Parketnummer: 13/693008-10 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [1980],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 27 mei 2010, 12 augustus 2010, 5 oktober 2010, 17 december 2010, 7 februari 2011, 10 maart 2011, 23 mei 2011 (pro forma zittingen) en 12, 14 en 18 juli 2011 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Louman en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. I.N. Weski en mr. S. Splinter, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is bij dagvaarding voor de zitting van 12 augustus 2010 en na wijziging van die tenlastelegging ter terechtzitting van 12 juli 2011 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Schiphol en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en) en/of gegevens, te weten een laptop en/of twee, althans een of meer micro sd geheugenkaarten
met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur en/of een of meer bestanden met ongeveer 118.000 creditcardgegevens met daarbij een viercijferige code,
heeft/hebben vervaardigd en/of heeft/hebben ontvangen en/of zich heeft/hebben verschaft en/of heeft/hebben verkocht en/of heeft/hebben overgedragen en/of en/of heeft voorhanden gehad,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die laptop en/of die twee, althans een of meer micro sd geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur en/of een of meer bestanden met ongeveer 118.000 creditcardgegevens met daarbij een viercijferige code, bestemd was/waren tot het plegen van enig in artikel 232 lid 1 omschreven misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2010, te Schiphol en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- 6875 euro, in elk geval enig geldbedrag, en/of
- een hoeveelheid geld in verschillende buitenlandse valuta, althans een hoog geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, in elk geval voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 160 van de Wegenverkeerswet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij de dienst Regionale Recherche, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd, tot het tot stilstand brengen van het door hem en/of zijn medeverdachte bestuurde motorrijtuig (BMW, type 525) en/of tot opening van het raam en/of portier van bovengenoemde auto, geen gevolg gegeven aan genoemd bevel en/of vordering door het raam en/of het portier van de auto niet te openen en/of (hard) weg te rijden;
4.
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Amsterdam (op de IJdoornlaan ter hoogte van het daar aanwezige Shell tankstation) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met zijn mededader, in elk geval alleen, aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen die [verbalisant 1], ter controle conform de bepalingen van de Wegenverkeerswet zich in de Engelse taal als politie kenbaar had gemaakt en/of hem/hen had verzocht het portier te openen en als zodanig als hoofdagent van politie werkzaam gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op korte afstand (50 en de 75 cm.), staande (rechts) naast het portier van de door hem, verdachte en/of zijn mededader bestuurde auto (merk BMW, type 525) zijn/hun auto, een of meermalen zijn/hun auto naar achteren en naar voren heeft/hebben gereden (om zodoende rijruimte te creëren) en/of vervolgens de voorwielen (sterk) naar rechts heeft/hebben gedraaid (in de richting van waar die [verbalisant 1] stond) en/of het toerental
van de auto heeft/hebben verhoogd en/of vervolgens met hoge snelheid, in de richting van die [verbalisant 1] is/zijn (weg)gereden en/of met luide stem (tegen zijn mededader) "gas" heeft geroepen.
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit en wel op de volgende gronden:
1. strijd met het gelijkheidsbeginsel;
2. onherstelbare beknotting van het ondervragingsrecht ex artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM);
3. onvolledigheid en gebrekkige kwaliteit van het onderzoek;
4. détournement de pouvoir ten aanzien van de staandehouding, aanhouding en doorzoeking.
De verdediging heeft haar verweer dat sprake zou zijn van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel gekoppeld aan het verweer dat sprake is van onherstelbare beknotting van het ondervragingsrecht en daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie tegen de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geen vervolging heeft ingesteld. Bovendien hebben zij het land kunnen verlaten, waardoor de verdediging hen niet heeft kunnen ondervragen in de zaak van verdachte.
Voorts is sprake van een onvolledig en gebrekkig onderzoek, doordat aan het onderhavige dossier niet zijn toegevoegd de resultaten van het onderzoek dat de Engelse autoriteiten hebben verricht naar medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). De verdediging kan nu immers niet achterhalen of dat onderzoek voor verdachte ontlastende gegevens bevat. Ook zou het onderzoek in strijd met artikel 6 van EVRM zijn, omdat aangever [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]), tevens verbalisant, zelf opsporingsonderzoek heeft verricht.
Het vierde verweer houdt - kort samengevat - in dat de opsporingsambtenaren misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheid die hen op basis van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) toekomt. De staandehouding, de daaropvolgende aanhouding en de doorzoeking van de auto zijn om die reden onrechtmatig geweest.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het beroep van de verdediging op het gelijkheidsbeginsel aldus, dat het Openbaar Ministerie had moeten afzien van vervolging, nu andere genoemde verdachten niet vervolgd zijn. De bevoegdheid een verdachte al dan niet te vervolgen, behoort ingevolge artikel 167 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie toe. Slechts indien blijkt dat gevallen op het punt van haalbaarheid en opportuniteit volledig overeenkomen, kan de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie met een beroep op het gelijkheidsbeginsel worden aangetast. Uit het dossier blijkt dat tegen de drie door de verdediging genoemde medeverdachten een andere verdenking bestond dan tegen verdachte. Alleen al om deze reden kan van een gelijk geval geen sprake zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
Voorts is uit het dossier en de terechtzitting niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zouden kunnen verklaren over wat in onderhavige zaak aan verdachte ten laste is gelegd. Van enig contact tussen deze personen en verdachte is niet gebleken. Het verzoek van de verdediging deze drie personen te horen is om die reden reeds eerder afgewezen. Het feit dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest hen te horen, betekent niet dat zij ten aanzien van het ten laste gelegde in haar ondervragingsrecht is beknot. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De rechtbank heeft geen reden gezien om (delen uit) het Engelse onderzoek in te brengen in de zaak van verdachte. De rechtbank heeft dat gedaan, omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waaruit dat ontlastende materiaal zou bestaan. De rechtbank verwerpt het verweer dat de weigering (delen van) het Engelse onderzoek aan het dossier toe te voegen, zou leiden tot een onvolledig en gebrekkig dossier.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de aan de opsporingsambtenaren toekomende bevoegdheid ex artikel 160 WVW uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, te weten het identificeren van verdachte en [medeverdachte 1]. Derhalve is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank hierop nader ingaan in rubriek 5.3.1. De rechtbank volstaat hier vast te stellen dat dit vormverzuim niet leidt tot een dusdanige schending van de belangen van verdachte dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De slotsom is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.
Voorts is de dagvaarding geldig en de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en zijn er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 23 februari 2010 omstreeks 18.45 uur bevindt verdachte zich als bestuurder in een personenauto, een BMW type 525 met het Engelse kenteken [kenteken], op de IJdoornlaan te Amsterdam. [medeverdachte 1] is zijn passagier. De BMW wordt op dat moment achtervolgd door drie of vier - als zodanig onherkenbare - politievoertuigen met daarin ongeveer zeven - eveneens niet als zodanig te herkennen - politieagenten. Op enig moment slaat de BMW af naar het daar (destijds) gevestigde Shell tankstation en komt tot stilstand. Op dat moment neemt een van de politievoertuigen positie in voor de BMW, een ander links van de BMW en een derde achter de BMW. Een aantal politieagenten stapt uit en loopt al roepend naar de auto.
De BMW manoeuvreert zich vervolgens tussen de politievoertuigen uit en rijdt weg. Enkele tientallen meters verderop wordt de BMW echter door de politievoertuigen, die de achtervolging hebben ingezet, klemgereden. Wederom loopt een aantal politieagenten al roepend naar de BMW. Onder hen bevindt zich [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij de Dienst Regionale Recherche. Hij begeeft zich naar de bestuurderskant van de auto (de rechterkant, aangezien het een Engelse auto betreft) en probeert het portier te openen. Hij staat op enige afstand van het zijraam en roept "police, politie, open the door ". Verdachte geeft gas en weet voor de tweede keer weg te rijden.
Verdachte en [medeverdachte 1] onderschrijven deze gang van zaken, met uitzondering voor zover "police, politie, open the door" zou zijn geroepen.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Wat feit 3 betreft heeft [medeverdachte 1] iets geroepen in de trant van "gas!" of "step on it!", waarna verdachte is doorgereden. [medeverdachte 1] droeg daarmee bij aan het feit dat verdachte daadwerkelijk doorreed. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de agenten zich niet kenbaar hebben gemaakt als politie, nu het voor hun eigen veiligheid van groot belang is dat wel te doen. Volgens verklaringen van verbalisanten waren ten minste twee personen bij de auto aanwezig die herkenbare (politie)kleding aan hadden. Bovendien riep iedereen "politie, politie", niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Engels. Het moet dus voor verdachte en [medeverdachte 1] onmiskenbaar zijn geweest dat zij te maken hadden met politieagenten.
Ten aanzien feit 4 blijkt uit de verschillende verklaringen van de verbalisanten dat de wielen van de auto volledig uitgedraaid waren. Het is dan zeer wel mogelijk iemand aan te rijden, omdat een auto in zo'n geval bij het wegrijden ook een zijdelingse beweging maakt. Bovendien blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) dat verdachte flink gas gaf en hard wegreed. Ook aan dit feit heeft [medeverdachte 1] bijgedragen door wat hij in de auto tegen verdachte heeft geroepen. Bovendien hebben zowel verdachte als [medeverdachte 1] verklaard dat zij wisten dat mensen om en naast de auto aanwezig waren. Dat maakt hen beiden verantwoordelijk voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor zover zou worden gesteld dat misbruik van de controlebevoegdheid van artikel 160 WVW zou zijn gemaakt, geldt primair dat het nooit tot een controle is gekomen en dus ook geen sprake kan zijn van misbruik van die bevoegdheid. Subsidiair kan, indien wel van een "voltooide" controle sprake is, op grond van de feitelijke gebeurtenissen niet komen vast te staan dat de controle uitsluitend is verricht met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, aldus nog steeds de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij bewezen acht dat verdachte inkomen heeft gegenereerd uit skimactiviteiten. Daarbij baseert de officier van justitie zich op het feit dat verdachte tot het moment van de terechtzitting heeft gezwegen over zijn inkomen en de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij verdachte een onkostenvergoeding gaf. Dat maakt dat de aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig moeten zijn en het witwassen ervan dus bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat de in rubriek 3.1 gevoerde verweren tot uitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal moeten leiden. Dat zou tot gevolg hebben dat verdachte wegens onvoldoende bewijs dient te worden vrijgesproken voor alles wat hem ten laste is gelegd.
Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4 om de volgende redenen. Ten aanzien van feit 3 was geen sprake van enig kenbaar en duidelijk juridisch bevoegdelijk geuit bevel. Het was voor verdachte niet duidelijk dat hij te maken had met agenten, nu zij niet als zodanig te herkennen waren en hun manier van handelen - het klemrijden en het inslaan van een ruit - ook een beproefde methode is die overvallers gebruiken.
Wat feit 4 betreft geldt voorts dat niet feitelijk is onderzocht of op enig moment daadwerkelijk gevaar voor [verbalisant 1] bestond.
Tot slot gaat het ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen (feit 2) slechts om een relatief klein bedrag dat bij verdachte is aangetroffen. Enig onderzoek van de zijde van het Openbaar Ministerie naar de herkomst van dat geld heeft niet plaatsgevonden. Verdachte heeft daarentegen verklaard wat zijn inkomsten waren en wat hij daaraan heeft overgehouden. Dat bij verdachte een geldbedrag is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de verdediging.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Uit de in rubriek 4.1 geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat [verbalisant 1] "police, politie, open the door" heeft geroepen. Dit zijn geen woorden die kunnen worden aangemerkt als een bevel of vordering krachtens artikel 160 WVW, althans een bevel krachtens enig wettelijk voorschrift zoals in de tenlastelegging is omschreven. Nu de tenlastelegging zich tot het niet voldoen aan een dergelijk bevel beperkt en een wettelijke basis daarvoor ontbreekt, kan feit 3 niet tot een bewezenverklaring leiden.
De rechtbank spreekt verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrij.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Aan verdachte is een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1] ten laste gelegd. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben consequent verklaard dat zij - zakelijk weergegeven - niemand aan de zijkant van hun auto hebben zien staan, laat staan dat zij de intentie hadden iemand te raken bij het wegrijden. Naast hun verklaringen bevinden zich in het dossier verklaringen van diverse verbalisanten die betrokken waren bij de staandehouding van verdachte. Uit deze verklaringen blijkt niet eenduidig wat er is gebeurd. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat [verbalisant 1] gevaar heeft gelopen, omdat hij zich op een plaats zou hebben bevonden waar hij kon worden geraakt door de auto, toen deze wegreed. Dit is niet gebeurd, omdat [verbalisant 2] hem naar achteren heeft getrokken. Verbalisant [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3]) heeft niets gezien. Zijn collega [verbalisant 4] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gezien welke collega's waar stonden, maar wel dat verdachte met hoge snelheid is weggereden. Teamleider [verbalisant 5] heeft slechts verklaard dat de BMW allerlei manoeuvres maakte waardoor één van zijn mensen bijna omver werd gereden. Van de feitelijke situatie ter plaatse op 23 februari 2010 zijn geen accurate plattegronden getoond of ter beschikking gekomen. Zo is onduidelijk gebleven of ter plaatse een boom aanwezig was waar verdachte volgens verklaringen omheen zou zijn gereden. Voorts is niet gebleken van enig (sporen)onderzoek op de plek waar de BMW is weggereden.
Het is dan ook onvoldoende duidelijk geworden wat zich op het moment van wegrijden precies heeft afgespeeld en wat de feitelijke omstandigheden waren. Dit leidt ertoe dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte en [medeverdachte 1] opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) hebben geprobeerd [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank spreekt verdachte om die reden van het onder 4 ten laste gelegde vrij.
Nu verdachte van de feiten 3 en 4 wordt vrijgesproken, kunnen de overige in dit verband gevoerde verweren onbesproken blijven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde. Vanwege de samenhang van dit feit met het onder 1 ten laste gelegde, volgt nadere motivering van dit oordeel in het kader van de leesbaarheid in rubriek 5.4.2.
5. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden af.i
Nadat verdachte op 23 februari 2010 voor de tweede keer aan de politie is ontkomen, rijdt hij naar de snelweg en zet koers naar Schiphol. [medeverdachte 1] belt intussen naar 112 en vertelt dat zij door vier auto's worden achtervolgd. Hij probeert de medewerkster die hij aan de lijn krijgt, uit te leggen waar zij zich bevinden. Hij hangt op en belt nogmaals naar 112. Hij zegt dat hij naar Schiphol gaat. Dan krijgt hij een medewerker aan de lijn die zegt dat hij direct moet stoppen.ii
Uiteindelijk worden verdachte en [medeverdachte 1] op 23 februari 2010 om 19.10 uur aangehouden op Schiphol.iii
Na de aanhouding vindt een doorzoeking plaats in de BMW waarin verdachte en [medeverdachte 1] reden, en wordt deze in beslag genomen. In de BMW worden - voor zover hier van belang - aangetroffen:
- Nike Airmax sportschoenen waarin - bij nader onderzoek na het verwijderen van de inlegzool van de linker sportschoen - een micro SD-kaart (hierna: mSD-kaart 1)iv wordt aangetroffen;
- een micro SD-kaart (hierna: mSD-kaart 2), afkomstig uit een Louis Vuittonkoffer van [medeverdachte 1];
- een laptop, afkomstig uit een Louis Vuittontas van [medeverdachte 1].v
In de fouillering van verdachte wordt in zijn paspoort een geldbedrag van € 2.400,- aangetroffen en in zijn portemonnee een bedrag van € 1.505,-.
Aan de in beslag genomen mSD-kaarten en de (harde schijf in de) laptop wordt nader onderzoek verricht.
Bij onderzoek aan mSD-kaart 1 blijkt dat het oudste bestand dateert van 27 december 2009 en het nieuwste bestand van 22 februari 2010. Op deze geheugenkaart bevinden zich foto's die betrekking hebben op het manipuleren, ombouwen en (her)programmeren van pinapparaten. Vele aangetroffen tekstbestanden bevatten cijferreeksen die kunnen worden geclassificeerd als creditcard(bank)gegevens, al dan niet voorzien van een pincode. Bij het uitvoeren van een zoekactie waarmee de zogenaamde "track 2" gegevens van een creditcard kunnen worden gevonden, blijken meer dan 100.000 gegevens aan die waarde te voldoen. Deze zijn gesorteerd op mogelijke doublures. Na die actie blijven meer dan 55.000 creditcardgegevens met pincode over. vi
Ongeveer 54.000 cijfercombinaties worden aangeboden bij International Card Services (hierna: ICS) en Equens SE (hierna: Equens) om vast te stellen of het daadwerkelijk bankpasgegevens betreft en om te achterhalen wie de eigenaar is. ICS deelt mee dat het buitenlandse creditcards betreft. Zij kan niet achterhalen van wie deze creditcards zijn, maar wel aan welke bankinstelling deze creditcards toebehoren. Het betreffen allemaal Engelse banken.vii Volgens de opsporingscoördinator van de afdeling Fraud Control van Equens zijn de aangeboden data magneetstripgegevens van betaalpassen van zowel Visa creditcards en Mastercards als Maestro betaalpassen (pinpassen).viii
Voorts worden bestanden aangetroffen met daarin namen en adressen van winkels en andere bedrijven in binnen- en buitenland, al dan niet voorzien van gegevens over de zich in die winkels en bedrijven bevindende pinapparatuur. Ook wordt een aantal bestanden aangetroffen met daarin - kort gezegd - min of meer technische zaken, waaronder werkinstructies voor het aanpassen van elektronische schakelingen.ix
Verder wordt een bestand met de naam 'latest sims1.txt' aangetroffen. Hierin staat een negental modemgegevens met andere gegevens, waaronder een telefoonnummer met een lettercombinatie. Deze lettercombinaties blijken overeen te komen met de namen van winkels waar gemanipuleerde betaalapparaten zijn aangetroffen.x
Ook op mSD-kaart 2 en de laptop worden - onder meer - vele creditcardnummers (al dan niet met pincodes) aangetroffen.xi
5.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht ook het onder 1 ten laste gelegde bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Van belang is dat in de zool van de schoen van [medeverdachte 1] een geheugenkaart en in de tas van [medeverdachte 1] een geheugenkaart en een laptop zijn aangetroffen. Op die gegevensdragers zijn onder meer 118.923 creditcardnummers en een stappenplan tot het manipuleren van betaalautomaten gevonden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze voorwerpen van hem zijn en dat hij daarvoor volledig verantwoordelijk is. Duidelijk is dat de aangetroffen gegevens geen ander doel dienden dan het plegen van een strafbaar feit, zoals genoemd in artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat de creditcardnummers, zoals [medeverdachte 1] heeft gesteld, mogelijk niet meer geschikt waren voor online gebruik, betekent niet dat de creditcardnummers niet langer voor het plegen van een strafbaar feit in genoemd artikel gebruikt konden worden. De creditcardnummers waren immers hoe dan ook nog geschikt voor offline betalingsverkeer. Verdachte was de bestuurder van de auto waarin beiden werden aangetroffen. De schoen en tas van verdachte bevonden zich in deze auto. Verdachte was gedurende zijn verblijf in Nederland steeds in de buurt van [medeverdachte 1] en volgens [medeverdachte 1] wist verdachte waarmee [medeverdachte 1] zich bezighield. Bovendien komt de naam [verdachte] voor in een bestand op een van de geheugenkaarten. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij een voorverkenning bij een bedrijf. Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte en [medeverdachte 1] het feit in vereniging hebben gepleegd.
5.3 Het standpunt van de verdediging
In aanvulling op de reeds in de rubrieken 3.1 en 4.3 weergegeven verweren heeft de verdediging bepleit dat verdachte geen wetenschap of betrokkenheid had bij - kort gezegd - de skimactiviteiten van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft meermalen verklaard dat verdachte slechts zijn vriend was, hem rondreed en niets te maken had met zijn skimactiviteiten. De gegevensdragers zijn bij [medeverdachte 1] aangetroffen. De stelling van de officier van justitie dat verdachte als bestuurder van de auto waarin ook [medeverdachte 1] zich bevond, die gegevensdragers voorhanden heeft gehad, is te vergaand en in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM, aangezien ook voor dat begrip wetenschap noodzakelijk is.
5.4 Het oordeel van de rechtbank
5.4.1 Gebruik/misbruik van bevoegdheid van artikel 160 WVW
Artikel 160 WVW geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid van bestuurders van een motorrijtuig te vorderen dat motorrijtuig te doen stilhouden en ter inzage het kenteken en rijbewijs af te geven. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat in het onderhavige geval nooit sprake is geweest van een controle als bedoeld in artikel 160 WVW. Zij overweegt daartoe als volgt.
De toenmalige officier van justitie, M.W.J. van Elsdingen (hierna: Van Elsdingen) heeft verklaard dat de verdachten (de rechtbank begrijpt: verdachte en [medeverdachte 1]) werden gesignaleerd in een auto. Het onderzoeksteam ging er destijds althans van uit dat het verdachte en [medeverdachte 1] waren, maar in zijn herinnering was dat niet 100% zeker. Om vast te stellen of het inderdaad verdachte en [medeverdachte 1] waren, heeft hij aan de opsporingsambtenaren de opdracht gegeven te controleren of zij het 100% zeker waren.xii Teamleider [verbalisant 5]xiii en de bij de (poging tot) staandehouding aanwezige verbalisanten [verbalisant 3]xiv en [verbalisant 1]xv hebben deze verklaring bevestigd. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat de staandehouding van verdachte en [medeverdachte 1] bedoeld was om vast te stellen of de personen in de auto inderdaad verdachte en [medeverdachte 1] waren.xvi
Dit alles brengt mee dat artikel 160 WVW die avond tegen verdachte en [medeverdachte 1] niet is ingezet ter controle van de naleving van de WVW, maar uitsluitend om de identiteit van de twee inzittenden van de BMW vast te stellen. Nu de bevoegdheid van artikel 160 WVW is aangewend met uitsluitend een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, is sprake van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Op grond van de tot dan toe (te weten het moment waarop op 23 februari 2010 om 18.45 uur werd geprobeerd verdachte en [medeverdachte 1] staande te houden) voorhanden informatie kon ook niet van een redelijke verdenking van een strafbaar feit (als bedoeld in artikel 52 Sv) tegen verdachte en/of [medeverdachte 1] worden gesproken.xvii
Evenmin kan op grond van de stukken van het dossier, waaronder de verhoren bij de rechter-commissaris van de toenmalige officier van justitie en diverse opsporingsambtenaren die hierover zijn gehoord, worden geconcludeerd dat de officier van justitie en het onderzoekteam voorafgaande aan de controle op 23 februari 2010 een concrete verdenking van een strafbaar feit hadden. De conclusie is dan ook dat artikel 52 Sv niet als grondslag diende en kon dienen voor de staandehouding van verdachte en [medeverdachte 1].
Deze conclusie is van belang voor de vraag in welke mate verdachte door het vormverzuim in zijn belangen is geschonden. Mogelijk kon immers worden volstaan met slechts de constatering dat sprake is van een vormverzuim, indien staandehouding op andere grond gelegitimeerd was. Nu dat gezien het voorgaande niet aan de orde was, is de vraag welke gevolgen het vormverzuim - de onrechtmatige toepassing van artikel 160 WVW - moet hebben.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Het zijn immers niet de misbruikte bevoegdheden die tot het verkregen bewijs hebben geleid. Het bewijs tegen verdachte en [medeverdachte 1] is verkregen als gevolg van hun aanhouding wegens een nieuwe verdenking, te weten de verdenking van een poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] door zodanig weg te rijden met de auto dat deze [verbalisant 1] daartoe gevaar zou hebben gelopen, en de verdenking dat een ambtelijk bevel werd genegeerd. Deze verdenkingen legitimeren de verdere door de politie uitgeoefende bevoegdheden, te weten de aanhouding van verdachten en de daarop volgende doorzoeking en inbeslagneming van de auto, evenals het door middel van die doorzoeking en inbeslagneming verkregen bewijs. De door verdachte en [medeverdachte 1] daarvoor gegeven verklaring dat zij hebben gehandeld uit angst voor ontvoering, maakt dat oordeel niet anders. Dat is immers een omstandigheid die niet aan de ter plaatse aanwezige verbalisanten kan worden tegengeworpen. Dat verdachte en [medeverdachte 1] bij dit vonnis worden vrijgesproken van deze verwijten, maakt het oordeel van de rechtbank evenmin anders, nu dat niet eraan afdoet dat op dat moment een legitieme verdenking tegen verdachte en [medeverdachte 1] bestond.
Het vormverzuim levert evenwel een dusdanige schending van de belangen van verdachte op dat niet slechts kan worden volstaan met de constatering dat een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden, maar dat het moet leiden tot strafvermindering. Dit zal nader worden toegelicht in rubriek 9.3.
5.4.2 De beoordeling van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[medeverdachte 1] heeft zowel bij de politiexviii als ter terechtzittingxix uitgebreid verklaard over - kort samengevat - zijn werkzaamheden bij het manipuleren van betaalautomaten. mSD-kaart 1 heeft hij zelf onder zijn schoenzool gestopt en hij bezat ook mSD-kaart 2. Het bestand met de naam 'simlatest' heeft hij zelf gecreëerd. Anderen hebben de overige bestanden, waaronder de instructie voor het manipuleren van betaalapparaten, op de geheugenkaarten geplaatst. De creditcardgegevens die erop staan, zijn allemaal afkomstig van Engelse passen. De gegevens waren bestemd voor het opzettelijk valselijk opmaken van betaalpassen teneinde betalingen langs geautomatiseerde weg te verrichten. [medeverdachte 1] wist dat. Dat de geldigheid van (enige) creditcards mogelijk is verlopen, doet niet af aan de bestemming van die gegevens of de feitelijke geschiktheid daarvan. Het is een feit van algemene bekendheid dat creditcards ook anders dan voor online betalingen gebruikt kunnen worden.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich bij de politie ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzittingxx heeft hij ontkend dat hij wist waarmee [medeverdachte 1] bezig was. [medeverdachte 1] heeft naar zijn zeggen nooit iets gedaan waar hij bij was. Hij heeft [medeverdachte 1] wel met diens computer en met draadjes in de weer gezien, maar niet met soldeerspullen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij altijd dicht in de buurt van [medeverdachte 1] was sinds 2008.
Hoewel [medeverdachte 1] gedurende het onderzoek altijd heeft volgehouden dat verdachte niets met zijn praktijken te maken heeft, luidde zijn verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2011:
"[verdachte] heeft niets met deze zaak te maken. Hij is een zeer hechte vriend. Hij wist wat ik deed, we bevonden ons in één kamer. Het is stom om te zeggen, maar hij is er niet bij betrokken. Het meeste wat hij heeft gedaan, is een tas met apparaten overhandigen.
(...)
[verdachte] is slechts mijn chauffeur.
(...)
U vraagt mij of [verdachte] nog geld kreeg. Hij heeft zijn eigen geld. Omdat hij mijn chauffeur was, betaalde ik hem een onkostenvergoeding, in die zin dat ik het hotel betaalde en we op mijn kosten uitgingen."xxi
De rechtbank volgt [medeverdachte 1] en verdachte niet in hun standpunt dat verdachte niets met de zaak te maken had en 'slechts' de chauffeur van [medeverdachte 1] was. Integendeel, gezien de hiervoor weergegeven verklaring van [medeverdachte 1] is wel degelijk sprake van een bewuste en nauwe samenwerking bij - kort gezegd - het voorhanden hebben van gegevensdragers bestemd voor het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van creditcards.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt op het punt dat verdachte tassen met apparaten overhandigde aan derden, ondersteund met bevindingen van het uitkijken van camerabeelden. Na het uitkijken van camerabeelden van hotel Krasnapolsky relateert de politie dat op deze beelden te zien is dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte in de periode van 19 tot en met 23 februari 2010 veelvuldig het hotel met tassen in en uit lopen.xxii
Het voorgaande kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat verdachte volledig op de hoogte moet zijn geweest van de werkzaamheden van [medeverdachte 1]. Nu het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] voor zijn werkzaamheden gebruik maakte van en in het bezit is geweest van elektronische gegevensdragers om noodzakelijke registraties te verrichten, moet verdachte ook daarvan op de hoogte zijn geweest. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij van niets wist, in dat verband ongeloofwaardig. Aangezien de gegevensdragers bij verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, is sprake is geweest een nauwe, bewuste en volledige samenwerking bij het bezit van deze gegevensdragers.
5.4.3. Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
In een tas van verdachte is, naast buitenlandse valuta, ook een bedrag van € 1.505,- aangetroffen. In de fouillering van verdachte is in zijn paspoort een bedrag van € 2.400,- gevonden. Verdachte heeft zich tijdens zijn verhoren bij de politie consequent op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van dit feit. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte een kleine onkostenvergoeding gaf. Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 juli 2011 verklaard dat zowel de geldbedragen uit zijn tas en paspoort als de buitenlandse valuta van hem waren. Het betrof, aldus verdachte, spaargeld voor noodgevallen.
In het dossier bevinden zich geen andere stukken in relatie tot de herkomst van de bij verdachte aangetroffen geldbedragen. Het is aan het Openbaar Ministerie te onderzoeken of de geldbedragen een criminele herkomst hebben. De verklaring van verdachte dat de aangetroffen geldbedragen zijn eigen geld betreffen en dus niet afkomstig zijn uit strafbare feiten is zonder nader onderzoek niet als onaannemelijk te bestempelen.
Het enkele feit dat verdachte twee - relatief geringe - bedragen op zak had, is onvoldoende om van witwassen te kunnen spreken. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het witwassen van de bedragen die aan hem toebehoren.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het witwassen van de geldbedragen die aan [medeverdachte 1] toebehoren. [medeverdachte 1] was degene die het geld kreeg voor de skimactiviteiten. Hij was de enige beheerder van dat geld en gaf slechts bedragen aan verdachte als onkostenvergoeding. Van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het witwassen kan dan ook niet worden gesproken.
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten in de rubrieken 5.1, 5.4.1 en 5.4.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 23 februari 2010 te Schiphol en te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een laptop en twee micro sd-geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur, en bestanden met creditcardgegevens, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die laptop en die twee micro sd-geheugenkaarten met daarop meerdere foto's en bestanden die duiden op een handleiding/stappenplan tot het manipuleren van pinbetaalapparatuur, en bestanden met creditcardgegevens bestemd waren tot het plegen van enig in artikel 232 lid 1 omschreven misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft daarop geen verweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een drietal gegevensdragers met daarop gegevens die bestemd zijn voor het opzettelijk valselijk opmaken van betaalpassen. Niet alleen bevatten deze gegevensdragers ruim honderdduizend creditcardnummers, ook stonden er tekstbestanden op met namen, telefoonnummers en andere gegevens van contactpersonen in relatie tot skimactiviteiten. Bovendien stonden er gegevens op van skimactiviteiten in heel Nederland met acht gemanipuleerde betaalautomaten. Het schadebedrag dat is veroorzaakt door die skimactiviteiten in Nederland, beloopt in ieder geval € 292.572,65.
Hoewel aan verdachte niet de skimactiviteiten zelf, maar alleen het voorhanden hebben van gegevensdragers daartoe ten laste is gelegd, weegt de rechtbank de context waarin het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden, in strafverzwarende zin mee in haar afweging van de hoogte van de straf.
Voor zover de rechtbank kan overzien, gaat het bij deze skimactiviteiten om een organisatie met veel verschillende schakels over de gehele wereld die zich met deze vorm van fraude bezig houdt. [medeverdachte 1] was als ombouwer van pinautomaten een belangrijke schakel in dit uitgekiende proces. Het verwijtbare gedrag van verdachte is gelegen in het feit dat hij niet alleen niet heeft geprobeerd zijn vriend ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen, maar juist actief een bijdrage heeft geleverd aan zijn strafbare handelen door als chauffeur voor hem op te treden en tassen af te leveren en op te halen.
Verdachte heeft door zijn handelen grote directe en indirecte (financiële) schade en overlast bij de benadeelden veroorzaakt. De gedragingen van verdachte leiden tot ontwrichting van het voor het maatschappelijke verkeer zo belangrijke betalingsverkeer. Verder heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van de consument in het betalingsverkeer. Het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijke en economische verkeer bestaat ook, wanneer dergelijk vertrouwen van de consument niet meer aanwezig is.
Uit bovenstaande blijkt de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Ten voordele van verdachte blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 september 2010 dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, in de eerste plaats als vergelding voor de veroorzaakte schade en ontwrichting van het betalingsverkeer, maar ook uit oogpunt van speciale en generale preventie, dit laatste mede in het licht van de toenemende frequentie waarmee dit soort delicten plaatsvindt.
De rechtbank ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf zal matigen. In dit verband is van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Verder weegt mee dat de rol van verdachte kleiner is dan die van medeverdachte [medeverdachte 1].
Het voorgaande leidt ertoe dat voor het onder 1 bewezen verklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden op zijn plaats is. De rechtbank dient evenwel acht te slaan op het hiervoor geconstateerde vormverzuim.
Strafmatiging door vormverzuim
De rechtbank heeft in rubriek 5.4.1 geoordeeld dat, nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, strafvermindering moet volgen. In haar beslissing tot deze consequentie weegt de rechtbank in de eerste plaats mee dat geen bevoegdheid bestond verdachte staande te houden. De wijze waarop de staandehouding geëffectueerd zou worden, was buiten proportie. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn door drie of vier als zodanig onherkenbare politievoertuigen met daarin ongeveer zeven - eveneens als zodanig onherkenbare - politieagenten klemgezet. Het uitoefenen van een controle ingevolge de WVW op deze wijze is niet alleen buitenproportioneel, maar tevens hoogst ongebruikelijk. Zij waren in de vijf weken voor de staandehouding bovendien al twee keer eerder gecontroleerd op basis van de WVW door wel als zodanig herkenbare politieagenten. De laatste keer vond zelfs de dag voor hun aanhouding plaats. Beide keren hebben verdachten netjes meegewerkt aan de controle. Er bestond geen enkele aanleiding op 23 februari 2010 een dergelijke disproportionele (onherkenbare) politiemacht in te zetten. Ondanks dat "politie politie" in het Nederlands of Engels is geroepen, was het kennelijk voor verdachte en [medeverdachte 1] niet duidelijk dat zij met de politie te maken hadden. Dit blijkt uit het feit dat zij tijdens het wegrijden met de alarmcentrale 112 hebben gebeld om aan te geven dat zij werden achtervolgd. De rechtbank ziet in het vormverzuim en de disproportionele wijze waarop de staandehouding heeft plaatsgevonden, aanleiding de op te leggen gevangenisstraf met vier maanden te verminderen.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.
Onder verdachte zijn voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis is gehecht in beslag genomen.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder de nummers 2 en 11 de aangehechte beslaglijst genoemde voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan.
10.2 Teruggave van in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd onder de nummers 3 tot en met 10 en 14 tot en met 24 van de aangehechte beslaglijst.
Verder gelast de rechtbank de teruggave aan [medeverdachte 1] van het onder 12 genoemde voorwerp van de aangehechte beslaglijst.
10.3 Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen onder de nummers 13 en 25 tot en met 33 van de aangehechte beslaglijst.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 234 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de onder de nummers 2 en 11 genoemde voorwerpen op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van onder de nummers 3 tot en met 10 en 14 tot en met 24 genoemde voorwerpen op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [medeverdachte 1] van het onder nummer 12 genoemde voorwerp op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder de nummers 13 en 25 tot en met 33 genoemde voorwerpen van de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. van Berge Henegouwen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2011.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de in deze rubriek en in rubriek 5.4 genoemde voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier "Algemeen Relaas (onderliggende stukken)" bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Als het bewijsmiddel bestaat uit een verklaring die door een getuige bij de rechter-commissaris wordt afgelegd, zal dit uitdrukkelijk worden vermeld. De paginanummers zijn de doorgenummerde pagina's van het dossier.
ii Proces-verbaal van verhoor 1e verhoor [medeverdachte 1], p. 20015 en een proces-verbaal bevindingen gesprek met 112 op 23 februari 2010, p. 10900
iii Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1], p. 10033 en proces-verbaal van aanhouding [verdachte], p. 10034
iv Proces-verbaal bevindingen, p. 10042 en 10043
v Proces-verbaal bevindingen in beslag name goederen en doorzoeking BMW, p. 10080
vi Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10146 en 10147
vii Proces-verbaal bevindingen cijfercombinaties onderzoek creditcard-gegevens, p. 10171
viii Een geschrift, inhoudende een verklaring van [getuige 1] van 2 maart 2010 betreffende aantreffen magneetstripdata van betaalpassen, p. 10174
ix Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10148 en 10149; proces-verbaal bevindingen winkeladressen SD-kaart, p. 10176; proces-verbaal bevindingen .txt bestanden, p. 10974 tot en met 10979
x Proces-verbaal bevindingen onderzoek mobiele telefoonnummers micro SD-kaart, p. 10854
xi Proces-verbaal bevindingen onderzoek gegevensdrager: Micro SD kaart, p. 10732; proces-verbaal bevindingen debet- en creditcardgegevens, p. 11436
xii Verklaring van M.W.J. van Elsdingen, zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 januari 2011, p. 2, 4 en 5
xiii Verklaring van [verbalisant 5], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 oktober 2011, p. 5
xiv Verklaring van [verbalisant 3], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 januari 2011, p. 7
xv Verklaring van [verbalisant 1], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 januari 2011, p. 5
xvi Verklaring van [verbalisant 2], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 4 juli 2011, p. 6
xvii Op dat moment bestond de bij het onderzoeksteam bekende informatie volgens het dossier met betrekking tot verdachte en [medeverdachte 1] uit het volgende.
- Op 15 januari 2010 vindt een controle ingevolge de WVW van een BMW plaats. De inzittenden van de BMW zijn verdachte en [medeverdachte 1] (proces-verbaal bevindingen, p. 10018).
- Op 25 januari 2010 verneemt de Criminele Inlichtingen Eenheid via het Regionaal Inzet Centrum (hierna: IRC) dat twee Marokkanen onder verdachte omstandigheden zouden zijn gezien met soldeerapparatuur. Het blijkt om verdachte en [verdachte] te gaan. Omdat zij de Engelse nationaliteit bezitten, is navraag gedaan bij de Serious Organised Crime Agency (hierna: SOCA) en de Regionale Inlichtingen Dienst van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland of hun iets bekend was over deze personen (proces-verbaal bevindingen CIE informatie, p. 10001).
- De RID heeft op 26 januari 2010 een doorzoeking verricht in het pand aan de [A-straat] [nr] te Amsterdam, waar verdachte en [medeverdachte 1] toen verbleven. Daar worden soldeersel en elektrische draadjes aangetroffen (proces-verbaal van RID-informatie, p. 10002).
- Diezelfde dag verklaart getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) dat hij op 25 januari 2010 om 13.30 uur in het pand is geweest en daar twee soldeerbouten in een houder heeft gezien. Zijn zoon heeft hem verteld dat de gordijnen de hele dag dicht zaten en dat hij op de beveiligingsband had gezien dat drie man van het appartement gebruik maakten en alleen in de nachtelijke uren het pand verlieten en binnenkwamen, al dan niet met tassen (proces-verbaal van melding, p. 10014 en 10015).
- Ook diezelfde dag hoort de politie telefonisch [getuige 3] (hierna: [getuige 3]), de manager van Perfect Visiting (het bedrijf dat de woning aan de [A-straat] [nr] verhuurt). Hij verklaart dat verdachte en [medeverdachte 1] van 19 tot 26 januari 2010 in het pand aan de [A-straat] verblijven. Zij hebben de huur en borg contant betaald. [getuige 3] heeft van verdachte en [medeverdachte 1] vernomen dat zij op een beurs een moederbord hadden gekocht en dat zij die in het appartement in elkaar hadden gezet (proces-verbaal bevindingen manager Perfect Visit, p. 10007).
- Onderzoek op internet wijst uit dat de enige computerbeurs in die periode in Hasselt heeft plaatsgevonden op 24 januari 2010 (proces-verbaal bevindingen onderzoek naar computerbeurs in Amsterdam, p. 10017).
- Via het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: LIRC) wordt de volgende informatie uit Engeland ontvangen: De auto waarin verdachte en [medeverdachte 1] rijden, staat op naam van [persoon 1], beide verdachten hebben 'criminal records concerning fraud and money laundering' en [verdachte] is een naam die voorkomt in een adresboek van [persoon 2], die wordt beschuldigd van 'conspiracy to explode a number of transatlantic planes in 2006 (proces-verbaal internationale informatie, p. 10025 en 10026).
- Op 22 februari 2010 vindt een controle op grond van de WVW van de eerder genoemde BMW met inzittenden verdachte en [medeverdachte 1] plaats, gezien 'eerdere informatie over grote Engelse auto's' (een geschrift, te weten een mutatierapport van de politie Amsterdam-Amstelland, p. 10028).
- De BMW waarin verdachte en [medeverdachte 1] rijden, wordt gezien voor hotel Krasnapolsky (een geschrift, te weten een mutatie rapport van de politie Amsterdam - Amstelland, p. 10028).
- Op 23 februari 2010 blijkt uit observatie dat verdachte en [medeverdachte 1] in de garage van het Krasnapolsky in voornoemde BMW stappen en wegrijden. In de Beemsterstraat loopt een man naar de auto en neemt een grijze tas uit de kofferbak, waarna hij wegloopt. De BMW rijdt daarna weg (proces-verbaal observeren dinsdag 23 februari 2010, p. 10075 en 10076).
xviii Proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 20017 tot en met 20020; proces-verbaal bevindingen 9e verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 20044 tot en met 20046; een geschrift, inhoudende de verbatim uitwerking van het 9e verhoor van verdachte d.d. 16 juli 2010, p. 20047 tot en met p. 20108
xix Verklaring van [medeverdachte 1], zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 en 18 juli 2011 en gevoegd in het dossier van verdachte
xx Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2011
xxi Verklaring van [medeverdachte 1], zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2011 en gevoegd in het dossier van verdachte
xxii Proces-verbaal bevindingen camerabeelden Krasnapolsky 19 t/m 23 februari 2010, p. 10381 tot en met p. 10389