsverkeer. [medeverdachte 1] was de bestuurder van de auto waarin beiden werden aangetroffen. De schoen en tas van verdachte bevonden zich in deze auto. [medeverdachte 1] was gedurende zijn verblijf in Nederland steeds in de buurt van verdachte en volgens verdachte wist [medeverdachte 1] waarmee verdachte zich bezighield. Bovendien komt de naam [medeverdachte 1] voor in een bestand op een van de geheugenkaarten. Daaruit kan worden afgeleid dat hij betrokken is geweest bij een voorverkenning bij een bedrijf. Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte en [medeverdachte 1] het feit in vereniging hebben gepleegd.
Ten aanzien van feit 2, het witwassen, heeft verdachte verklaard dat hij veel geld verdiende met de skimactiviteiten. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het bij hem aangetroffen bedrag als vergoeding voor skimactiviteiten aan hem is betaald en dat hij van dat geld de zonnebril heeft gekocht, aldus de officier van justitie.
6.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van misbruik van bevoegdheid van artikel 160 WVW. Het doel van de staandehouding was niet het controleren van de in die bepaling genoemde bewijzen. De bevoegdheid van artikel 160 WVW is louter en alleen aangewend om de twee inzittenden te identificeren. Dit vormverzuim leidt ertoe dat de staandehouding, de daarop volgende doorzoeking van de auto en de inbeslagname van de goederen onrechtmatig waren. De resultaten daarvan dienen dan ook van het bewijs te worden uitgesloten, met vrijspraak als gevolg, aldus de verdediging. Verdachte heeft ter zitting voorts nog betoogd dat de creditcards waarvan gegevens op de mSD-kaart waarschijnlijk verlopen zijn, zodat deze niet voor skimactiviteiten gebruikt kunnen worden.
6.4 Het oordeel van de rechtbank
6.4.1 Gebruik/misbruik van bevoegdheid van artikel 160 WVW
Artikel 160 WVW geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid van bestuurders van een motorrijtuig te vorderen dat motorrijtuig te doen stilhouden en ter inzage het kenteken en rijbewijs af te geven. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat in het onderhavige geval nooit sprake is geweest van een controle als bedoeld in artikel 160 WVW. Zij overweegt daartoe als volgt.
De toenmalige officier van justitie, M.W.J. van Elsdingen (hierna: Van Elsdingen) heeft verklaard dat de verdachten (de rechtbank begrijpt: verdachte en [medeverdachte 1]) werden gesignaleerd in een auto. Het onderzoeksteam ging er destijds althans van uit dat het verdachte en [medeverdachte 1] waren, maar in zijn herinnering was dat niet 100% zeker. Om vast te stellen of het inderdaad verdachte en [medeverdachte 1] waren, heeft hij aan de opsporingsambtenaren de opdracht gegeven te controleren of zij het 100% zeker waren.xiv Teamleider [verbalisant 5]xv en de bij de (poging tot) staandehouding aanwezige verbalisanten [verbalisant 3]xvi en [verbalisant 1]xvii hebben deze verklaring bevestigd. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat de staandehouding van verdachte en [medeverdachte 1] bedoeld was om vast te stellen of de personen in de auto inderdaad verdachte en [medeverdachte 1] waren.xviii
Dit alles brengt mee dat artikel 160 WVW die avond tegen verdachte en [medeverdachte 1] niet is ingezet ter controle van de naleving van de WVW, maar uitsluitend om de identiteit van de twee inzittenden van de BMW vast te stellen. Nu de bevoegdheid van artikel 160 WVW is aangewend met uitsluitend een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, is sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Op grond van de tot dan toe (te weten het moment waarop op 23 februari 2010 om 18.45 uur werd geprobeerd verdachte en [medeverdachte 1] staande te houden) voorhanden informatie kon ook niet van een redelijke verdenking van een strafbaar feit (als bedoeld in artikel 52 Sv) tegen verdachte en/of [medeverdachte 1] worden gesproken.xix
Evenmin kan op grond van de stukken van het dossier, waaronder de verhoren bij de rechter-commissaris van de toenmalige officier van justitie en diverse opsporingsambtenaren die hierover zijn gehoord, worden geconcludeerd dat de officier van justitie en het onderzoekteam voorafgaande aan de controle op 23 februari 2010 een concrete verdenking van een strafbaar feit hadden. De conclusie is dan ook dat artikel 52 Sv niet als grondslag diende en kon dienen voor de staandehouding van verdachte en [medeverdachte 1].
Deze conclusie is van belang voor de vraag in welke mate verdachte door het vormverzuim in zijn belangen is geschonden. Mogelijk kon immers worden volstaan met slechts de constatering dat sprake is van een vormverzuim, indien staandehouding op andere grond gelegitimeerd was. Nu dat gezien het voorgaande niet aan de orde was, is de vraag welke gevolgen het vormverzuim - de onrechtmatige toepassing van artikel 160 WVW - moet hebben.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Het zijn immers niet de misbruikte bevoegdheden die tot het verkregen bewijs hebben geleid. Het bewijs tegen verdachte en [medeverdachte 1] is verkregen als gevolg van hun aanhouding wegens een nieuwe verdenking, te weten de verdenking van een poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] door zodanig weg te rijden met de auto dat deze [verbalisant 1] daartoe gevaar zou hebben gelopen, en de verdenking dat een ambtelijk bevel werd genegeerd. Deze verdenkingen legitimeren de verdere door de politie uitgeoefende bevoegdheden, te weten de aanhouding van verdachten en de daarop volgende doorzoeking en inbeslagneming van de auto, evenals het door middel van die doorzoeking en inbeslagneming verkregen bewijs. De door verdachte en [medeverdachte 1] daarvoor gegeven verklaring dat zij hebben gehandeld uit angst voor ontvoering, maakt dat oordeel niet anders. Dat is immers een omstandigheid die niet aan de ter plaatse aanwezige verbalisanten kan worden tegengeworpen. Dat verdachte en [medeverdachte 1] bij dit vonnis worden vrijgesproken van deze verwijten, maakt het oordeel van de rechtbank evenmin anders, nu dat niet eraan afdoet dat op dat moment een legitieme verdenking tegen verdachte en [medeverdachte 1] bestond.
Het vormverzuim levert evenwel een dusdanige schending van de belangen van verdachte op dat niet slechts kan worden volstaan met de constatering dat een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden, maar dat het moet leiden tot strafvermindering. Dit zal nader worden toegelicht in rubriek 10.
6.4.2 De beoordeling van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft zowel bij de politiexx als ter terechtzittingxxi uitgebreid verklaard over - kort samengevat - zijn werkzaamheden bij het manipuleren van betaalautomaten. mSD-kaart 1 heeft hij zelf onder zijn schoenzool gestopt en hij bezat ook mSD-kaart 2. Het bestand met de naam 'simlatest' heeft hij zelf gecreëerd. Anderen hebben de overige bestanden, waaronder de instructie voor het manipuleren van betaalapparaten, op de geheugenkaarten geplaatst. De creditcardgegevens die erop staan, zijn allemaal afkomstig van Engelse passen. De gegevens waren bestemd voor het opzettelijk valselijk opmaken van betaalpassen teneinde betalingen langs geautomatiseerde weg te verrichten. Verdachte wist dat. Dat de geldigheid van (enige) creditcards mogelijk is verlopen, doet niet af aan de bestemming van die gegevens of de feitelijke geschiktheid daarvan. Het is een feit van algemene bekendheid dat creditcards ook anders dan voor online betalingen gebruikt kunnen worden. Voor zover verdachte heeft willen betogen dat het voorhanden hebben van de creditcardgegevens niet strafbaar is, wordt dat verweer dan ook verworpen.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel verdachte gedurende het onderzoek altijd heeft volgehouden dat [medeverdachte 1] niets met zijn praktijken te maken heeft, luidde zijn verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2011:
"[medeverdachte 1] heeft niets met deze zaak te maken. Hij is een zeer hechte vriend. Hij wist wat ik deed, we bevonden ons in één kamer. Het is stom om te zeggen, maar hij is er niet bij betrokken. Het meeste wat hij heeft gedaan, is een tas met apparaten overhandigen.
(...)
[medeverdachte 1] is slechts mijn chauffeur.
(...)
U vraagt mij of [medeverdachte 1] nog geld kreeg. Hij heeft zijn eigen geld. Omdat hij mijn chauffeur was, betaalde ik hem een onkostenvergoeding, in die zin dat ik het hotel betaalde en we op mijn kosten uitgingen."xxii
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn standpunt dat [medeverdachte 1] niets met de zaak te maken had en 'slechts' zijn chauffeur was. Integendeel, gezien de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte is wel degelijk sprake van een bewuste en nauwe samenwerking bij - kort gezegd - het voorhanden hebben van gegevensdragers bestemd voor het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van creditcards.
De verklaring van verdachte wordt op het punt dat [medeverdachte 1] tassen met apparaten overhandigde aan derden, ondersteund met bevindingen van het uitkijken van camerabeelden. Na het uitkijken van camerabeelden van hotel Krasnapolsky relateert de politie dat op deze beelden te zien is dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte in de periode van 19 tot en met 23 februari 2010 veelvuldig het hotel met tassen in en uit lopen.xxiii
Het voorgaande kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat [medeverdachte 1] volledig op de hoogte moet zijn geweest van de werkzaamheden van verdachte. Nu het niet anders kan dan dat verdachte voor zijn werkzaamheden gebruik maakte van en in het bezit is geweest van elektronische gegevensdragers om noodzakelijke registraties te verrichten, moet [medeverdachte 1] ook daarvan op de hoogte zijn geweest. Aangezien de gegevensdragers bij verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, is sprake is geweest een nauwe, bewuste en volledige samenwerking bij het bezit van deze gegevensdragers.
6.4.3 De beoordeling van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het bedrag van € 4.475,- dat bij zijn fouillering is aangetroffen, van hem is. Hij heeft onder andere dat geld ongeveer anderhalve week voor zijn aanhouding gekregen van de personen voor wie hij pinautomaten in Nederland prepareerde. De Cartier zonnebril heeft hij in de P.C. Hooftstraat in Amsterdam van dat geld gekocht.xxiv
In een koffer van verdachte is ook buitenlands geld aangetroffen. Dit betreft echter een zeer gering bedrag (omgerekend ongeveer € 115,-) en uit het dossier komt niet duidelijk naar voren waarvan dit geld afkomstig is. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het witwassen van de buitenlandse valuta.
In een tas van [medeverdachte 1] is, naast buitenlandse valuta, ook een bedrag van € 1.505,- aangetroffen. In de fouillering van [medeverdachte 1] is in zijn paspoort een bedrag van € 2.400,- gevonden. Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 1] eigen geld had en dat genoemde geldbedragen niet aan hem toebehoorden. In het dossier bevinden zich geen andere stukken in relatie tot de herkomst van de bij [medeverdachte 1] aangetroffen geldbedragen. Het is aan het Openbaar Ministerie te onderzoeken of de geldbedragen een criminele herkomst hebben. Dat de aangetroffen geldbedragen eigen geld van [medeverdachte 1] betreffen en dus niet afkomstig zijn uit strafbare feiten, is zonder nader onderzoek niet op voorhand onaannemelijk. Alleen het feit dat [medeverdachte 1] deze - relatief geringe - bedragen op zak had, is onvoldoende om van witwassen door verdachte te kunnen spreken. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het witwassen van de bedragen die aan [medeverdachte 1] toebehoren.
Voor zover de rechtbank witwassen bewezen acht, is geen sprake van het tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] plegen van dat feit. Verdachte was degene die het geld kreeg voor het (strafbare) handelen. Hij was de enige beheerder van dat geld en gaf slechts bedragen aan [medeverdachte 1] als onkostenvergoeding. Van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het witwassen kan dan ook niet worden gesproken, zodat medeplegen daarvan niet kan worden bewezen.
7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten in de rubrieken 6.1, 6.4.1, 6.4.2 en 6.4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 23 februari 2010 te Schiphol en te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een laptop en twee micro sd-geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur, en bestanden met creditcardgegevens, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die laptop en die twee micro sd-geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur, en bestanden met creditcardgegevens, bestemd waren tot het plegen van enig in artikel 232 lid 1 omschreven misdrijf;
ten aanzien van feit 2:
op 23 februari 2010, te Schiphol en te Amsterdam een voorwerp en een geldbedrag, te weten een zonnebril (merk Cartier (aangeschaft voor het bedrag van € 660,-)) en € 4475,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp en dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
8. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
9. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10. Motivering van de straf
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft daarop geen verweer gevoerd.
10.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een drietal gegevensdragers met daarop gegevens die bestemd zijn voor het opzettelijk valselijk opmaken van betaalpassen. Niet alleen bevatten deze gegevensdragers ruim honderdduizend creditcardnummers, ook stonden er tekstbestanden op met namen, telefoonnummers en andere gegevens van contactpersonen in relatie tot skimactiviteiten. Bovendien stonden er gegevens op van skimactiviteiten in heel Nederland met acht gemanipuleerde betaalautomaten. Het schadebedrag dat is veroorzaakt door die skimactiviteiten in Nederland, beloopt in ieder geval € 292.572,65. Daarnaast heeft verdachte een zonnebril en een geldbedrag, verdiend of betaald met geld uit eigen misdrijven, voorhanden gehad.
Hoewel aan verdachte niet de skimactiviteiten zelf, maar alleen het voorhanden hebben van gegevensdragers daartoe ten laste is gelegd, weegt de rechtbank de context waarin het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden, in strafverzwarende zin mee in haar afweging van de hoogte van de straf.
Voor zover de rechtbank het kan overzien, gaat het bij deze skimactiviteiten om een organisatie met veel verschillende schakels over de gehele wereld die zich met deze vorm van fraude bezig houdt. Als ombouwer van pinautomaten was verdachte een belangrijke schakel in dit uitgekiende proces. Het ligt niet voor de hand dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, tot zijn handelen is gedwongen. Hij kreeg immers aanzienlijke geldbedragen voor zijn werkzaamheden betaald. Bovendien heeft hij verklaard dat hij, nadat op 23 februari 2010 zijn verdiensten zou hebben opgehaald bij zijn opdrachtgever in Nederland, van plan was met zijn werkzaamheden te stoppen en terug te keren naar Engeland. Uit het dossier blijkt ook overigens ook niet van enige dwang, anders dan de eigen verklaring van verdachte daarover.
Verdachte heeft niet alleen zelf deelgenomen aan deze kwalijke praktijken, maar naar zijn zeggen ook zijn vriend [medeverdachte 1] daarin meegetrokken.
Verdachte heeft door zijn handelen grote directe en indirecte (financiële) schade en overlast bij de benadeelden veroorzaakt. De gedragingen van verdachte leiden tot ontwrichting van het voor het maatschappelijke verkeer zo belangrijke betalingsverkeer. Verder heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van de consument in het betalingsverkeer. Het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijke en economische verkeer bestaat ook, wanneer dergelijk vertrouwen van de consument niet meer aanwezig is.
Uit bovenstaande blijkt de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Ten voordele van verdachte spreekt dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2010 blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Uit het Pro Justitia rapport van 24 januari 2011 opgesteld door klinisch psycholoog M.H. de Groot blijkt het volgende. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van psychiatrische problematiek die invloed heeft gehad op de ten laste gelegde feiten. Voorts zijn er onvoldoende aanwijzingen dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek of een persoonlijkheidsstoornis. Het onderzoek is echter niet volledig geweest en niet uit te sluiten valt dat verdachte persoonlijkheidsproblematiek of een persoonlijkheidsstoornis heeft. Geadviseerd wordt verdachte als toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt die conclusie over.
Verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, in de eerste plaats als vergelding voor de veroorzaakte schade en ontwrichting van het betalingsverkeer, maar ook uit oogpunt van speciale en generale preventie, dit laatste mede in het licht van de toenemende frequentie waarmee dit soort delicten plaatsvindt.
De rechtbank ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Dat betekent dat de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf zal matigen. In dit verband is ook van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Het voorgaande leidt ertoe dat voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden op zijn plaats is. De rechtbank dient evenwel acht te slaan op het hiervoor geconstateerde vormverzuim.
Strafmatiging door vormverzuim
De rechtbank heeft in rubriek 6.4.1 geoordeeld dat, nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, strafvermindering moet volgen. In haar beslissing tot deze consequentie weegt de rechtbank in de eerste plaats mee dat geen bevoegdheid bestond verdachte staande te houden. De wijze waarop de staandehouding geëffectueerd zou worden, was buiten proportie. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn door drie of vier als zodanig onherkenbare politievoertuigen met daarin ongeveer zeven - eveneens als zodanig onherkenbare - politieagenten klemgezet. Het uitoefenen van een controle ingevolge de WVW op deze wijze is niet alleen buitenproportioneel, maar tevens hoogst ongebruikelijk. Zij waren in de vijf weken voor de staandehouding bovendien al twee keer eerder gecontroleerd op basis van de WVW door wel als zodanig herkenbare politieagenten. De laatste keer vond zelfs de dag voor hun aanhouding plaats. Beide keren hebben verdachten netjes meegewerkt aan de controle. Er bestond geen enkele aanleiding op 23 februari 2010 een dergelijke disproportionele (onherkenbare) politiemacht in te zetten. Ondanks dat "politie politie" in het Nederlands of Engels is geroepen, was het kennelijk voor verdachte en [medeverdachte 1] niet duidelijk dat zij met de politie te maken hadden. Dit blijkt uit het feit dat zij tijdens het wegrijden met de alarmcentrale 112 hebben gebeld om aan te geven dat zij werden achtervolgd. De rechtbank ziet in het vormverzuim en de disproportionele wijze waarop de staandehouding heeft plaatsgevonden, aanleiding de op te leggen gevangenisstraf met vier maanden te verminderen.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden.
11. Beslag
Onder verdachte zijn voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis is gehecht in beslag genomen.
11.1 Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de onder 3 op de aangehechte beslaglijst genoemde Cartier zonnebril, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan.
11.2 Teruggave van in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd onder nummer 1 en 4 tot en met 6 van de aangehechte beslaglijst.
Verder gelast de rechtbank de teruggave aan hotel Krasnapolsky, gevestigd te Dam 9 te Amsterdam, van de hotelpas genoemd onder nummer 2 van de aangehechte beslaglijst.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 234 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
13. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf;
ten aanzien van feit 2:
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd het onder 3 vermelde voorwerp op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van onder 1 en 4 tot en met 6 vermelde voorwerpen op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan hotel Krasnapolsky van het onder 2 vermelde voorwerp op de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. van Berge Henegouwen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de in deze rubriek en in rubriek 6.4 genoemde voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier "Algemeen Relaas (onderliggende stukken)" bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Als het bewijsmiddel bestaat uit een verklaring die door een getuige bij de rechter-commissaris wordt afgelegd, zal dit uitdrukkelijk worden vermeld. De paginanummers zijn de doorgenummerde pagina's van het dossier.
ii Proces-verbaal van verhoor 1e verhoor [verdachte], p. 20015 en een proces-verbaal bevindingen gesprek met 112 op 23 februari 2010, p. 10900
iii Proces-verbaal van aanhouding [verdachte], p. 10033 en proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1], p. 10034
iv Proces-verbaal inzake witwassen [verdachte], p. 10231
v Proces-verbaal bevindingen, p. 10042 en 10043
vi Proces-verbaal bevindingen in beslag name goederen en doorzoeking BMW, p. 10080
vii Proces-verbaal bevindingen in beslag name goederen en doorzoeking BMW, p. 10081
viii Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10146 en 10147
ix Proces-verbaal bevindingen cijfercombinaties onderzoek creditcard-gegevens, p. 10171
x Een geschrift, inhoudende een verklaring van [getuige 1] van 2 maart 2010 betreffende aantreffen magneetstripdata van betaalpassen, p. 10174
xi Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10148 en 10149; proces-verbaal bevindingen winkeladressen SD-kaart, p. 10176; proces-verbaal bevindingen .txt bestanden, p. 10974 tot en met 10979
xii Proces-verbaal bevindingen onderzoek mobiele telefoonnummers micro SD-kaart, p. 10854
xiii Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10732; proces-verbaal bevindingen debet- en creditcardgegevens, p. 11436
xiv Verklaring van M.W.J. van Elsdingen, zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 januari 2011, p. 2, 4
en 5
xv Verklaring van [verbalisant 5], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 oktober 2011, p. 5
xvi Verklaring van [verbalisant 3], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 januari 2011, p. 7
xvii Verklaring van [verbalisant 1], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 januari 2011, p. 5
xviii Verklaring van [verbalisant 2], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 4 juli 2011, p. 6
xix Op dat moment bestond de bij het onderzoeksteam bekende informatie volgens het dossier met betrekking tot verdachte en [medeverdachte 1] uit het volgende.
- Op 15 januari 2010 vindt een controle ingevolge de WVW van een BMW plaats. De inzittenden van de BMW zijn verdachte en [medeverdachte 1] (proces-verbaal bevindingen, p. 10018).
- Op 25 januari 2010 verneemt de Criminele Inlichtingen Eenheid via het Regionaal Inzet Centrum (hierna: IRC) dat twee Marokkanen onder verdachte omstandigheden zouden zijn gezien met soldeerapparatuur. Het blijkt om verdachte en [medeverdachte 1] te gaan. Omdat zij de Engelse nationaliteit bezitten, is navraag gedaan bij de Serious Organised Crime Agency (hierna: SOCA) en de Regionale Inlichtingen Dienst van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland of hun iets bekend was over deze personen (proces-verbaal bevindingen CIE informatie, p. 10001).
- De RID heeft op 26 januari 2010 een doorzoeking verricht in het pand aan de [A-straat] [nr] te Amsterdam, waar verdachte en [medeverdachte 1] toen verbleven. Daar worden soldeersel en elektrische draadjes aangetroffen (proces-verbaal van RID-informatie, p. 10002).
- Diezelfde dag verklaart getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) dat hij op 25 januari 2010 om 13.30 uur in het pand is geweest en daar twee soldeerbouten in een houder heeft gezien. Zijn zoon heeft hem verteld dat de gordijnen de hele dag dicht zaten en dat hij op de beveiligingsband had gezien dat drie man van het appartement gebruik maakten en alleen in de nachtelijke uren het pand verlieten en binnenkwamen, al dan niet met tassen (proces-verbaal van melding, p. 10014 en 10015).
- Ook diezelfde dag hoort de politie telefonisch [getuige 3] (hierna: [getuige 3]), de manager van Perfect Visiting (het bedrijf dat de woning aan de [A-straat] [nr] verhuurt). Hij verklaart dat verdachte en [medeverdachte 1] van 19 tot 26 januari 2010 in het pand aan de [A-straat] verblijven. Zij hebben de huur en borg contant betaald. [getuige 3] heeft van verdachte en [medeverdachte 1] vernomen dat zij op een beurs een moederbord hadden gekocht en dat zij die in het appartement in elkaar hadden gezet (proces-verbaal bevindingen manager Perfect Visit, p. 10007).
- Onderzoek op internet wijst uit dat de enige computerbeurs in die periode in Hasselt heeft plaatsgevonden op 24 januari 2010 (proces-verbaal bevindingen onderzoek naar computerbeurs in Amsterdam, p. 10017).
- Via het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: LIRC) wordt de volgende informatie uit Engeland ontvangen: De auto waarin verdachte en [medeverdachte 1] rijden, staat op naam van [persoon 1], beide verdachten hebben 'criminal records concerning fraud and money laundering' en [medeverdachte 1] is een naam die voorkomt in een adresboek van [persoon 2], die wordt beschuldigd van 'conspiracy to explode a number of transatlantic planes in 2006 (proces-verbaal internationale informatie, p. 10025 en 10026).
- Op 22 februari 2010 vindt een controle op grond van de WVW van de eerder genoemde BMW met inzittenden verdachte en [medeverdachte 1] plaats, gezien 'eerdere informatie over grote Engelse auto's' (een geschrift, te weten een mutatierapport van de politie Amsterdam-Amstelland, p. 10028).
- De BMW waarin verdachte en [medeverdachte 1] rijden, wordt gezien voor hotel Krasnapolsky (een geschrift, te weten een mutatie rapport van de politie Amsterdam - Amstelland, p. 10028).
- Op 23 februari 2010 blijkt uit observatie dat verdachte en [medeverdachte 1] in de garage van het Krasnapolsky in voornoemde BMW stappen en wegrijden. In de Beemsterstraat loopt een man naar de auto en neemt een grijze tas uit de kofferbak, waarna hij wegloopt. De BMW rijdt daarna weg (proces-verbaal observeren dinsdag 23 februari 2010, p. 10075 en 10076).
xx Proces-verbaal 4e verhoor verdachte [verdachte], p. 20017 tot en met 20020; proces-verbaal bevindingen 9e verhoor verdachte [verdachte], p. 20044 tot en met 20046; een geschrift, inhoudende de verbatim uitwerking van het 9e verhoor van verdachte d.d. 16 juli 2010, p. 20047 tot en met p. 20108
xxi Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 en 18 juli 2011
xxii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2011
xxiii Proces-verbaal bevindingen camerabeelden Krasnapolsky 19 t/m 23 februari 2010, p. 10381 tot en met p. 10389
xxiv Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2011